Omajjaden verovering van het Iberisch schiereiland (711-726)
Het complexe politieke proces aan het begin van 8ste eeuw, dat bekend staat als de islamitische verovering van het Visigotisch Koninkrijk Toledo, verklaart de vorming en consolidatie van al-Andalus, evenals het ontstaan van de belangrijkste christelijke koninkrijken op het Iberisch schiereiland.
De verovering van het Visigotisch koninkrijk door de moslimleiders van het Kalifaat der Omajjaden was een proces dat 15 jaar duurde, van 711 tot 726, waarbij het Iberisch schiereiland en het zuiden van het huidige Frankrijk werd ingenomen. Hoewel het schiereiland zelf al binnen tien jaar in 720 was ingenomen. Echter, net voor het einde van de verovering van het Visigotisch koninkrijk, werden de moslims in het noordoostelijke deel van het schiereiland, dat nu Asturias heet, door een groep ‘conquistadores’ (heroveraars) uit de kust en de bergen verdreven. Het hele proces van de verovering, is eigenlijk niet exact in termen van jaren en datums te weerleggen, omdat de bronnen van elkaar verschillen.
Wat interesseert u het meest:
- Bronnen
- Context
- Achtergronden
- Fases van verovering
- Consolidatie van de veroveringen
- Arabisch cultureel en taalkundig erfgoed
- Culturele gevolgen in Europa van de verovering van het West-Gotische koninkrijk
Bronnen
De islamitische teksten verschijnen tamelijk laat. De oudste bronnen waarvan men met zekerheid de datum kon vaststellen, en spreken over de verovering van het schiereiland als geheel, zijn de Ta´rij (Geschiedenis ) van de Andalusische schrijver Ibn Habib (gestorven rond 853) en die van de Egyptische Ibn Abd al Hakam, gestorven in 871. Dit zijn dus werken die anderhalve eeuw na de verovering zijn geschreven.
Als geheel zijn de Latijnse teksten veel schaarser, maar in tijd dichter bij de gebeurtenissen. Het belangrijkste en meest bekende werk is de Crónica Mozárabe (Mozarabische Kroniek) uit 754, een paar decennia na de verovering. Geschreven door een christen de leefde onder de heerschappij van de moslimgouverneurs van Córdoba.
Ibn Hazam, in de 11e eeuw, was de enige auteur die ons aanwijzingen naliet over de stamgroepen die ten tijde van de verovering naar al-Andalus gingen.
Context
Een terugblik op de geschiedenis van de eerste islamitische veroveringen laat ons zien dat alleen de verovering van de huidige Maghreb meer tijd kostte (dertig jaar), omdat op andere punten de acties van de islamitische veroveraars sneller waren dan op het schiereiland: om het gehele Arabische schiereiland te domineren (628 tot 634); vier jaar voor Syrië (634 tot 638); vijf jaar voor Egypte (638 tot 643); Tripolitnania en Cyrenaica, Libia één jaar (644); Mesopotamië, zes (636 tot 642) en Perzië acht jaar (642 tot 650).

Gedurende dit hele proces van verovering van het Visigotische koninkrijk, waren talrijke campagnes, constante militaire versterkingen en pacten met resistente kernen nodig. Dit was te wijten aan verschillende problemen: de schaarste aan islamitische machten die het veroverden gebied konden controleren, de voortdurende opstanden onder de Visigoten, moeilijke geografie van het grondgebied, en de sterke basis van sociale regeling van het vorige Visigotische koninkrijk.
Dat deze veroveraars in staat waren het Koninkrijk Toledo te veroveren was te danken aan: de sterke politieke centralisatie van het koninkrijk, de onveiligheid veroorzaakt door vluchtende slaven, de verarming van de koninklijke schatkist (vooral tijdens de regering van Witiza) en het verlies van de macht van de edelen, evenals het feit dat de veroveraars makkelijk gebruik konden maken van het nog steeds bestaande dichte wegennet van de vroegere Romeinen. Dat maakte dat ze makkelijk en snel hun legers konden verplaatsen.

