Basken

De Basken (Vascones)

Het grondgebied van de Basken en de naburige volkeren in het midden van de 1ste eeuw v. Chr.

Wat u interesseert:

Gegevens
Taal Proto-euskera
Belangrijke nederzettingen Pompaelo (Pamplona), Galaghurris (Calahorra), Oiasso.
Regio’s Navarra, noordoosten van Aragón, noorden van La Rioja.
Corresponderend aan het huidige Navarra, deel van Guipúzcoa, deel van La Rioja en het westen van Zaragoza.
Gerelateerde volkeren Aquitani, Várdulos, Caristios, Berones en Keltiberiërs

Gens Vasconum, was de naam die de Romeinen in de Oudheid aan dit volk in het noorden van het Iberisch schiereiland en het zuidwesten van Frankrijk gaven. De Spanjaarden maakte daar Vascones van en wij Nederlanders en Belgen noemen hen Basken. Het grondgebied van deze Vascones (Basken), en dan hebben we het hier over het deel op het Iberisch schiereiland, strekte zich uit tussen de bovenloop van de Ebro en de hellingen van de Pyreneeën, Navarra, een deel van Guipúzcoa, gebieden in het westen van de provincie Zaragoza, en het noordoosten en het centrum van La Rioja.

Deze Basken bereikte een hoge mate van integratie in de Romeinse samenleving, met name in de vlakke gebieden aan de rivier de Ebro en in de gebieden rond nederzettingen als Pompaelo en Oiasso, die ook het meest noordelijke en bergachtige gebied, dat bekend staat als de Saltus Vasconum, bevolkten. We spreken hier van de periode voor en tijdens de economische en sociale crisis die gepaard ging met de ontbinding van het rijk en de druk die werd veroorzaakt door de grote migraties van Germaanse en Iraanse volkeren aan het begin van de 5e eeuw, en die later bij verschillende gelegenheden in conflict kwamen met de Visigotische en Frankische koninkrijken die zich aan beide zijden van de Pyreneeën bevonden.

De islamitische invasie van het Iberisch schiereiland aan het begin van de 8e eeuw, resulteerde in de ontbinding van het Visigotische Hispania en de gedeeltelijke terugtrekking van de Frankische legers ten noorden van Aquitanië. De Basken hadden in de late periode van de Romeinse overheersing het christendom overgenomen en zij reorganiseerde zich aan het begin van de 9e eeuw rond de feodale entiteiten van het hertogdom Vasconia, in het gebied van de Gascogne en het koninkrijk Pamplona. Deze laatste entiteit zou in de Middeleeuwen aanleiding geven tot het ontstaan van het Koninkrijk Navarra.

Territorium


Romeinse periode

Portret van Titus Livius, aan wie we het eerste historiografische overzicht van het Vascones-volk te danken hebben dat uit de oudheid bewaard is gebleven.

De beschrijving van het grondgebied dat de Basken in de oudheid bezetten heeft ons bereikt via de teksten van de alom bekende klassieke auteurs, tussen de 1ste eeuw v. Chr. en de 2e eeuw, Titus Livius, Strabo, Plinius en Claudius Ptolemaeus, die voornamelijk als referentiebronnen zijn bestudeerd, hoewel verschillende auteurs hebben gewezen op het gebrek aan uniformiteit en zelfs tegenstrijdigheid van hun informatie of hebben gewaarschuwd voor de gemaakte interpretatie, in het bijzonder met betrekking tot degenen die van Strabo zijn geërfd.

Claudio Ptolomeo, volgens een 16e eeuwse Duitse gravure, die de belangrijkste Baskische steden op een rijtje zette.

Het oudste historiografische overzicht komt overeen met dat van Livius (59 – 17 v. Chr.) die in een korte passage van fragment XCI van zijn werk over de campagne van 76 v. Chr. van de Sertoriaanse oorlog, vertelt hoe men na het opvaren van de rivier de Ebro daar de stad Calagurris Nasica (het huidige Calahorra) vindt en vervolgens het vlakke gebied van de Vascones oftewel Vasconum agrum doorkruist tot aan de grenzen van hun directe buren, de Berones. Uit een vergelijkende studie van andere delen van hetzelfde fragment kan worden afgeleid dat deze grens in het westen lag, terwijl de Vascones in het zuiden buren waren van de Keltiberische stad Contrebia Leucade.

Plinius van zijn kant reproduceerde in zijn Naturalis Historia een eerdere tekst uit het jaar 50 v. Chr. De Vascones bevonden zich aan de westkant van de Pyreneeën, de buren van de Várdulos, en strekten zich uit naar de bergen van Oiarso en Cantabria in een gebied dat hij Vasconum saltus noemde. De Griekse geograaf Strabo, in de tijd van Augustus (63 v.Chr. – 14) verwijst naar de Vascones (in het klassieke Grieks Ούασκώνων, met het Spaanse alfabet Úaskóonoon) door het vernoemen van hun belangrijkste Polis, de stad Pompælo samen met de andere stad Calagurris.

Strabo   “Beide steden, met Kalaguris, één van de steden van de Ouaskones… De zelfde regio wordt doorkruist door de weg van Tarrákon naar de Ouaskones aan de rand van de Oceaan, naar Pompélon en naar Oiáson, een stad die aan dezelfde Oceaan ligt. Deze weg meet tweeduizend vierhonderd stadions en eindigt op de grens tussen Akitania en Iberia. …] Dan, boven de Iakketania, richting het noorden, ligt de natie van de Ouaskones, waarvan de belangrijkste stad Pompélon is, zoals zij zeggen ‘de stad van Pompéios’. 

