Alfonso VI de León ‘el Bravo’ |
||
Koning van León, Galicia, Castilla, Imperator totius Hispaniae 1065 – 1109 | ||
Alfonso VI de León, ook wel ‘el Bravo‘ genaamd (1040 – 1041 Toledo, tot 1 juli 1109) zoon van Fernando I de León en zijn vrouw , koningin Sancha de León, was koning van León tussen 1065 en 1072, zijn eerste bestuursperiode, en tussen 1072 en 1109, zijn tweede bestuursperiode, van Galicia tussen 1071 en 1072 en tussen 1072 en 1109, en van Castilla tussen 1072 en 1109.
Gedurende zijn koningschap, werd Toledo veroverd (1085) en vonden de veldslagen van Sagrajas en Uclés plaats, die afzonderlijke nederlagen vormden voor de Mesones de león en Castilianen. In de tweede verloor de erfgenaam van de koning, de jongen Sancho Alfónsez het leven.
Wat u het meest interesseert:
Familie-afkomst en jeugdZoon van koning Fernando I en zijn vrouw, koningin Sancha de León, Alfonso was een baby met Navarees en Castiliaans bloed. Zijn grootouders van vaderskant waren Sancho Garcés III, koning van Pamplona en zijn vrouw, koningin Muniadona, dochter van Sancho García, graaf van Castilla, en van moederskant waren het koning Alfonso V de León en zijn vrouw koningin Elvira Menéndez. In de middeleeuwse documentatie is niets te vinden over het jaar waarin hij geboren zou zijn. Een anonieme tijdgenoot, die de koning kende en aanwezig was toen deze stierf, schreef in een van de kronieken van Sahagún dat de monarch stierf op 62 jarige leeftijd en dat hij 44 jaar regeerde, dat zou betekenen dat hij in de tweede helft van 1047 of in de eerste helft van 1048 zou zijn geboren, Reilly zegt dat hij stierf op 72 jarige leeftijd, dan zou hij geboren zijn in 1037. |
||
|
||
Koning van León | ||
1065 – 1072 | ||
Voorganger | Fernando I | |
Opvolger | Sancho II | |
1072 – 1109 | ||
Voorganger | Sancho II | |
Opvolgster | Urraca I | |
Persoonlijke Gegevens | ||
Geboren | 1040/41 | |
Gestorven | 1 juni 1109 | |
Begraven | Benedictijnenklooster van Sahagún | |
Familie | ||
Dynastie | Jimena | |
Vader | Fernando I | |
Moeder | Sancha de León | |
Echtgenotes |
|
|
Kinderen |
|

Volgens de ‘Crónica Silense‘, kwam de eerstgeboren, Urraca, ter wereld toen haar ouders nog steeds graven van Castilla waren, alvorens zij dit gingen regeren, dus zou hij geboren zijn rond 1036/37. De tweede geborene, Sancho, werd geboren in de tweede helft van 1038 of in 1039. De jongere Elvira zou geboren kunnen zijn in 1039/40 en Alfonso zou dan in 1040/41 geboren zijn en de jongste van de broers García tussen 1041 en 24 april 1043 toen koning Fernando I, tijdens een gift aan de abdij van San Andrés de Espinareda zijn vijf kinderen vernoemde. Zij allen, behalve Elvira ondertekenden een document in het klooster van San Juan Bautista de Corias op 26 april 1046.
Alle zonen van koning Fernando werden volgens de ‘Crónica Silence’ onderwezen in de vrije kunsten en de mannen ook in de wapens, de kunst van het paardrijden, naar Spaans gebruik, en in het jagen. De geestelijke Raimundo was degene die verantwoordelijk was voor het onderrichten van Alfonso in de letteren. Als koning benoemde Alfonso hem tot bisschop van Palencia en verwees naar hem als ‘magistro nostro, viro nobile Deum timenti’ (Onze meester een nobele man die God vreest), mogelijk bracht Alfonso langen periodes door in Tierra de Campos, waar hij de kunst van de oorlog leerde kennen, en wat er van een Heer verwacht werd, samen met Pedro Ansúrez, zoon van Ansur Díaz en neef van graaf Gómez Díaz de Saldaña, en het hele geslacht van de Banu Gómez.

Zijn weg naar de troon
Als de tweede zoon van de koning van León en graaf van Castilla, Fernando I en koningin Sancha de León, zou hij, Alfonso, niet in aanmerking komen voor het erven van het koninkrijk. Aan het eind van 1063, waarschijnlijk op 22 december, profiteerde hij van het feit dat vele magnaten zich in de hoofdstad van het koninkrijk hadden verzameld voor de inwijding van de basiliek van San Isidro van León. Fernando I had een Regia Curia bijeengeroepen om daar tevens zijn testamentaire plannen, waarin hij besloten had om zijn patrimonium onder zijn kinderen te verdelen, bekend te maken. Een verdeling die pas van kracht werd na de dood van de vorst, maar die hij nu bekend maakte om onenigheid na zijn dood te voorkomen.
- Voor Alfonso was het koninkrijk León, het was meest uitgebreide, waardevolle en emblematische, van wat de steden Oviedo en León bevatte, steden waar de Asturisch-Leonese monarchie ooit begon. Het koninkrijk bevatte Asturias, León, Astorga, El Bierzo, Zamora met Tierra de Campos en de paria’s van Toledo.
- Zijn oudere broer, Sancho, kreeg het koninkrijk van Castilla en de paria’s op het Taifa-koninkrijk van Zaragoza. Het koninkrijk Castilla dat zijn vader creëerde om zijn koninkrijk over de drie zoons te verdelen.
- Zijn jongere broer, García, kreeg de verantwoording over de gehele regio Galicia, dat voor deze gelegenheid ook tot koninkrijk was verheven. Het strekte zich uit tot de rivier de Mondego in Portugal, plus de paria’s van de Taifa-koning van Badajoz en Sevilla.
- Zijn zusters Urraca en Elvira kregen de heerschappij en de inkomens van alle kloosters die tot het koninklijker patrimonium behoorden, op voorwaarde dat ze niet trouwde.
De historicus Alfonso Sánchez Candiera suggereert dat, hoewel men niet weet wat de redenen waren waarom, toen koning Fernando I zijn koninkrijk verdeelde, hij aan Alfonso tevens de keizerstitel toedeelde, en dat de verdeling was gebaseerd op het feit dat ieders de regio kreeg waarin hij was opgeleid en waar hij dus zijn eerste jaren doorbracht.