Maar de meest belangrijke factor voor de val van de Visigoten was de ernstige demografische crisis van het koninkrijk, die in de afgelopen vijfentwintig jaar meer dan een derde van zijn bevolking had verloren. Dit ten gevolge van pestepidemieën en jaren van droogte en hongersnood aan het einde van de 7e eeuw, vooral tijdens het bewind van Ervigio, deze problemen herhaalde zich nog eens extra hard tijdens het bewind van Witiza, de voorganger van Rodrigo.
Bovendien was er de belangrijke politieke breuk tussen twee grote politieke gotische familieclans in hun strijd om de troon, die het koninkrijk sinds enkele decennia politiek verdeelde en voortdurend problemen veroorzaakte. Aan de ene kant was het de clan van Wamba – Egica, waartoe Witiza behoorde, en van de andere kant was het de clan van Chindasvinto – Recesvinto, waartoe Rodrigo behoorde. Deze situatie verdeelde het aristocratisch-militaire establishment in twee steeds onverzoenlijke facties.
De islamitische veroveraars hadden ook de steun van een deel van de joodse bevolking, die zeer talrijk was in Bética, in het Gallia Narbonensis en in het hele Middenlandse Zeebekken. Zij waren vooral aanwezig in stedelijke centra, zoals de steden van Narbonne, Tarragona, Sagunto, Elche, Lucena, Elvira, Córdoba, Mérida, Zaragoza, Sevilla, Málaga en de hoofdstad, Toledo.
De hulp die de joden aan de veroveraars gaven was te wijten aan het feit dat deze, meestal gedwongen maar geveinsde bekeerlingen waren die herhaaldelijk werden lastiggevallen door de Visigotische wetgeving (met enkele uitzonderingen daargelaten, zoals onder de koningen Witerico en Suintila, en de uit Cartagena afkomstige bisschop San Isidro die hen tegen het criterium van de bisschoppen verdedigde). En zij wisten, van wat er in Noord-Afrika was gebeurd, dat hierdoor hun situatie zou verbeteren want de moslimleiders zouden hen dezelfde status als de christelijke bevolking geven en dat zou een hele vooruitgang voor de joden betekenen.

Houdt er rekening mee dat de meeste joden onder het bewind van Égica tot slaaf waren gemaakt (behalve die van Narbonense, met als excuus dat de provincie nog niet hersteld was van de laatste epidemie van de pest) en beschuldigd werden van samenspraak met de moslims van Noord-Africa tegen de koning. Deze hadden al enkele invallen gedaan op het schiereiland, dus wekte het de vrees voor een mogelijke samenwerking met hen voor een toekomstige verovering.
Dit idee was gebaseerd op de verhalen van Noord-Afrikaanse christenen die uit dat gebied gevlucht waren en die verslag deden van de steun die de joden daar aan de moslims verleenden; wat logisch was gezien hun situatie, ze werden ook geïntimideerd door de Byzantijnse macht.
Maar naast de etnisch zuivere Joden van de diaspora waren er ook Berbers in Noord-Afrika die het Jodendom beleden door de vermenging van de rassen. Vele van hen steunden de moslims bij hun veroveringen en voegden zich bij hen (zoals vele christelijke Berbers) om de economische band met hun klanten (de moslims) te behouden. Waarheid of excuus, deze beschuldiging van verraad was dat wat tegen hen werd gebruikt.
Uiteindelijk zorgt de interne dynastieke scheiding onder de Visigotische edelen, betreffende de opvolging van Witiza, ervoor dat de verovering van het Visigotisch Koninkrijk doorgang vindt.

Een laatste punt, voorafgaand aan het verslag van de gebeurtenissen, is dat het Visigotische koninkrijk alleen het schiereilandgebied en Septimania in het zuiden van Frankrijk omvatte. De Balearen vielen onder Byzantijnse soevereiniteit en waren uitgesloten van het islamitische veroveringsproces. Ze bleven nog enkele jaren onder Byzantijns gezag, om vervolgens, althans nominaal, onder controle van het Frankische koninkrijk te worden geplaatst (798), op eigen verzoek, om ze te verdedigen tegen moslimaanvallen. Deze aanvallen gingen door en er waren verschillende vredesverdragen, die niet werden nageleefd, en een zekere politieke onderwerping, tot de verovering door het Emiraat van Córdoba tussen 902 (Ibiza en Mallorca) en 903 (Menorca).
Achtergronden
Moslim-overwinningen in Noord-Afrika