Deze gegevens zijn te vinden in het werk van Ptolemaeus (die in de 2e eeuw leefde), Geographikè Úphégesis, in wiens boek II, hoofdstuk 6, 66, de naam van 15 steden in het binnenland van het grondgebied van de Basken, naast de kuststad Oiasso, worden vermeld: Eturissa, Pompaelo, Bituris, Andelos, Nemeturissa, Curnonium, Iacca, Graccurris, Calagurris, Cascantum, Ercavica, Tarraga, Muscaria, Segia en Allauona.

Het grondgebied van de Vascones in de Romeinse Republikeinse en Vroege Keizertijd, kwam toen overeen met de hedendaagse gemeenschap van Navarra, een deel van La Rioja, en het westen van de provincie Zaragoza; in het huidige Baskenland lag alleen de stad Oiasso (Oyarzun-Irun).

Van de 3e tot de 4e eeuw

Latere Vasconisatie
Het Visigotisch Koninkrijk, met in het midden-boven het gebied waar de Vascones (Basken) zich ophielden (560 n. Chr.).

In deze periode, nadat Ptolemaeus zijn cartografieën had geschreven en de daarop aansluitende periode van instabiliteit die volgde op de Germaanse invasies, werden de beschikbare verhalen voor de hedendaagse historici nog schaarser en staat het daarom bekend als de “donkere eeuwen”.

De kroniekschrijver Juan de Biclaro (540?-621? ) citeert de Basken in een verslag over de door de Hispano-Visigotische koning Leovigildo stichting van de stad Victoriacum. En Gregorio de Tours (538-594) vermeld de invallen van Wascones in Aquitania rond het jaar 587. Op deze twee citaten na, en het verders ontbreken in de geschiedschrijving, zijn dit de enige die naar naburige steden verwijzen. Adolf Schulten (1870-1960) stelde de theorie voor dat er tussen het midden van de 2de eeuw en het einde van de 6de eeuw een geleidelijke uitbreiding van het grondgebied van de Basken was, eerst naar het westen, waarbij het land van hun vroegere buren, de Várdulos, Autrigones en Caristios werd bezet, en daarna naar het noorden, naar Aquitania, de locatie van Frans Baskenland, dat volgens hem nu dus de naam “Gascogne”, heeft aangenomen.

Claudio Sánchez Albornoz (1893-1984), in zijn werk ‘Los vascones vasconizan la depressie vasca’ (De Basken koloniseren de baskische lage landen) gepubliceerd in 1972, breidde deze hypothese uit op basis van taalkundige analyse: de Vasconen, die binnenvielen in wat later Álava, Guipúzcoa en Vizcaya zouden worden, verplaatsten zich meer naar Castilla, naar delen van de Várdulos en Caristios. Die anderen zouden hun toevlucht hebben gezocht in de bergen en degenen die niet waren ontheemd, zouden “vasquizados” zijn geworden; hoewel niet “euskaldunizados” (Baskisch sprekende), aangezien zowel de Várdulos, Caristios als Autrigones talen spraken die vergelijkbaar waren met die van de Vascones.

De Noord-Zuid scenario

De hypothese van de late vasconisatie werd eerst bekritiseerd door historicus Julio Caro Baroja, en later door andere auteurs zoals Barbero y Vigil, Joaquín Gorrochategui, Sayas Abengoechea en Koldo Mitxelena, in 1977, op basis van taalkundige argumenten:

        • El libro blanco del euskara (Het blanco boek van de Baskische taal). Koninklijke Academie van de Baskische taal. Samenwerking van Koldo Mitxelena, p. 149 (1977)
        • De dialectische ontwikkeling in noordwest-zuidoostelijke richting. Baskisch of Euskara: historisch perspectief en actueel panorama. Henrike Knörr:
    “De noord-zuid, of beter gezegd de noord-west-zuid-oostelijke richting van de dialecten is ook duidelijk, wat de vermeende westwaartse verschuiving weerlegt, een argument dat wordt gebruikt om de mysterieuze naam van de Baskische taal (< uasconicatus?), ‘vascófono‘ ‘Baskisch-sprekend’ in zijn traditionele betekenis te verklaren.
        • Baskische epigrafie van de 1ste tot de 3e eeuw in Aquitania, Pais Vasco en Navarra.
        • De interpretatie die deze filologen geven aan de term “vascongado” als “vasconconiseerd”, zogenaamd van het Latijnse vasconicatus, waarvan geen schriftelijk bewijs bestaat, en die ver afstaat van de traditionele betekenis in het Spaans, dat wil zeggen “vascófono” (“vascongado” zou zijn “vascuence” wat “romanzado” zou zijn van “romance”.

Henrike Knörr Borràs, Juan Plazaola, Koldo Larrañaga Elorza en Mañaricua concluderen dat de theorie van de “westwaartse verschuiving” of late vasconisatie wordt verworpen door de historische filologie en geschiedschrijving. Voor Indo-Europeanen zoals Martín Almagro Gorbea en Francisco Villar heeft deze theorie voldoende op naam gebaseerde ondersteuning om geldig te zijn, terwijl van de zijde van archeologische deskundigen zoals Juan José Cepeda, Iñaki García Camino, of Agustín Azcárate, de nadruk wordt gelegd op de grote mogelijkheid van een dergelijk proces.