Het koningschap
De eerste fase (1065 – 1072): consolidatie van de troon
Na de kroning in de stad León, in januari 1066, moest Alfonso het hoofd bieden aan de expansieve verlangens van zijn broer Sancho, die als eerstgeborene zichzelf zag als de enige legitieme erfgenaam van alle koninkrijken van zijn vader. De conflicten beginnen wanneer hun moeder, koningin Sancha, sterft op 7 november 1067. Een periode van zeven jaar oorlog tussen de drie broers. De eerste confrontatie vindt plaats op 19 juli 1068 wanneer Sancho en Alfonso elkaar ontmoeten in Llantada, in een goddelijk oordeel waarin beide broeders overeenkomen dat degene die overwon het koninkrijk van de verslagene zou verkrijgen. Sancho wint deze strijd, maar Alfonso houdt zich niet aan de afspraak en ondanks dit feit blijft de relatie tussen beide behouden, zoals blijkt uit het feit dat Alfonso op 26 mei 1069 gewoon naar het huwelijk van Sancho, met een Engelse edelvrouw genaamd Alberta, ging. Beide kwamen daar overeen zich te verenigen om het koninkrijk Galicia, dat toehoorde aan hun jongere broer García, te delen.
Met de medeplichtigheid van Alfonso viel zijn broer Sancho in 1071 Galicia binnen en nadat hij zijn broer had verslagen, arresteerde hij hem in Santarém en zette hem gevangen in Burgos totdat hij werd verbannen naar de taifa van Sevilla, geregeerd door Al-Mutámid. Na het elimineren van zijn broer, zijn Alfonso en Sancho met hun adellijke titels koningen van Galicia en ondertekenen ze een wapenstilstand.

De wapenstilstand werd in 1072 door de slag om Golpejera verbroken. Sancho’s troepen komen hier wederom zegevierend uit, maar hij besluit zijn broer niet te achtervolgen. Alfonso werd gevangen genomen en gevangen gezet in Burgos. Later wordt hij overgebracht naar het klooster van Sahagún, waar zijn hoofd werd geschoren en hij gedwongen werd het kazuifel te dragen. Dankzij de tussenkomst van zijn zuster Urraca bereikten Sancho en Alfonso een akkoord. Alfonso zou zich schuilhouden in de Taifa van Toledo, onder bescherming van zijn vazal, koning Al-Mamún. Zijn jeugd vriend Pedro Ansúrez, en zijn beide broers Gonzalo en Fernando, zouden hem hier vergezellen.
Vanuit zijn ballingschap won Alfonso zowel de steun van zijn zuster Urraca, als de steun van de Leonese adel die zich versterkte in de stad Zamora, een heerschappij dat eerder door Fernando I aan Urraca was toegekend, waardoor Sancho in 1072 zich gedwongen voelde om de stad te belegeren om deze te onderwerpen nadat Urraca had geweigerd om het in te ruilen voor andere plaatsen die Sancho haar had aangeboden. Sancho had Zamora ook nodig omdat het de sleutel tot de toekomstige uitbreiding ten zuiden van de rivier de Duero was. Tijdens het beleg van de stad werd koning Sancho gedood. De overlevering of legende verteld in detail hoe tijdens de belegering een Zamoraanse of Galicische edelman, genaamd Vellido Dolfos, voor de koning verscheen als een deserteur, met als excuus hem de zwakke punten van de stadsmuren te tonen. Hij wist zich op een gegeven moment te onttrekken aan de aandacht van zijn bewaker en slaagde erin om met gevaar voor eigen leven, met een lanssteek, de koning te doden. Maar omdat er geen bewijs was voor de dood van Sancho als gevolg van verraad eerder dan van een misleiding, aangezien Dolfos Sancho’s vijand was, werd zijn moord gekenmerkt als het gevolg van een dodelijke speer in een belegeringssituatie en dus niet binnen de muren van de stad, maar in een nabijgelegen bos waar Dolfos de Castiliaanse koning weglokte van zijn gewapende bescherming. De gewelddadige dood van zijn broer Sancho, die geen afstammelingen achterliet, stelde Alfonso in staat zijn troon te herstellen en Castilla en Calicia voor zichzelf te claimen.
En ofschoon Rodrigo Díaz de Vivar (El Cid), vertrouweling en standaarddrager van koning Sancho, zich in de stad Zamora bevond, verteld de legende niet wat hij daar deed. Evenmin kon men de dood van zijn broer toeschrijven aan Alfonso die immers was verbannen en verwijderd. Maar de troubadours uit die tijd vulden met hun ballades, verstoken van enige historische realiteit, deze leegte op met prachtige literaire creaties.
De ware geschiedenis is tot op heden in duisternis gehuld. Op dit moment, geeft de Legende van Cardeña, ‘El Cid’ (in de 13e eeuw beschreven) het volgende ontlastende bewijs van een mogelijke samenwerking, met Alfonso en hem, aan de moord van zijn broer. Het verteld dat ‘El Cid‘ de kerk van Santa Gadea van Burgos (Jura de Santa Gadea) had ingenomen, en dat dat een relatie van wederzijds wantrouwen had uitgelokt, terwijl Alfonso probeerde hem in te lijven door hem een huwelijk met zijn nicht Jimena Díaz aan te bieden, samen met de immuniteit van haar landgoederen. Deze gebeurtenissen en hun gevolgen zouden uiteindelijk door veel kroniekschrijvers en historici als historisch worden beschouwd, hoewel op dit moment de meeste van hen de historiciteit van deze episode verwerpen.
De dood van Sancho werd ook benut door García om zijn troon te herwinnen, maar het daaropvolgende jaar werd hij, op 13 februari 1073, door Alfonso opgeroepen om naar een bijeenkomst te komen waar hij onmiddellijk gevangen werd genomen en een levenslange opsluiting in het kasteel van Luna kreeg, hij stierf uiteindelijk op 22 maart 1090. Toen Alfonso zijn twee broers had uitgeschakeld had hij geen moeite om de loyaliteit
Tweede fase (1072 – 1086: territoriale expansie
Na het consolideren van de troon van León, en met de titel van keizer die hij erfde volgens de leonees-neogoticistische traditie, wijdt Alfonso VI de volgende veertien jaar van zijn heerschappij aan het vergroten van de territoria door middel van veroveringen zoals die van Uclés en de gebieden van de Banu Di-I-Nun. Vanaf 1072 kreeg hij ook de titel van, rex Spanie.