De Arabieren hadden al een tijdje plannen om het Iberisch schiereiland te veroveren. Nadat Uqba ibn Nafi aan het eind van 670 Marokko had veroverd, ontstond er al gauw het idee om het Visigotisch koninkrijk te veroveren. Het is bekend dat in 687, onder het bewind van Ervigio, de moslims een eerste invasie plaatste op de kust van het schiereiland.
Uqba zelf was in het jaar 669 begonnen met de verovering van de Byzantijnse gebieden in Noord-Afrika. Met als hoogtepunt, het resultaat van meer dan dertig jaar oorlog, het veroveren van heel Noord-Afrika inclusief de christelijke-Berberse koninkrijken.
Na de eerste successen van de moslims, werden de veroveraars door een Berber-opstand teruggedreven tot het huidige Libië. De Berbers kwamen tot aan de nieuwe moslimhoofdstad, Kairouan, Ifriqiyah. Uqba, die een tijdje als gouverneur had gediend, nam de leiding van het leger weer over en veroverde in 682 Carthago. In 683 stond hij met zijn leger in Tanger tegenover de Berberse opstandelingen waar hij omkwam tijdens het gevecht. In 692 keert een leger van 40.000 man onder leiding van Hassan ibn al-Nu’man al-Gassani, die Kairouan bereikt en Carthago weer veroverd. Dit beginnend succes werd wederom vertraagd door een Berberse reactie vanuit het koninkrijk Chirarah, Kahena, die de Arabische troepen bij Tebesa (696) versloegen en Hassan tot Barka terugdreef. In 694 kreeg dit zelfde leger weer versterking om de strijd tegen de Berbers weer op te nemen, ze veroverden opnieuw Carthago, ondanks de hulp van een Byzantijnse vloot. Aan het eind van het jaar 697 is Carthago geheel verwoest. De Berbers waren nog niet verslagen dat duurt tot het jaar 701 voordat die definitief verslagen werden. Op dat moment stichtte Hassan de stad Tunis. In 707 werd Hassan opgevolgd door Musá ibn Nusayr. In 708 nam hij Tanger in en benoemde Tàriq ibn Ziyad tot gouverneur. Dit alles dwong de moslims de plannen voor verovering van het Visigotisch Koninkrijk uit te stellen tot deze opstand was beëindigd. Op het moment dat Musá ibn Nusayr bezig was met de verovering van de hoofdstad van Ifriqiyad, begon Kairouan, zijn gouverneur, bevoegd om te handelen, aan de verovering van het Iberisch schiereiland.

Vóór de invasie van het Iberisch schiereiland veroverde ze Ceuta (710), een fort dat het onderwerp was van de voortdurende strijd tussen de Visigoten en de Byzantijnen. Deze stad was ongeveer twintig jaar geleden teruggevallen in Visigotische handen die profiteerde van de val van het Byzantijnse Afrika. Volgens een zeer onwaarschijnlijke legende zou de dochter van Don Julián, de Visigotische bestuurder van Ceuta, Florinda de Cava, door Rodrigo de, Visigotische leider, verkracht zijn, waarop deze Don Julián logistieke steun aan het Omajjadische leger hebben verstrekt.
De moslims hadden het terrein al eerder verkent, de Spaanse kust had, onder het bewind van Ervigio, al te maken gehad met enkele korte aanvallen waarbij verschillende steden geplunderd werden. De laatste aanval vond plaats in 710, na de verovering van Ceuta, met de ontscheping van Tarif ben Malluk op het eiland Tarifa en zijn daaropvolgende terugkeer naar Noord-Afrika.
Blijkbaar waren zij in contact gekomen met de opstandige edelen van koning Rodrigo. Het is niet duidelijk of de edelen, die om de moslimsteun vroegen, loyaal waren aan de erfgenamen van Witiza (misschien zelfs koning Agila II zelf, die we later nog vernoemen), maar in ieder geval gaf, de bestaande verdeling van het koninkrijk, het voordeel aan de moslims. Als er een overeenkomst tussen de partijen bestond werd deze zeker niet gerespecteerd door de moslims.
Het interne conflict van het Visigotische koninkrijk