Anderzijds lekte in juni 2006 een reeks onverwachte ontdekkingen uit naar de media, uitgevoerd door een archeologisch team onder leiding van Eliseo Gil. Deze mogelijkheid was bedoeld om de hypothese te versterken dat de pre-Romeinse Várdulo en Caristios-volkeren Baskisch-talig waren en daarmee de controverse rond de theorie van de late Vasconisatie, zoals destijds onder andere door de taalkundige Joaquín Gorrochategui werd opgemerkt, definitief zou sluiten.

Het belang van de ontdekking en de daaropvolgende controverse bracht de Provinciale Raad van Álava ertoe om een team van 26 deskundigen opdracht te geven om de bevindingen te evalueren. Op 19 november 2008 heeft een vertegenwoordiger van dit team zijn conclusies openbaar gemaakt, waarbij hij de authenticiteit van veel van deze conclusies in twijfel trok.

De eerste maatregel die de Provinciale Raad van Álava nam was het intrekking van de graafvergunning van de firma Lurmen S.L. die onder leiding van de archeoloog Eliseo Gil verantwoordelijk was voor de opgravingen bij de archeologische site, en kondigde ook het verzoek aan om het Openbaar Ministerie de feiten te laten analyseren voor het geval ze een misdaad vormden. waarop het bedrijf Lurmen S.L. van haar kant, in het licht van de beschuldigingen van vervalsing, niet uitsluit dat zij een strafrechtelijke klacht wegens smaad en laster in zullen dienen. Eliseo Gil ontkende echter de geldigheid van de conclusies van de commissie.

Op 5 december 2008 diende de Provinciale Raad van Álava een klacht in bij het Openbaar Ministerie van Vitoria tegen het bedrijf Lurmen S.L. wegens een vermeend misdrijf van aantasting van het cultureel erfgoed.

In 2018 bevestigde de provinciale rechtbank van Araba het bestaan van voldoende bewijs van een misdrijf om Eliseo Gil, een partner en een werknemer te berechten voor vermeende fraude en schade en in 2020 veroordeelde de Provinciale Rechtbank Gil en zijn medewerker Rubén Cerdán voor fraude.

De 7e eeuw tot het jaar 810

Afbeelding van de biograaf van Karel de Grote,  Eginardo.

Volgens de beschrijving van de kosmograaf van Ravenna, gebruiken de kroniekschrijvers, vanaf de 7e eeuw, het woord ‘Spagnouasconia‘ om daarmee het Baskische deel beneden de Pyreneeën te onderscheiden van het gedeelte boven de Pyreneeën, Aquitana of Guasconia,  waaruit Schulten opmaakt dat de Basken zich in de Romeinse tijd vóór de 7e eeuw gedeeltelijk uit hun grondgebied zouden hebben teruggetrokken om de meest noordelijke gebieden te bezetten, in wat de Baskische provincies van Castilla en het noordelijke deel van Navarra zouden zijn. Schulten levert ook de gegevens uit de kroniek van Eginardo Vita Karoli Magni gedateerd in de 810 waarin de term Navarrese voor het eerst wordt gebruikt om de mensen aan te duiden die het riviergebied van de Ebro bezet.

Geschiedenis


 Reproductie van het Bronce de Ascoli.

Nadat de strijdkrachten van de Romeinse Republiek in 218 v. Chr, tijdens de Tweede Punische Oorlog, bij Emporion (het huidige Ampurias) aan land waren gekomen, richtte de Romeinen zich op de annexatie en verovering van de Ebro-vallei. Deze verovering vond plaats tussen 202 en 170 v. Chr. Generaal Tiberius Sempronius Gracchus stichtte er een stad met zijn naam Gracurris (vroeger Ilurci genoemd, volgens Titus Livius. Nu Alfaro genaamd), niet ver verwijderd van het grondgebied van de Basken. De omstandigheden en de periode waarin dit alles plaatsvindt geeft aan dat er zaken aan vooraf gingen die aanleiding gaven tot de toename van de samenwerkingsrelatie tussen Basken en Romeinen. Het oudste bewijs van deze relatie wordt gevonden op het zogenaamde Bronce de Ascoli (een bronzen plaatje met een Latijnse tekst) van 89 v. Chr. Op dit plaatje staat vermeld dat; tijdens de Speciale Oorlog, die plaatsvond (91 v. Chr en 89 v. Chr) op het Italiaanse schiereiland, Cneus Pompeius Strabo, vader van Cneus Pompeius ‘de Grote’, stichter van Pompaelo (Pamplona) het burgerschap, virtutis causa, verleende als erkenning voor onder andere 9 Baskische ruiters uit de stad Segia (Ejea de los Caballeros). Aangezien Segia de hoofdstad van de Suessetani was, werd het, in 184 v. Chr. met de grond gelijk gemaakt door een Romeins leger onder bevel van de consul Terencio Varron, waarna het Suessetani-gebied aan de Basken werd afgestaan. Het brons van Contrebia, dat dateert van een later datum dan 87 v. Chr., is ook bewaard gebleven, hierop patrimoniumgeschil dat door de proconsul van de provincie Hispania Citerior ten gunste van de Baskische stad Alauona, Alagón, is opgelost, gedetailleerd wordt beschreven.

Tussen 81 v. Chr. en 72 v. Chr. vonden de zogenaamde Sertoriaanse oorlogen plaats in het hogere deel van het Ebro-dal, een Romeinse burgeroorlog die Pompeius en Metellus, aanhangers van de Sila, confronteerde met de democratische partij van Sertorius. In deze periode vertrouwden beide partijen op de inheemse bevolking. De Basken van Pompeius vertrouwde op de Basken en Sertorius op de Keltiberische en Lusitaanse bevolking. Tijdens de winter van 75 v. Chr. – 74 v. Chr. heeft Cneo Pompey de Grote (op een eerdere inheems stad) in het hart van Baskisch grondgebied, en op de Aquitaine graanroute, de nieuwe stad Pompaelos (Pamploma) gesticht. In 72 v. Chr. belegerden de Pompeius en Metellus de stad Calagurris. Volgens het relaas van Caius Salustio weigerde de bevolking zich over te geven en dat zij daardoor zelfs tot kannibalisme overgingen.