De eerste beweging werd gemaakt in 1076 toen de Navarrese monarch Sancho Garcés IV stierf, de Navarraanse adel besloot dat de troon niet zou overgaan op zijn minderjarige zoon, maar op één van de kleinkinderen van Sancho III de Navarra. Waarop Alfonso VI en Sancho Ramírez de Aragón besloten samen het Navarrese koninkrijk binnen te vallen. Daarna kwamen zij overeen dat Sancho Ramírez erkend zou worden als koning van Navarra en Alfonso de gebieden als Álava, Vizcaya en een deel van Guipuzcoa en La Bureba annexeert, en dat hij in 1077 de titel van Imperator totius Hispaniae (Keizer van heel Spanje) aanneemt.

Maar zijn grote territoriale expansie behaald hij op de islamitische Taifa-koninkrijken, waarna Alfonso doorging met de praktijk van economische uitbuiting door middel van het systeem van paria’s die de meeste rijke taifa’s van het islamitische Spanje kregen opgelegd, waarbij zonodig militaire druk werd uitgeoefend. In 1074 herstelde hij waarschijnlijk de betaling van paria´s op Toledo en datzelfde jaar, geholpen door troepen van deze stad, sneed hij de verbindingen met de taifa van Granada af, dat bijgevolg ook begon met het betalen van belasting aan Alfonso. In 1076, wilde de Emir van Zaragoza zich meester maken van Valencia zonder te worden gehinderd door Alfonso, hij stemt in met het betalen van paria´s en veroverd daarna in 1079 Coria.
Eén van de initiatieven in die jaren, dat de geschiedenis inging als het verraad van Rueda, zou uiteindelijk mislukken. Het vond plaats in 1083 in het kasteel van Rueda de Jalón. Toen Alfonso het nieuws ontving dat de beheerder van het fort, dat toehoorde aan het Taifa-koninkrijk Zaragoza, van plan was zich over te geven aan de koning van León, stuurde hij zijn troepen naar het desbetreffende kasteel. Bij het binnengaan van het kasteel, werden zijn troepen in een hinderlaag gelokt, waarbij verschillende hoofdmagnaten de dood vonden.

In 1074 stierf in Códoba, door vergiftiging, de taifa-koning van Toledo, Al-Mamún, vazal maar tevens ook vriend van Alfonso. Deze werd opgevolgd door zijn kleinzoon Al-Qádir die, in 1084, voor de tweede keer hulp vroeg aan Alfonso voor het neerslaan van een opstand die hem probeerde omver te werpen. Alfonso maakte gebruik van de oproep van de taifa-koning door Toledo te belegeren. De stad zou in 1085 vallen, waarna Al-Qádir, onder bescherming van Álvar Fáñez, als koning naar Valencia werd gestuurd, om deze operatie te faciliteren en daarmee het betalen van de paria´s te herstellen, (de stad was het jaar daarvoor gestopt met het betalen van zijn paria´s) belegerde Alfonso in het voorjaar van 1086 Zaragoza. Begin maart accepteerde Valencia Al-Qádir als koning; Játiva probeert zich nog te verzetten tegen de hulp van het stamhoofd van Tortosa en Lérida, die een mislukte inval deed in de regio, bij het terugtrekken werden ze opgejaagd door de aanhang van Fáñez.
Na deze belangrijke verovering, werd de monarch door beide religies betiteld als hun keizer, en als gebaar van toewijding naar de toch belangrijke moslimbevolking, en zijn respect tonend jegens hun gebruiken, stond hij de moslims toe de moskee voor hun erediensten te gebruiken. Deze beslissing werd naderhand ingetrokken door de aartsbisschop van Toledo, de cluniacenzer Bernardo de Sedirac, die, met steun van koningin Constance van Bourgondië, gebruik maakte van de afwezigheid van de vorst van Toledo en .
De bezetting van Toledo, stelde Alfonso VI in de gelegenheid om de titel van Koning van Toledo toe te voegen aan zijn titels (victoriosissimo rege in Toleto, et in Hispania et Gallecia) en dat bracht hem weer tot het veroveren van steden als Talavera en fortificaties als het kasteel van Aledo. In 1085 bezet hij ook, zonder enige weerstand, de toenmalige stad Maŷrit (Madrid), waarschijnlijk door capitulatie. Het grondgebied, gelegen tussen het Sistema Central en de rivier de Tajo (Taag), zal na de inname dienst doen als uitvalsbasis voor de kroon van León, van waaruit hij grotere intimidaties zou kunnen plegen tegen de taifa’s van Córdoba, Sevilla, Badajoz en Granada.
Derde fase (1086 – 1109): de inval van Almoravid
Door de verovering van de strategische taifa van Toledo, de controle over Valencia, en het bezit van Aledo, werd Murcia geïsoleerd van de rest van Al-Andalus. Dat maakte dat de islamitische heersers van het schiereiland behoorlijk ongerust werden. Deze militaire en economische druk op de Taifa-koninkrijken maakte dat de koningen van de Taifa’s van Sevilla, Granada, Badajoz en Almeria besloten om hulp te vragen aan de Almoravides die eind juli onder bevel van Emir Yusuf ibn Tasufin de Straat van Gibraltar over staken en landde in Algeciras.

In Sevilla sloot het Almoravidenleger zich aan bij de troepen van de Taifa-koninkrijken en samen reisden ze naar Extremadura waar ze op 23 oktober 1086 de slag om Zalaca zouden aangaan tegen de troepen van Alfonso VI, die zich gedwongen zag het gebied te gaan verdedigen, hij vertrok vanuit de stad Zaragoza, waar hij Álvar Fáñez had opgeroepen vanuit Valencia om zich bij de troepen van de koning te voegen. De strijd resulteerde in een grote nederlaag voor de christelijke troepen, die terugkeerde naar Toledo om zich daar te verdedigen. Maar de emir kon deze overwinning niet verder benutten, want hij werd terug naar Afrika geroepen vanwege de dood van zijn zoon. Deze schok markeerde het begin van een nieuwe fase in op het schiereiland die zo’n drie decennia zou duren, waarin het militaire initiatief oversloeg naar de Almoravides. Alfonso werd in een meer defensieve houding gedwongen maar slaagde er wel in om Toledo, van strategisch belang en hoofddoel van de Almorávides, te behouden.