Aan het eind van het jaar 710, werd Hroþareiks oftewel Rodericus (later bekend als Rodrigo) hertog van Bética, en blijkbaar, kleinzoon van Chindasvinto, in Toledo, na de dood van Witiza, door de Senatus van de Visigotische aristocratie, gekozen en uitgeroepen tot koning. Het is niet met zekerheid bekend of hij eerder tegen deze koning in opstand was gekomen. Maar door de steun van de edelen was hij, volgens de Visigotische wet, de nieuw gekozen koning.
Een deel van de adel steunde een andere koning Agila II, die hertog was van Tarraconense. Agila II regeerde in het noordoosten (in het zuiden van Frankrijk, in het huidige Cataluña en in de Ebro-vallei, dat wil zeggen, de Visigotische provincies Iberia en Septimania, gedeeltelijk gelijk aan de oude Romeinse provincies Narbonense en Tarraconense) hij sloeg zelfs zijn eigen munten. De mogelijkheid bestaat dat Agila II er al eerder was, vanaf 708, dat hij in die periode geassocieerd werd met Witiza, tot wiens clan hij lijkt te behoren (sommige bronnen noemen hem als zijn zoon, hoewel dat onwaarschijnlijk is).
Het koninkrijk bevond zich in een burgerconflict of was op zijn minst verdeeld met een soort van verdeling- en associatieovereenkomst (Zoals in het verleden al meerdere keren was voor gekomen). De invasie vond plaats kort nadat (een paar maanden) Rodrigo de troon had overgenomen, in een situatie die niet unaniem en dus kwetsbaar was.
Fases van verovering
Militaire verovering van het zuiden van het schiereiland
Volgens sommige bronnen beval Musa ibn Nusayr, gouverneur van Ifriqiya en afhankelijk van de wali van Egypte, zijn plaatsvervanger, Tárik ibn Ziyad, om te beginnen met de verovering van het schiereiland. Táriq was een Berber, verbonden door een clientèle relatie met een moslimstam, en vrijgelatene van de gouverneur van Ifriqiya, Musa ibn Nusayr. Andere bronnen vermoeden echter dat Musa niet op de hoogte was van de plannen van Táriq, dat deze geheel vanuit zichzelf handelde en dat Musa hem kwam helpen nadat hij van zijn overwinning had gehoord.

En of hij nu handelde op eigen initiatief of op bevel maakt nu weinig meer uit, Táriq ibn Ziyad landde aan het begin van 711, in de baai van Algeciras (toen Iulia Traducta genoemd) met een leger van ongeveer 7.000 mannen, voornamelijk Berbers (allen nog maar net gerekruteerd), maar ook christenen uit Noord-Afrika (islamitische bronnen spreken van tussen de 1.700 en 12.000 mannen, waarbij 7.000 dan als gemiddelde wordt beschouwd en dat regelmatig wordt herhaald in de geschiedschrijving). Táriq vestigde zich op de rots van Gibraltar (naam die is afgeleid van deze overwinnaar, Ŷebel at-Tariq, ‘Berg van Táriq’), goed beschermd door zijn hoogte, terwijl hij rustig kon wachten op de komst van de rest van zijn leger. Vanaf daar begon hij gebieden en steden van het lager gelegen Andalucia te plunderen.
Táriq trof het dat de graaf van Bética samen met Rodrigo op veldtocht waren in het noorden, kennelijk tegen de Basken van het schiereiland. Sinds hij koning was, en een militaire campagne begon, nam hij de graven van zijn koninkrijk met zich mee. Dit had een dubbele reden: hij had de menselijke hulpbronnen nodig om een behoorlijk leger op de been te krijgen en tegelijker tijd voorkwam hij zo een opstand op het moment dat hij een militaire campagne voerde in een ander deel van het land. In voorgaande jaren waren er al verscheidene islamitische militaire invallen op een aantal steden in het zuiden gepleegd, die waren afgeslagen of kort na het verkrijgen van voldoende buit hadden deze zich teruggetrokken. Dus was er geen reden om zich druk te maken over deze inval van Táriq.
Bovendien waren, in overeenstemming met de oorlogswetten, uitgevaardigd door Wamba en geretoucheerd door zijn opvolger Ervigio, alle onderdanen die binnen een omtrek van honderd mijl, rond het gebied waar het gevaar was ontstaan, woonden, verplicht om de wapens op te nemen, zonder dat daar een speciale oproep voor werd gedaan. Dit werd, ondanks de harde straffen, niet altijd gedaan. Maar het moge duidelijk zijn dat de nobele landeigenaren van het gebied geïnteresseerd zouden zijn in het verdedigen van hun eigendommen en gewassen, en dat de graaf, van elk gebied, als een van zijn functies, de verdediging ervan op zich nam.
De slag om Guadalete