Tijdens de Gallische oorlog, in 56 v.Chr., viel Julius Caesar’s luitenant Crassus, het volk van Aquitania, de buren van de Vascones, aan. Dit deed hij nadat hij eerst om militaire steun had gevraagd van de andere bewoners aan de andere kant van de Pyreneeën die Caesar als Cantabriërs had beschreven.

Later werd het Baskische grondgebied buiten beschouwing gelaten in de scenario’s van de militaire operaties van Bellum Cantabricum die plaatsvonden tussen 29 v. Chr. en 19 v. Chr. en waarbij de aanwezigheid van keizer Augustus vermeld werd die in 27 v. Chr. de provincie Hispania Citerior Tarraconense creëerde met als hoofdstad Tarraco waaraan het Baskische grondgebied werd toegewezen.

De Vascones tijdens het Imperium: vriendschap en samenwerking met Rome

Tijdens het bewind van Claudius I (41-54) werden de gebieden van Hispania verdeeld in verschillende conventus waaraan de verschillende volkeren verbonden waren, waarbij de Vascones en Berones werden opgenomen in het district Caesarea Augusta, Zaragoza, dat rond 74-75, met Vespasianus, de ius Latii oftewel de Latijnse wet aannam en in 212, met Caracalla aan het bewind, het Constitutio Antoniniana of wel het Romeins staatsburgerschap voor alle vrije mannen van het Imperium kreeg.

Claudius I, een grillige keizer van het oude Rome, die het Iberisch schiereiland in verschillende Conventus verdeelden.

Tijdens het bewind van Claudius I (41-54) werden de gebieden van Hispania verdeeld in verschillende conventus waaraan de verschillende volkeren verbonden waren, waarbij de Vascones en Berones werden opgenomen in het district Caesarea Augusta, Zaragoza, dat rond 74-75, met Vespasianus, de ius Latii oftewel de Latijnse wet aannam en in 212, met Caracalla aan het bewind, het Constitutio Antoniniana of wel het Romeins staatsburgerschap voor alle vrije mannen van het Imperium kreeg.

Tijdens het Hoge Rijk vond de consolidatie van de steden en de vorming van het communicatie- en handelsnetwerk plaats, met daarbij de nadruk op de commerciële havenstad Oiasso, getuige de overblijfselen van commerciële activiteit met de Betische stad Italica tussen 15 en 12 v. Chr. gevonden in Santa Maria del Juncal in Irun. Van het wegennet dat het grondgebied van de Basken doorkruist, valt de hoofdweg van Asturica (Astorga) naar Burdigalam (Bordeaux), met het nummer XXXIV in het reisverslag van Antoninus op. Dit verslag werd geschreven rond 280 n. Chr., maar ook de door Strabo aangehaalde weg, van Oiasso naar Tarraco. Beide routes komen in Pompaélo samen en zorgen dat het mogelijk was om het Hispaanse graan van het Plateau naar de Germania-limes, tijdens het Lage Rijk, te vervoeren.

Veel specialisten, met name op basis van het archeologisch onderzoek dat in het laatste derde deel van de 20e eeuw werd verricht, namen de voorbeelden van het wegennet en de monetaire circulatie als bewijs van de integratie van inheemse eenheden in het Romeinse leger. Ze zijn het erover eens dat de Basken geleidelijk aan in het Romeinse systeem werden geïntegreerd en zelfs op een deel van hun grondgebied, met name in de steden en de vlakten, intensief gebruik maakten van vormen van hun levenswijze. Schulten wees op het begin van dit proces vanaf de eerste fasen van de verovering van Hispania, aan het begin van de 2e eeuw v.Chr., met de veldtochten van Cato, gebaseerd op de kennis die de Romeinen toonden over het gebied van de Boven-Ebro, waar alleen de Cantabros en Astures nog te bedwingen waren. Het proces zou vooral tot de tijd van de Sertoriaanse oorlogen benadrukt zijn, totdat men ervan uitging, zoals Menéndez Pidal (1869-1968) en Julio Caro Baroja (1914-1995) uit de studie van de Baskische toponymie voorstelden, dat de romanisering, vooral op de vlakten, in ieder geval op een diepgaande manier plaats vond.

Aan het einde van het Imperium moet het Baskische grondgebied volgens sommige stellingen grote regionale contrasten hebben vertoond, afhankelijk van het economische en stedelijke niveau, met grote steden en rijkelijk versierde villa-eigenaren in het zuidelijke gebied, terwijl in het beboste Vasconum saltus de vee-economie overheerste met weinig steden en het middengebied, met een systeem dat gebaseerd is op de landbouw van kleine en middelgrote eigenaren, waar de Romeinse manier van leven in verval was. Vanuit dit perspectief bevestigt het archeologische bewijs de hypothesen die een vreedzaam gebied beschrijven, aangezien we geen bewijs hebben ontvangen van opstanden of revoltes die de Romeinen tot aan het daaropvolgende verval hebben verstoord, weg van de politieke turbulentie van de tijd en bewoond door een vriendelijk en collaboratief volk van Rome.