Alfonso vroeg de christelijke koninkrijken van Europa een kruistocht te organiseren tegen de Almoravides die bijna het gehele gebied, dat Alfonso had veroverd, hadden hersteld met uitzondering van Toledo, de stad waar Alfonso wederom op sterkte wist te komen. Om zijn positie te versterken, verzoende hij zich met ‘El Cid’ die eind 1086 of begin 1087 naar Toledo kwam. Als gevolg van overwinning op Alfonso, stopten de Andalusische taifa’s met het betalen van paria’s. ‘El Cid slaagde er nochtans opnieuw in om de oosterse taifa’s gedurende twee jaar, voor Alfonso te bezeten.
Hoewel men de kruistocht, als een geheel, uiteindelijk niet georganiseerd kreeg, zorgde dit wel voor de toestroom van een aanzienlijk aantal kruisvaarders waaronder Raimundo de Borgoña (graaf van Galicia) en Enrique de Borgoña (graaf van Portugal), die getrouwd waren met de twee dochters van Alfonso, Urraca (1090) en Teresa (1094), waarmee de vermenging van de Bourgondische dynastie op het schiereiland begonnen was. Sommige kruisvaarders belegerde tevergeefs, in de winter van1087, Tudela, waarna ze weer vertrokken. In datzelfde jaar brak de koning ook een opstand in Galicia, die van plan waren zijn broer García (hun koning) te bevrijden.
In 1088 stak Yusuf ibn Tasufin voor de tweede keer de Straat over, maar werd verslagen bij de plaats Aledo, veel taifa koningen deserteerde en liepen over naar de legers van Alfonso. Dit gaf de Emir de aanleiding om bij zijn volgende komst alle hulp van deze taifa-koningen af te wijzen en zijn alleenheerschappij over Al-Ándalus af te roepen. Omdat de islamieten de slag om Aledo hadden verloren was Alfonso weer in staat om veel van de paria’s te hervatten door te dreigen het gebied rond Granada te vertrappen, en nam in rap tempo het beheer over Sevilla weer over door de onderwerping van de stad Guadalquivir te herstellen. Alfonso profiteerde van de ruzie tussen Abd Allah ibn Buluggin van Granada en Ibn Tasufin, door hem te helpen in ruil voor zijn onderwerping.
In juni 1090 kwamen de Almoravides voor de derde keer naar het Iberisch schiereiland, ze ontzette de koning van Granada, bedwongen al-Mamun, de gouverneur van Córdoba, en na de slag bij Almodóvar del Rio, trokken ze Sevilla binnen en verbande hun koning al-Mutámid. In de tweede helft van het jaar namen ze alle zuidelijke taifa’s in. Alfonso die beloofd had dat hij hun zou helpen, faalde in dit doel. De koning leed tegenslagen op alle fronten, in het oosten slaagde hij er, door de late komst van de Genuese vloot, niet in om Tortosa te grijpen die aan zijn aanval deel zou nemen; verder in het zuiden had zijn relatie met Zaida, schoondochter van de Sevilliaanse emir, geen gunstige uitwerking op zijn imago als voorvechter van de islam op het schiereiland tegen de Almoraviden; ten slotte, in het westen, was de alliantie met de Emir van Badajoz niet voldoende om de veroveringen, gedaan door Maghrebis, ongedaan te maken. Als prijs voor het pact had Alfonso Lissabon, Sintra en Santarém gekregen, maar verloor deze weer in 1094, toen zijn schoonzoon Raimundo, die de leiding had over de verdediging, werd verslagen door het Almoravidenleger dat Badajoz kort daarvoor had ingenomen. Het enige goede nieuws voor Alfonso kwam van ‘El Cid’, die erin slaagde om Valencia te herstellen in juni door het Almoravidenleger te verslaan dat tegen hem opkwam in oktober in de slag bij Cuarte; deze overwinning verzekerde de oostgrens voor de volgende tien jaar.
Naderhand ontdeed hij zich op slimme wijze van een samenzwering die zijn schoonzoon Raimundo de Borgoña en Enrique de Borgoña. Zij waren van plan zijn koninkrijk te verdelen na zijn dood. Om hen te dwarsbomen forceerde hij in 1096, een huwelijk van zijn dochter Teresa met Enrique en verbond aan dit huwelijk het bestuur van het graafschap Portugal, dat tot dan toe, samen met de gebieden tussen Miño en Santarém, door Raimundo werd gedomineerd terwijl zijn regering zich zou moeten beperken tot Galicia.
De este modo los dos primos en vez de aliados se convirtieron en rivales con intereses contrapuestos; su pacto sucesorio saltaba por los aires, y a partir de entonces cada uno de ellos trataría de ganarse el favor de Alfonso. | ||
Op deze manier werden de twee neven in plaats van bondgenoten rivalen met tegengestelde belangen; het pact tegen hem wat betreft zijn opvolging werd opzij geschoven en vanaf dat moment zou elk van hen proberen de gunst van Alfonso te winnen. |

Een vierde invasie van het Almoravidenleger vond plaats in 1097. Alfonso vernam dit toen hij onderweg was naar Zaragoza om zijn vazalige koning Al-Musta’in II bij te staan in zijn confrontatie met de nieuw gekroonde Pedro I de Aragón. Het doel van het Almoravidenleger was opnieuw Toledo, op wiens pad het kasteel van Consuegra lag en waar op 15 augustus christelijke troepen bijeenkwamen die opnieuw verslagen werden in de slag om Consuegra wat in feite de bevestiging was van het verval van de regering van Alfonso VI die al in 1086 was begonnen met de nederlaag van Zalaca.
In 1099 veroverde de Almoraviden veel van de kastelen die het gebied rondom Toledo verdedigden, en het jaar daarop probeerden ze wederom zonder succes Toledo te veroveren. Alfonso had de verdediging overgelaten aan zijn schoonzoon Enrique, omdat hij naar Valencia was vertrokken om daar de verdediging te inspecteren; ‘El Cid’ was het jaar daarvoor overleden en het bestuur van de stad was overgenomen door zijn weduwe, Jimena.
In 1102 stuurde Alfonso troepen naar Valencia om daar te helpen tegen de Almoradiven-dreiging. De werkelijke strijd vond plaats in Cullera en eindigde zonder duidelijke overwinnaar, hoewel Valencia in handen viel van de Almoraviden voordat Alfonso kon reageren om de stad te verdedigen. Alfonso hield toezicht op de evacuatie van de stad in maart en april en stak de stad in brand voordat hij vertrok; in mei namen de Almoraviden de stad in bezit. Datzelfde jaar begon hij aan de herbevolking van Salamanca, dat Coria beschermde, en Ávilla, dat de haven verdedigde wat de beste toegang was vanuit Guadarrama, in een poging zich voor te bereiden op een eventueel verlies van Toledo. Door het gebied te beschermen in het oosten, omsingelde en nam hij Medinaceli in, de sleutelpositie die een aanval op de regio van Toledo vanuit het oosten, in 1104, langs de vallei van Jalón, mogelijk maakte. In 1104, 1105 en 1106 deed hij verschillende invallen op het grondgebied van Andalusia; als laatste bereikte hij Málaga waar hij in staat was om de Mozaraben bij hun terugkeer naar zijn koninkrijk te escorteren.
In 1108 trokken de troepen van de Almoravid Tamim, gouverneur van Córdoba en zoon van Yusuf ibn Tasufin, opnieuw op tegen de christelijke gebieden, maar de stad die ze daarvoor hadden uitgekozen was niet Toledo, maar Uclés. Alfonso bevond zich in Sahagún, hij was net weer getrouwd, ouder geworden en met een oude wond, opgelopen in de slag om Zalaca, waardoor hij geen paard kon rijden. Álvar Fáñez, gouverneur van het land van de Banu Di-I-Nun, stond aan het hoofd van het leger en werd vergezeld door de erfgenaam van Alfonso, Sancho Alfónsez. Beide legers troffen elkaar in de slag bij Uclés, waar de christelijke troepen opnieuw zware verliezen leed en waarbij bovendien de troonopvolger van Alfonso om het leven kwam. Dit resulteerde in een dertig jaar durende pauze in de Reconquista en de onafhankelijkheid van de provincie Portugal. Ook de militaire situatie was serieus verslechterd, omdat de Almoraviden bijna onmiddellijk de hele defensieve strook van de Tajo (Taag) van Aranjuez tot Zorita grepen, waarbij, in deze regio, ook opstanden van de moslimbevolking zelf ontstonden.
Vrouwen, maîtresses en nageslacht
In 1067 werd er over zijn huwelijk met Ágata de Normandía onderhandeld, zij was de dochter van koning Willem I van Engeland en Mathilde van Vlaanderen, maar haar vroegtijdige dood verijdelde het project.

Volgens bisschop Pelayo van Oviedo, een tijdgenoot van de koning, schrijft in zijn ‘Chronicon Regum Legionensium‘, dat Alfonso VI vijf vrouwen had en twee maîtresses van adel. De vrouwen, volgens de bisschop, waren: Inés, Constanza, Berta, Isabel, en Beatriz en de concubines waren Jimena Muñoz en Zaida.
Inés de Aquitania
In 1069 werd de verlovingsovereenkomst getekend met Inés de Aquitania, dochter van Willem VIII, hertog van Aquitania en graaf van Poitiers en zijn vrouw Matilde de la Marche, ze was amper tien jaar oud en moest wachten tot haar veertiende jaar om het huwelijk te kunnen vieren dat eind 1073 of begin 1074 plaatsvond. Ze komt voor op koninklijke stukken tot 22 mei 1077 en vanaf die datum zien we alleen de koning zelf verschijnen in de documenten. Inés stierf op 6 juni 1078.
Reilly suggereert dat het huwelijk in het voorafgaande jaar nietig wordt verklaard vanwege het uitblijven van kinderen, maar Gambra is het daar niet mee eens en gelooft dat er geen geloofwaardige bronnen zijn om een dergelijke bewering te ondersteunen. De informatie over de vermeende afwijzing verschijnt alleen in een bundel van ‘L’art de vérifier les dates‘ (de kunst van het verifiëren van datums) en, volgens Cambra, “Het is onmogelijk om, bij gebrek aan betere referenties, de bevestiging van de verwerping van Inés te bevestigen.” Bovendien merkt hij op dat de Tudense (Lucas de Tuy), in zijn ‘Chronicon Mundi‘ aangeeft dat de koningin begraven was in Sahagún. Ten slotte wijst hij erop dat “als er daadwerkelijk een gebeurtenis van zo’n omvang zou zijn geweest, het … voor Alfonso VI zinloos zijn geweest om onmiddellijk met een andere prinses uit de familie van Inés te trouwen.” Inés en de daaropvolgende vrouw van de koning, Constanza, waren nichten in de derde graad, beide afstammelingen van hertog Willem III de Aquitania.
Aan de andere kant, schrijft Orderico Vital, een Engelse kroniekschrijver uit de 12e eeuw, dat het huwelijk van Inés en koning Alfonso in 1080 was geannuleerd vanwege bloedverwantschap en dat Inés in 1109 hertrouwde met Elijah de la Fleche, graaf van Maine. Volgens Jaime de Salazar y Acha, was Beatriz, de laatste vrouw van Alfonso VI, degene die met de graaf van Maine huwde.
Jimena Muñoz

Na de dood van Inés onderhield de koning een relatie met Jimena Muñoz, een concubine van adellijke afkomst, aldus bisschop Pelayo van Oviedo, van wie hij, tussen 1078 en 1080, twee dochters kreeg.
- Elvira Alfónsez (werd geboren rond 1079 – april 1157), trouwde met Raymond IV van Toulouse, graaf van Toulouse, en nadat ze weduwe was geworden trouwde ze met Fernando Fernández de Carrión.
- Teresa Alfónsez. Was gravin van Portugal dat onderdeel uit maakte van haar bruidsschat, trouwde met Enrique de Borgoña. Hun zoon, Alfonso I Enríquez, was de eerste koning van Portugal.
Constanza de Borgoña
Hij huwde voor de tweede keer aan het einde van 1079 met Constanza de Borgoña, met wie hij voor het eerst verschijnt op 8 mei 1080, zij is de weduwe, zonder kinderen, van graaf Hugo III van Chalon-sur-Saône, en dochter van Roberto I van Bourgondië, hertog van Bourgondië en Hélie de Semur, achterkleindochter van Hugo Capeto, koning van Frankrijk. Ze was ook de nicht van de abt Hugo de Cluny en tante van Enrique de Borgoña. Het resultaat van dit huwelijk, dat duurde tot de dood van de koningin in 1093, zes kinderen werden geboren van wie er vijf stierven tijdens hun kinderjaren, de enige die overleefde:
- Urraca I de León (1081 – 1126), die haar vader opvolgde op de troon. Zij ging twee huwelijken aan; met Raimundo de Borgoña en met Alfonso ‘el Battallador‘, koning van Aragón. Zij had ook twee kinderen als gevolg van een relatie met Pedro González de Lara. Zij werd opgevolgd door de zoon die zij had van Raimundo de Borgoña, Alfonso VII ‘el Imperador‘.