De 3e tot 6e eeuw, de donkere jaren

De Vascones tijdens de Imperiumcrisis: de correspondentie van Pauline en Ausonius

In de 3e eeuw leidde de verzwakking van het politieke systeem van het Imperium tot een economische en sociale crisis, die nog werd versterkt door de toenemende druk van de Germaanse en Slavische volkeren, die zich tot in de volgende eeuwen zou uitstrekken en die samenviel met gewelddadige verschijnselen in Hispania zoals die van de Bagaudas van 441 tot 443 waarvan Hidacius melding maakte, of het in vraag stellen van gebruiken, vooral die van religieuze aard, zoals de Priscilliaanse beweging vanaf het einde van de 4e eeuw, dat een tijdgenoot was van het proces van penetratie van het christendom in Baskenland.

Gallische plunderaars door Évariste- Vital Luminais (Musee de Langus).

Na de oprichting van het eerste Gallische Rijk kreeg het schiereiland te maken met verschillende invasies van Germaanse volkeren, voornamelijk in het Middellandse Zeegebied, maar die ook het grondgebied van de Basken (vascones) troffen, getuigen de overblijfselen die werden gevonden van een brand die Pompaelo tegen het einde van de 3de eeuw verwoestte of het wegtrekken van de bevolking van de stad Liédena rond 270. Andere aanwijzingen voor de gevolgen van deze invasies zijn gevonden bij archeologisch opgravingen in steden die gelegen zijn aan Baskische verbindingswegen zoals Sames, Azparren, Mouguerre en Bayonne, waar schatten zijn gevonden die, volgens de gewoonte, verborgen werden voor de aanvallers.

Het effect van deze crisis is ook zichtbaar in het verdwijnen van vele boerderijen en een afname van de stadsbevolking, zoals verschillende onderzoekers en verschillende archeologische studies, zoals die van Abauntz in Ulzama, Navarra, hebben aangetoond hoe grotten en spelonken in de 5e eeuw werden gerehabiliteerd voor woondoeleinden, een fenomeen dat zich echter ook in andere uithoeken van het Rijk heeft voorgedaan.

De redenen die deze feiten zouden verklaren en ons in staat zouden stellen de geschiedenis van de Basken in deze periode te beschrijven, blijken geconditioneerd te zijn door de schaarse historiografische bronnen die ons uit die periode hebben bereikt, vandaar dat het bekend staat als de “donkere jaren”, en dus hebben specialisten verschillende interpretaties voorgesteld, hoewel archeologisch onderzoek dat sinds het laatste kwart van de 20e eeuw is uitgevoerd, elementen van interpretatie heeft opgeleverd die vaak in strijd zijn met de theorieën die lange tijd in beschouwing zijn genomen en die beelden bevatten die als clichés van het Baskische volk worden beschouwd.

Een deel van de geschiedschrijving, over het algemeen met publicaties tot de jaren ’80, stemde ermee in om deze periode te beschrijven vanuit de verschillende oude teksten. In het bijzonder de beschrijvingen van Strabo gebruikend, gemaakt in de tijd van Augustus en de correspondentie tussen senator/bisschop Pauline de Nola en zijn mentor, de dichter Décimo Magno Ausonio die tussen 310 en 395 leefde, die het struikrovers (iugis latronum), barbaarse (gens barbara) en woeste (feritate) karakter van de Basken aan het Baskische volk noemt vanuit het perspectief van een “onafhankelijke geest”, “ontembaar” of “gewelddadig”, nooit of nauwelijks onderworpen aan de Romeinse macht. De opstanden van Bagaud worden door deze auteurs over het algemeen op Baskisch grondgebied gesitueerd, waarbij ze de locatie van het Bagaudische centrum van Aracelli in hun invloedssfeer interpreteren, een stad die door Hidatius wordt genoemd maar geen precieze locatie heeft, en het uitleggen als de manifestatie van de klassenstrijd, tussen de boeren en de landeigenaren, laatstgenoemden ondersteund door de bisschoppelijke-hiërarchie die parallel aan het door de theorie van de Baskische expansie beschreven fenomeen vechten. De verstedelijking en het late heidendom worden vanuit dit perspectief ook gerechtvaardigd door de reactie op het edict van de religieuze oplegging van Theodosius in 390 en het verzet tegen het proces van de kerstening, dat dus later dan in andere regio’s wordt overwogen. Zo zijn deze auteurs van mening dat de aanwezigheid van overblijfselen van militaire vestingwerken in Veleia, in Álava, en Lapurdum, en Labort, het antwoord van het Rijk was op “volkeren die door het Romeinse gezag als gevaarlijk werden beschouwd”, maar zodra deze macht door de invasies verzwakt en ontheemd was, zou het Baskische volk het machtsvacuüm hebben bezet om zijn onafhankelijkheid te herbevestigen en om in latere tijden weerstand te ontwikkelen tegen elke buitenlandse overheersing.