Zaida
Bisschop Pelayo van Oviedo noemt Zaida als een van de twee maîtresses van de koning en zegt dat zij de dochter was van Al-Mu’tamid koning van de Taifa van Sevilla. Zaida was in feite zijn schoondochter, getrouwd met zijn zoon Abu Nasr Al-Fath al-Ma’mun, de koning van de Taifa van Córdoba. In maart 1091 bezeten de Amoradiven de stad Córdoba. Zaida’s echtgenoot die tijdens de belegering op 26/27 van die maand stierf, stuurde uit voorzorgsmaatregel zijn vrouw Zaida en hun kinderen naar Almodóvar del Río. Na weduwe te zijn geworden, zocht Zaida bescherming bij het hof van de koning van León en zij en haar kinderen bekeren zich tot het christendom, ze werd gedoopt met de naam Isabel en werd de bijvrouw van de koning
Uit deze relatie is tussen 1091 en 1095 geboren (mogelijk in 1904):
- Sancho Alfónsez (rond 1094 – 1108) zijn enige zoon en erfgenaam voor de troon. Zijn vroegtijdige dood in de slag om Úcles versnelde ook het einde van zijn vader.
In de kroniek ‘De rebus Hispaniae‘, geschreven door Rodrigo Jiménez de Rada, de aartsbisschop van Toledo, wordt de Moorse Zaida tot de echtgenotes van Alfonso VI gerekend. Maar de ‘Crónica najerense‘ en de ‘Cronicon mundi‘ geven aan dat Zaida een bijvrouw was en geen echtgenote van Alfonso VI.

Volgens Jaime de Salazar y Acha, gevolgd door andere auteurs, waaronder Gonzalo Martínez Díez, trouwden ze in 1100, en hun zoon werd de legitieme kroonprins van het christelijke koninkrijk. Voor Salazar y Acha zijn Zaida en de vierde vrouw van de koning, Isabel, dezelfde persoon, “ondanks de zware inspanningen van latere historici om te proberen ons te bewijzen dat het niet Zaida was” en dat zij ook de moeder van Elvira en Sancha Alfónsez zou zijn. Een andere reden die de auteur hanteert, is het feit dat kort na de bruiloft van de koning met Isabel, de jonge Sancho begint met het ondertekenen van koninklijke getuigschriften en als Zaida niet de nieuwe koningin zou zijn, zou hij nooit hebben ingestemd met de nieuwe rol van Sancho ten koste van zijn mogelijke toekomstige kinderen. Hij citeert ook een getuigschrift van 14 april 1107, dat te zien is in de kathedraal van Astorga, waarop de koning privileges verleend en geeft aan ‘cum uxore mea Elisabet et filio nostro Sancio’ (toen mijn vrouw Isabel en onze zoon Sancho). Dit is het enige getuigschrift waar hij wordt aangehaald als ‘onze zoon‘, gezien hij in andere getuigschriften alleen verschijnt als de zoon van de koning, hoewel ook koningin Isabel verschijnt.
Reilly aanvaardt dat er twee Isabellen waren, de Moorse Zaida, gedoopt met de naam Isabel, en een andere Isabel, maar betoogt, dat om de positie van Sancho Alfónsez te versterken, koning Alfonso het huwelijk met Isabel in maart 1106 annuleerde en trouwde met Zaida. De hypothese dat Alfonso VI met Zaida was getrouwd, was al afgewezen door Menéndez Pidal en door Lévi-Provençal.
Op 27 maart 1106 bevestig koning Alfonso een schenking aan het klooster van Lorenzana: (…) ‘eiusdemque Helissabeth regina sub maritali copula legaliter aderente‘ een ongebruikelijke formulering die een legitiem huwelijk bevestigt. Salazar y Acha en Reilly interpreteren dit citaat als bewijs dat de koning met Zaida was getrouwd, waardoor hun zoon en de relatie als concubine werd gelegitimeerd. Gambra is echter tegen en zegt dat het “een zeer zwak argument is, dat begint met de referentie van nauwelijks belangrijke documenten. Het karakter is nogal sierlijk en literair. ” Montaner Frutos zegt ook dat de hypothese onwaarschijnlijk en problematisch is, omdat het niet nodig was dat de koning met Zaida trouwde om hun zoon Alfonso te legitimeren en, bovendien, de Franse Isabel, volgens haar grafschrift, sterft in 1107. Montaner Frutos vermeld ook een schenking van koningin Urraca jaren later, in 1115, toen zij sommige eigendommen aan de kathedraal van Toledo schonk en alleen ene Isabella als vrouw van de koning vermeldt.
Berta
Op 25 november 1093 gaat hij een derde huwelijk aan met Berta, hoewel het in een document van 13 april 1094 niet wordt aangehaald, dat vreemd is omdat het deel uitmaakt van een periode waarin het gebruikelijk is de koninklijke gemalin op te nemen in het diplomatieke gehalte. De genealoog Szabolcs de Vajay suggereert, om onomatische redenen, dat Berta lid was van het huis van Savoye, dochter van Amadeus II van Savoye, broer van Peter I van Saboya, achternicht van Berta van Saboya, achterkleinkind van Berta d’Este en eerste zus van een andere Berta, die koningin was vanwege haar huwelijk met Pedro I de Aragón. Haar aanwezigheid aan het hof werd voor het eerst geregistreerd op 28 april 1095. Ze overleed tussen 17 november 1099, de datum waarop zij voor de laatste keer een koninklijk getuigschrift bevestigde en 15 januari 1100 wanneer de koning alleen wordt beschreven bij een gift aan de kathedraal van Santiago de Compostela. Er waren geen nakomelingen van dit huwelijk.