Later stellen specialisten, die toegang hebben gehad tot archeologisch onderzoek en de vergelijkende studie van deze bronnen, een visie voor die, een aantal van de onderwerpen, die traditioneel worden herhaald om het gebied van de Basken tijdens de “donkere” periode te beschrijven, in vraag stelt. Aan de ene kant wordt de analyse van de visie van Strabo, die persoonlijk Hispania nooit heeft bezocht, verklaard door zijn intentie om de heersende en economische elites van Rome, waar zich de belangrijkste financiële bronnen bevonden, te illustreren. Hij geeft een vervormd beeld af om zich aan te passen aan de vooroordelen van zijn publiek, dat automatisch het idee van een bevolkingen, gewijd zijn aan het herdersleven of het leven in afgelegen bergen, associeert met het concept van dieven, een achteruitgang in de menselijke ontwikkeling in vergelijking met de Romeinse. Met deze classificatie worden volkeren beschreven zoals de Lucanen, de Isauriërs, de Liguriërs, de Lusitaniërs en de volkeren van het noorden van het Iberisch schiereiland waaronder de Basken. Strabo’s beschrijving werd door deze auteurs, later vastgesteld als een historiografisch manipulatieve richtlijn en literair dusdanig dat Ausonius- en Pauline de teksten reproduceerde zonder de realiteit van zijn tijd te benaderen.

5e tot 6e eeuw: invasie van het West-Romeinse Rijk en eerste conflicten met Visigoten en Franken

In het begin van de 5e eeuw bereikte de druk van de migrerende volkeren (de Grote volksverhuizing) het grondgebied van de westelijke Pyreneeën. Volgens Isidoro de Sevilla, slaagde de patriciërs Didymus en Veradianus, leden van de Baskisch-Romaanse aristocratie en neefjes van keizer Theodosius de Grote (en die later geëxecuteerd werden door Constantijn de Usurpator) erin, om in 404, een eerste poging tot penetratie vanuit Gallië te stoppen, tijdens een episode die zich wellicht voordeed in het westelijke deel van de Pyreneeën, via de Roncesvalles-route.

De Alanen, Sueben en Vandalen hadden, tijdens het bewind van de Romaanse keizer Flavius Honorius, een verbond gesloten, en op 31 december 406 staken zij massaal de Rijn over, (zij onderscheiden zich van de Silingos en de Asdingos die de rivier overstaken toen deze bevroren was). Op de hoogte van Mogontiacum (Mainz) verpletterde ze de Romeinse en Frankische verdedigingslinies van het West-Romeinse Rijk en begonnen aan een drie jaar durende reis, waar ze met geweld en plundering door het Rijnland en de Gallische landen trokken, richting Pyreneeën. Terwijl dit gebeurde, was er in Britannia een opstand van generaal Constantijn die, met de steun van zijn troepen, zichzelf tot keizer uitriep onder de naam Constantijn III. Hij kreeg het uiteindelijk voor elkaar om samen met de legitieme keizer Honorius te regeren. Hij bezette wat toen Imperium Galliarum heette en slaagde erin, na enige weerstand te hebben overwonnen, zijn dominantie over sommige delen van Hispania te vestigen. Volgens het verslag van Osorio liet Constantijn zijn generaal Gerontius de passen van de Pyreneese verdedigen door de troepen die hij uit Britannia had gehaald en die uit inheemse troepen bestonden, destijds Baskische troepen voor de bescherming van de westelijke passen, die door hun aanwezigheid een voorbeeld zijn van het voortbestaan ​​van de traditionele Baskische samenwerking ook in de laat-Romeinse wereld.

Echter, in de herfst van 409 staken de trekkende legers de Pyreneeënpas over, zonder al te veel weerstand van deze  garnizoenen van Constantijn de Usurpator, en verspreidden zich over het schiereiland en bezette zo verschillende gebieden.

Tijdens het bewind van Walia tussen 415 en 419, monarch van de Visigoten, geïnstalleerd in Aquitania en Zuid-Gallië, werd een alliantie of foederati overeengekomen met Honorius, waarin de Visigoten verantwoordelijk zouden zijn voor de strijd tegen het regime van de usurpator-generaal Maximus, uitgeroepen door Gerontius die op zijn beurt in opstand was gekomen tegen Constantijn, die zijn toevlucht had gezocht in het land van de Sueben, Alanen en Vandalen in Hispania in ruil voor voorraden en de terugkeer van prinses Gala Placidia, de zuster van Honorius. Dit pact zou bovenzinnelijk blijken te zijn, omdat het de eerste verschijning van de Visigoten in de landen van Hispania mogelijk maakte, wat aanleiding gaf tot de latere oprichting van het Hispano-Visigotische koninkrijk.

Voor meer details en een betere uitleg over hoe dit laatste allemaal precies verliep, zie ook: Het Visigotisch volk

Volgens de religieuze José de Moret (1615-1687) die in zijn werk Anales del reino de Navarra (Annalen van het Koninkrijk Navarra) een kort verslag van Idacio bijeenbracht, vond in het jaar 448 een eerste confrontatie plaats tussen de Sueben, gesteund door de Visigoten, en de Basken, toen koning TheodoredoReccicario steunde in zijn poging om heel Hispania te veroveren en een expeditie ondernam door de middenvallei van de EbroZaragoza en Lérida tegen de Romeinen waarmee de Basken hun traditionele alliantie bleven behouden. Moret wijst erop dat de Basken zich onder druk van de barbaren hadden verspreid naar het land van Álava en La Bureba.

In 507 moesten de Visigoten, als gevolg van hun nederlaag tegen de Merovingische Franken, die onder leiding van koning Clovis I zegevierden in de slag bij Vouillé, vrijwel al hun bezittingen in Zuid-Gallië opgeven en de oude provincie Novempopulania, die de Franse kroniekschrijvers Wasconia noemden vanwege de aanwezigheid van een Baskische bevolking die volgens sommige auteurs al sinds de keizertijd in de 2e eeuw de hoogste landen bevolkte.

In de kronieken van Venancio wordt verwezen naar de gevechten die rond 580 werden gehouden met de Merovingische koning Chilperik I en de comes van Bordeaux, Galactorio,15 terwijl Gregory of Tours verwees naar de invallen die de hertog Austrobaldo in 587 moest ondergaan na de nederlaag van hertog Bladastes in 574 in Sola.