Isabel

Zijn voorlaatste huwelijk werd voltrokken aan het begin van de jaren 1100 met Isabel, en de controverse is van een eeuwenlange discussie of zij de Moorse Zaira of een andere personage was. Beide verschijnen samen voor het eerst op een getuigschrift van 14 mei 1100, hoewel dit beschouwd wordt als een verdacht stuk, en een tweede keer in datzelfde jaar maar dan zonder datum. De laatste vermeldingen van Isabel in koninklijke certificaten waren van 8 en 14 mei 1107 en, volgens Salazar y Ancha, waarschijnlijk stierf in het midden van dat jaar. Zij, Zaida, werd na haar doop Isabel genoemd. De oorsprong is onzeker. Bisschop Pelayo verwijst niet naar haar afkomst. Lucas de Tuy, in de 13e eeuw, gebaseerd op het grafschrift van Isabel, zegt dat zij de dochter van koning Louis van Frankrijk was, welke, gezien de datums, Louis VI zou moeten zijn, hoewel niet bekend is dat hij een dochter had die Isabel heette en bovendien, zo ja, dan zou Isabel vijf of zes jaar oud zijn geweest toen ze trouwde. Reilly is van mening dat zij waarschijnlijk van Bourgondische afkomst zou zijn, hoewel dat niet is opgenomen in de documentatie.
Er worden twee dochters uit dit huwelijk geboren:
- Sancha Alfónsez (rond 1102 – rond 1125) was de eerste echtgenoot van Rodrigo González de Lara, graaf van Liébana. Hun dochter was Elvira Rodríguez de Lara, vrouw van graaf Ermengol VI de Urgel, en moeder van Urraca en mogelijk ook van Sancha Rodríguez.
- Elvira Alfónsez (rond september 1103 – 6 februari 1135), trouwde in 1117 met Roger II, koning van Sicilia en hertog van Apulia, die stierf op 26 februari 1154.
Beatriz
Koning Alfonso contracteerde een vijfde huwelijk, mogelijk in de eerste maanden van 1108, met Beatriz, beide verschijnen samen voor het eerst op 28 mei 1108 in de papieren van de kathedraal van Astorga en vervolgens in twee andere koninklijke certificaten; op 1 januari 1109 in de kathedraal van León en voor de laatste keer op 25 april van hetzelfde jaar in de kathedraal van Oviedo, ongeveer drie maanden voor de dood van de koning. Volgens bisschop Pelayo de Oviedo, toen zij, Beatriz, eenmaal de weduwe van de koning was keerde zij terug naar haar vaderland. Jaime de Salazar y Acha suggereert dat zij de dochter van Guillermo de Poitiers was, hertog van Aquitanië en graaf van Poitiers, en Hildegarda de Borgoña en dat zij na haar periode van weduwe trouwde met Elías de la Flèche, graaf van Maine. Uit het huwelijk met Alfonso kwamen geen nakomelingen voort.
Het probleem van opvolging
Alfonso, nu een oude man, kreeg te maken met het probleem van opvolging. Berta was aan het eind van 1099 gestorven zonder hem een erfgenaam te geven. Kort daarna trouwde hij met een Franse vrouw die hem twee dochters gaf, maar geen mannelijke erfgenaam. Om het probleem nog problematischer te maken, werd in maart 1105 Alfonso Raimúndez geboren, zoon van Urraca en Raimundo en kleinzoon van Alfonso. Deze mogelijke opvolger van de kroon ondervond concurrentie van de zoon van de koning met Zaida, Sancho. Montenegro, gelooft dat de koning Sancho legitimeerde, waarschijnlijk tijdens het concilie van Carrión de los Condes, in januari 1103, omdat sinds die datum Sancho boven aan de lijst staat, voor zijn zwagers Enrique en Raimundo de Borgoña. In mei 1107 erkende Alfonso, Sancho als zijn erfgenaam, ondanks het ongenoegen van zijn dochters en schoonzonen, tijdens het verloop van een feestelijk ‘curia regia‘ (koninklijk ambtenarenbijeenkomst) in León. De situatie werd een stuk eenvoudiger voor de koning met de dood van Raimundo in september en de overeenkomst met Urraca dat zij voor het leven Dame van Galicia zou blijven, behalve als ze opnieuw zou trouwen, het dan over zou gaan naar haar zoon.
Om de opvolging te verzekeren, vervolgens koos Alfonso voor Urraca, maar besloot haar in het najaar van 1108 te laten trouwen met haar rivaal en beroemde veroveraar Alfonso I de Aragón. Maar het huwelijk werd pas aan het eind van het volgende jaar gevierd (na de dood van Alfonso VI), het leidde niet tot de verwachte stabiliteit, maar tot een acht jaar durende burgeroorlog.
Zijn dood en begrafenis
Alfonso VI stierf in de stad Toledo op 1 juli 1109. De koning was naar de stad gekomen om te proberen hem te verdedigen tegen een aanstaande Almoravidische aanval. Zijn lichaam werd naar de Leonese stad Sahagún gebracht waar hij werd begraven in het klooster van San Benito de Sahagún, daarmee de wens van de monarch te vervullen. Het stoffelijk overschot van de koning werd afgezet in een stenen graf, dat aan de voet van de kerk van het klooster San Benito werd geplaatst, tot hij, tijdens het bewind van Sancho IV, het leek deze koning onbetamelijk dat zijn voorganger was begraven aan de voet van de tempel, hij opdracht gaf het graf naar het binnenste van de tempel te verplaatsen en het op de transept van de kerk te plaatsen, waar ook Beatriz Fadrique dochter van prinses Fadrique de Castilla begraven lag, die in opdracht van haar broer, Alfonso X ‘el Sabio‘, in 1277 was geëxecuteerd.
Het graf dat de overblijfselen van de koning bevatte is nu verdwenen. Het werd gesteund door leeuwen van albast, het was een grote ark van wit marmer, acht voet lang en vier wijd en hoog, het deksel dat het graf bedekte was van een gladde zwarte leisteen, het eigenlijke graf werd bedekt door een zijde weefsel dat gemaakt was in Vlaanderen, waarop de gekroonde en bewapende koning stond afgebeeld, aan de zijkanten stonden de afbeeldingen van de wapens van Castilla en León, en aan het hoofdeinde van het graf een crucifix.
Het graf met overblijfselen van Alfonso VI werd in 1810 verwoest, tijdens een brand die het klooster van San Benito teisterde. Het stoffelijk overschot van de koning en die van een aantal van zijn vrouwen werden verzameld en bewaard in de abbatiale kamer tot 1821, toen de monniken uit het klooster werden verdreven, en vervolgens door abt Ramón Alegrías werden afgezet in een kist die werd geplaatst in de zuidelijke muur van de ‘capilla de Crucifijo‘ (kapel van de Kruisbeeld), totdat in januari 1835, de overblijfselen opnieuw werden verzameld en in een andere kist terecht kwamen, waarna ze naar het archief werden gebracht, waar ze in die tijd te boek stonden als de overblijfselen van de vrouwen van de soeverein. Het doel was om alle koninklijke overblijfselen in een nieuw heiligdom te plaatsen dat werd gebouwd, maar toen het klooster van San Benito in 1835 werd geseculariseerd, leverden de monniken de twee dozen met de koninklijke overblijfselen af aan een familielid van een religieus die hen verborg, totdat ze in 1902 werden gevonden door de professor van het Zamora Instituut Rodrigo Fernández Núñez.
Op dit moment rusten de stoffelijke resten van Alfonso VI ‘el Bravo‘ in het klooster van de Benedictijnse nonnen van Sahagun, aan de voet van de tempel, in een ark van gladde steen en bedekt met modern marmeren deksel, en in een nabijgelegen graf liggen de overblijfselen van de verschillende vrouwen van de koning.
Nalatenschap

Op cultureel gebied bevorderde Alfonso VI de veiligheid van de Camino de Santiago en bevorderde de invoering van de reformatie bij de Orde van Cluny in het klooster van Galicia, León en Castilla. In de lente van 1073, deed hij de eerste concessie aan het Cluny klooster van León.
De monarch verving de Mozarabische of Toledo liturgie voor de Romeinse. De volksoverlevering verteld dat Alfonso een Mozarabisch en een Romeins brevierij heeft genomen en deze in brand heeft gestoken. Bij het verbranden van alleen het Romeinse brevier, kwam de koning terug om de Mozarabische in het vuur te gooien, daarmee de Romeinse ritus opleggend. Het is mogelijk dat deze legende de oorsprong is van het spreekwoord dat zegt: “Allá van las leyes, do quieran los reyes” (Daar gaan de wetten, waar dan ook de koningen willen). Alfonso VI, de veroveraar van Toledo, de grote Europeaniserende monarch, ziet in de laatste jaren van zijn regering hoe het politieke werk in verval raakte door toedoen van de Almoraviden en interne zwakheden. Alfonso VI was volledig uitgegaan van het keizerlijke idee van León en zijn openheid voor Europese invloed dat hem bekend had gemaakt met de feodale politieke praktijken, die, in het Frankrijk van die tijd, tot zijn meest volledige uiting kwam. In deze combinatie van deze twee elementen ziet Claudio Sánchez-Albornoz de uitleg van de erfelijke iure-concessie (verdeling tussen de twee dochters en de zoon van het koninkrijk in plaats van het hele koninkrijk aan de enige zoon te laten), dat meer typerend is voor de Navarre-Aragonese traditie, van de regeringen van de graafschappen Galicia en Portugal tot zijn twee schoonzonen Bourgondiërs, Raimundo, eerste echtgenoot van Urraca, en Enrique, getrouwd met Teresa. Uit dat besluit is, na een paar jaar , de Portugese onafhankelijkheid en het perspectief voor een onafhankelijk Galicia onder Alfonso Raimundéz ontstaan, dat, toen Alfonso VII de León op de troon kwam te zitten, niet doorging.
Voorgangers en opvolgers van Alfonso VI | ||
Voorganger Fernando I |
Koning van León 1065 – 1072 |
Opvolger Sancho II |
Voorganger Garcia |
Koning van Galicia samen met Sancho II 1071 – 1072 |
Opvolger Sancho II |
Voorganger Sancho II |
Koning van León, Castilla, en Galicia 1072 – 1109 |
Opvolger Urraca I |
Voorganger Fernando I de Leon |
Keizer van geheel Spanje 1077 – 1109 |
Opvolger Alfonso VII de León |
Verwant aan dit onderwerp:
Naar boven
Spaanse Verhalen. spaanseverhalen.com
Laatst bijgewerkt 2021-04-29
Bronvermelding en referenties:
De veelal buitenlandse teksten van wikipedia zijn beschikbaar onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen. Ik heb deze teksten vertaald, gemengd, en vaak aangevuld met eigen kennis, en ervaring, opgedaan in de periode dat ik in Spanje woon, en aan deze artikelen werk.
Er kunnen ook andere bronvermeldingen zijn opgenomen, dat kunnen zaken zijn die ik, tijdens het onderzoek naar de artikelen, gelezen heb en in deze teksten verwerkt heb.
{{Anderstalige Wikipedia|taal=es|titel=Anexo:Alfonso VI de León|oldid=107075545}}
{{Nederlandse Wikipedia|taal=nl|titel=Alfons VI van León|paginacode=57387286| datum=20210428}}
Foto’s gelicenseerd onder Wikimedia Creative Commons: CC BY 2.0 , CC BY 2.5 , CC BY-SA 2.0 , CC BY-SA 2.5, CC BY-SA 3.0 , CC BY-SA 4.0, CC 0, CC 0 1.0, GNU-licentie voor vrije documentatie of Publiek Domein
Coralma*, is eigen werk dat u terug kunt vinden als een CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.
- Een miniatuur van Alfonso VI uit de 12e eeuw. Auteur – Uploaded by MaiDireLollo
- Het koninkrijk León in 1037. Auteur – Crates
- Handtekening van Alfonso VI. Auteur – Jesús Muñoz y Rivero
- Schilderij van Marcos Hiráldez Acosta,,,,,,. Auteur –
- Een oud stukje Toledo met een van de toegangspoorten. Auteur – Coralma*
- Alfonso VI veroverde Toledo op 25 mei 1085….. Auteur –
- Maximale territoriale uitbreiding van het Almoraviden-rijk,,,,. Auteur – Rowanwindwhistler
- Standbeeld van Alfonso VI in de Sabatini-tuinen van Madrid (F. Corral, 1753). Auteur – Luis García from Madrid (Spain)
- Miniatuur van het manuscript uit 1513 van de Nationale Bibliotheek. Auteur – Anoniem ;Publiek domein
- Jimena Muñoz. Auteur – Alonso de Cartagena
- De kathedraal van Astorga. Auteur – Coralma*
- Isabel, vrouw van Alfonso VI. Auteur – Alonso de Cartagena
- Ruïne van het klooster van Sahagún. Auteur – Davidh820