Koninkrijk der Visigoten en Franken

De periode van de geschiedenis tot die van de eigentijdse Basken. Wat betreft de vorming en consolidatie van het Visigotische koninkrijk in Hispania zijn er weinig directe bronnen beschikbaar over de gebeurtenissen en de interne organisatie van de Basken, die vaak tegenstrijdig zijn. Verschillende hispano-gotische koningen hadden confrontaties met de Basken en er zijn historici die geloven dat de Basken nooit door de Visigoten zijn onderworpen. Andere specialisten herinneren zich de vriendelijke houding van de Basken in de Romeinse tijd en de afwezigheid van relevante conflicten tijdens het Late Romeinse Rijk, waarbij ze de nadruk leggen op de moeilijkheid om die confrontaties te verklaren zonder zich te baseren op de context van de bevestiging van de autonome macht in Aquitania en de rivaliteit tussen de Franken en de Visigoten.

In 632 leidde de Merovingische koning Dagoberto I een expeditie naar Zaragoza ter ondersteuning van Sisenando die in opstand was gekomen tegen het gezag van Suintila. Enkele jaren later verzamelde Dagoberto een leger van Bourgondiërs waarmee hij in 635 tevergeefs het hele patria de Vasconia (het Baskische vaderland) bezette, maar in 636 verkreeg Dagoberto, na een nieuwe militaire campagne, de eed van trouw van de Basken in dienst van Aighina, de Saksische hertog van Bordeaux. Na de dood van Dagobert werd de Merovingische macht verzwakt om plaats te maken voor een periode van consolidatie van een autonome Aquitaine-Vascon macht binnen het Frankische koninkrijk, maar waarvoor geen bekende referentiebronnen bestaan totdat de concessie aan Felix, patriciër van Toulouse, de controle over alle steden tot aan de Pyreneeën en van de Basken rond 672 wordt geciteerd. Voor sommige auteurs zou het beleid van Felix, van confrontatie met de Frankische macht, zijn voortgezet door zijn opvolger Lupo, een proces dat zou uitmonden in de tijd van Eudes die de erkenning van regnum voor het zuidelijke deel van het oude Gallië zou bereiken.

Wat betreft de theorieën die beweren dat de Basken uit het noorden, de Pyreneeën zijn overgestoken en Aquitania zijn binnengevallen, waardoor deze de naam Gascogne (maak van de G een V(ascones)) heeft gekregen, hebben verschillende auteurs de omvang ervan teruggebracht tot het niveau van de punctuele invallen.

Mosliminvasie: Roncesvalles en de vorming van het koninkrijk Pamplona

In de winter van 713 bereikten de moslimlegers het middendal van de Ebro, dat werd geregeerd door de Hispano-Visigotische graaf Casio, die ervoor koos zich te onderwerpen aan de Kalief van Omeya en zich te bekeerde tot de islam, waardoor de Banu Qasi-lijn ontstond in ruil voor het behoud van zijn macht in de regio. Pamplona werd echter uiteindelijk bezet na het verzet in 718 en gedwongen om hulde te brengen aan de moslimgouverneurs die een protectoraat hadden opgericht. De moslimnederlaag bij de Slag om Poitiers in 732 tegen de Franken van Karel Martel verzwakte de moslimpositie, maar de Vali Uqba herstelde de situatie door tussen 734 en 741 een militair garnizoen in de stad te installeren.

Scène van Roland’s dood tijdens de slag bij Roncesvalles, manuscript van de Grote Kronieken van Frankrijk, geïllustreerd door Jean Fouquet, Tours, ca. 1455-1460, Bibliothèque nationale de France

Later maakte Karel de Grote gebruik van de opstand van de gouverneur van Zaragoza om tussenbeide te komen op het schiereiland. Hij stak met zijn Frankisch leger het Baskisch grondgebied over en vernietigde de verdedigingswerken van Pamplona in zijn opmars naar Zaragoza, waar hij door een alliantie van de rebellen gedwongen werd om zich terug te trekken. Op 15 augustus 778, op zijn terugreis, werd de achterhoede van zijn leger, onder het bevel van ridder Roland, bij de slag bij Roncesvalles vernietigd. De voortdurende bedreiging van het Baskische land van beide kanten van de Pyreneeën heeft de opkomst van twee leidende facties onder de Baskische aristocratie bevorderd, de Iñigo en de Velasco, die zich tegen elkaar hebben verzet door te vertrouwen op de moslims, de eerste vanwege hun verwantschap met de Banu Qasi, en de Karolingische Franken. Toen de gouverneur van Pamplona, Mutarrif Ibn Musa, in 799 door de Karolingische partij werd vermoord, wendde de familie Iñigo zich tot de familie Banu Qasi om de controle over de stad te heroveren. In 812 kwamen Emir Al Hakam I en Lodewijk de Vrome echter een wapenstilstand overeen waarbij de Karolingers de controle over Pamplona overnamen en de regering aan Velasco al Gasalqí delegeerden. Aan het einde van de wapenstilstand hervatte Al Hakam de vijandelijkheden met de Franken en slaagde erin Pamplona in 816 terug te winnen, waar de Franken vervolgens de controle over opgaven. Iñigo Arista zou worden benoemd tot de eerste koning van Pamplona tot 851.

De Baskische cultuur en hun gebruiken


Taal en schrijven

Standbeeld van Iñigo Arista (824 – 851) op het Plaza de Oriente in Madrid (werk van J. Oñate, 1750-53).

Zoals verschillende auteurs voor de komst van de Romeinen hebben opgemerkt, en net als andere volkeren uit het meest uitgestrekte gebied van Vasconia, sprak het Baskische volk een taal die door taalkundigen als de voorvader van het moderne Baskisch wordt beschouwd en die in de bibliografie soms wordt aangeduid als archaïsch, historisch of Aquitaans Baskisch.

Zoals Henrike Knörr (1947-2008) zich echter heeft herinnerd, blijft de oorsprong en verwantschap van de Baskische taal nog steeds een mysterie en het onderwerp van talrijke onderzoeken. De verschillende theorieën variëren van de theorieën die verwijzen naar een “in-situ” oorsprong, zoals verdedigd door Koldo Mitxelena, die de moderne dialectische classificatie hebben geïnspireerd, tot die van verwantschap (Kaukasisch, Iberisch, enz.), die allemaal tot nu toe zijn verworpen, zoals de professoren Joseba Lakarra en Joaquín Gorrochategui of de linguïst Lawrence Robert Trask ons laten weten.

Een voorbeeld van de problemen voor de historisch-linguïstische studie, is de schaarste aan directe recensies over de taal van de Basken in de klassieke auteurs, zoals de taalkundige J. Gorrochategui stelt, met uitzondering van een vage beschrijving van Strabo en Pomponio Mela, of de getuigenis van Julius Caesar over de taal van de Aquitaine buren in zijn werk De Bello Gallico.

Van het grootste belang is de studie van de epigrafische documenten, die ons sinds de invoering van het schrijven onder de Basken tegen het einde van de 2e eeuw v. Chr. zijn overkomen, maar helaas, het is nog niet mogelijk geweest om documenten op te halen die in de volkstaal zijn geschreven, dus de conclusies zijn veelal verkregen uit naamkundige materialen. De oudste zijn het numismatische bewijs van verschillende Baskische munten, zoals die in Osma de Valdegobía of Uxama Barca, die aanvankelijk muntstukken maakten met Iberische of Keltiberische lettertekens en later, in het Latijn, de taal die de overhand had in het geschreven medium, zowel in officiële documenten als in andere, meer actuele uitdrukkingen. Bijzonder opmerkelijk is de begrafenisstele van de kluis van Santa Bárbara de Lerga, die wordt beschouwd als de oudste schriftelijke getuigenis van de proto-Baskische taal. De Iberische taal heeft enkele sporen achtergelaten in de Baskische taal, bijvoorbeeld in het Iberische woord ili dat vervormt werd tot hiri met de betekenis van nederzetting of stad en dat de wortel is van de plaatsnaam Iruña voor de Baskische stad Pompaelo en waarmee ook andere steden in de hedendaagse Baskische geografie bekend zijn.

Op grond van deze bevindingen zijn sommige onderzoekers van mening dat het Baskische grondgebied bij de komst van de Romeinen en in de eerste tijd na de invoering van het schrift werd ingeschreven in een context van grotere taalkundige complexiteit of cultureel trifinium waarin de Baskische taalkundige gegevens zich vermengden met die van de Keltische talen, van invloed in de westelijke gebieden zoals het Tierra de Estella (Land van Estella), en de Iberische taal die aanwezig was in de zuidelijke en centrale gebieden van Navarra. Deze hypothese wordt ondersteund door de ontdekking van twee relevante epigrafieën uit de Republikeinse periode, het zogenaamde Brons van Ascoli, gedateerd 89 v.C., waarin de Baskische stad Seguia wordt genoemd, en het Brons van Contrebia, gedateerd 87 v.C., waarin de stad Alavona wordt genoemd, terwijl er talrijke voorbeelden uit de keizertijd zijn overgeleverd, waarvan de verspreiding en de onomastiek worden bestudeerd om de verschillende mate van Romeinse invloed in de regio te belichten.

Religie

Epigrafische getuigenissen en archeologie hebben het mogelijk gemaakt dat specialisten de cultuspraktijken in het land van de Basken sinds de komst van de Romeinen en de adoptie van het schrift hebben geschetst en voor hun beschrijving de praktijk van religieus syncretisme hebben voorgesteld die zou hebben geduurd tot de 1ste eeuw n.Chr., vanaf welke tijd de figuur van Jupiter de overhand kreeg over de inheemse cultus tot aan de komst van het christendom, naar de 4e en de 5e eeuw n.Chr..

Baskische theonomieën zijn gevonden, daterend uit de republikeinse periode, op grafstenen of putten waarin deze godheden worden aangeroepen met Latijnse formuleringen die Baskische namen verhullen. Er is bewijs gevonden voor syncretisme in Ujué, waar twee ongeveer vergelijkbare aras (offerstenen, altaarstenen) gevonden, een gewijd aan Lacubegi, geïdentificeerd als de god van de lagere wereld, en de andere aan Jupiter, hoewel ze niet gedateerd konden worden. In Lerate en in Barbarin vondt men twee grafstenen gewijd aan Stelaitse gedateerd in de 1ste eeuw.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 20232-01-04

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

    • Spanish language Wikipedia|titel=Vascones|pagecode=125801870| date=20200720
    • Spanish language Wikipedia|titel=Eliseo Gil|pagecode=127169946| date=20200721
    • Dutch language Wikipedia|titel=Paulinus van Nola|pagecode=56324349| date=20200724
    • Dutch language Wikipedia|titel=Mogontiacum|pagecode=53058167| date=20200724

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the licence.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.