Nadat Rodrigo zag dat lokale troepen in het zuiden van het schiereiland niet tegen Táriq optrokken en dat Táriq zich niet terugtrok zoals bij eerdere moslimaanvallen gebeurde, kwam Rodrigo terug uit het noorden om tegen hem op te trekken. Dat hij eerst uit het noorden terug moest komen vertraagde zijn reactie natuurlijk behoorlijk. In die tijd belegerde hij namelijk de stad Pamplona, de stad waarvan de muren nog niet zo lang geleden, door de Visigotische koning Wamba, nog versterkt waren. Deze stad was ofwel in handen van de Basken gevallen of in de handen van de edelen van Witiza, die trouw waren aan Agila II. Rodrigo vertrok in elk geval naar Toledo maar slaagde er niet in het te heroveren. Toen de troepen onder bevel van Rodrigo eenmaal tegenover die van Táriq stonden waren er ondertussen enkele maanden verstreken sinds hun eerste aankomst in het zuiden. In de tussentijd had Táriq ibn Ziyad zijn leger met nog eens vijfduizend man extra versterkt.
Een ander aspect om in de gedachten te houden is dat het organiseren van een leger in de laatste dagen van het Visigotische koninkrijk niet gemakkelijk was. Dit was te wijten aan verlies van het ‘Patrimonio de la Corona‘ (Koninklijke Erfgoed) waarop de horigen werk verrichten (zonder het land te bezitten) en een deel van de opbrengst af moesten dragen aan, in dit geval de koning. Daar de koning veel van zijn landerijen verdeeld had over de edelen, had hij dus maar weinig inkomsten via de horigen, dat was deels de oorzaak dat de koning een heel klein eigen leger had, en daardoor grotendeels afhankelijk van de macht en de loyaliteit van de edelen die wel het geld en de landerijen hadden om een leger te onderhouden. Er waren wel wetten die degene die de koning niet steunden sterk bestraften en beboetten. Veel edelen gaven er de voorkeur aan landbouwwerk te bevorderen, dat was een goede bron van inkomsten. Als we hieraan toevoegen het probleem van Agila II die vanuit het noordwesten moest komen, en die met hetzelfde probleem van verdeeldheid van de edelen kampte, hij als resultaat zou hebben, dat hij sowieso te laat zou komen, en dat het leger van Rodrigo ook dan niet talrijk genoeg zou zijn. Dit leger was overigens niet alleen gereduceerd, maar ook nog eens verdeeld en er ontstonden onenigheden die leidde tot interne strijd en desertie. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat Táriq in de loop van het gevecht zelfs de steun ontving van Witiza edelen die eerst steun gaven aan hun koning.
De consequentie van dit alles was dat Rodrigo werd verslagen in de slag om de rivier de Guadalete (hoewel sommige historici het meer naar het zuiden plaatsen, in de rivieren Salado of Barbate, of naast het Janda-meer, of zelfs naast de Guadarranque-rivier). Waar het ook was, het gevecht vond plaats aan het einde van juli 711, voorafgegaan door een aantal dagen van verschillende schijnaanvallen. Rodrigo vond waarschijnlijk de dood in het gevecht of stierf anders kort na deze strijd. Ook de edelen die de koning bleven steunen stierven tijdens deze gevechten of werden daarna vermoord.

Táriq vergaarde met deze overwinning een grote buit, omdat Rodrigo op een enorm luxe manier reisde, gezien de pracht en de rijkdom van de hofuitrusting die de Visigotische koning sinds Leovigildo gebruikten, zij wilde hiermee de weelde van het hof van de Byzantijnse keizers nabootsen.

Na de dood van Rodrigo koos een deel van de adel voor Oppas, zoon van koning Egica en broer van Witiza, hoewel hij nooit echt als koning werd aanvaard, en waarschijnlijk nooit als zodanig werd gekroond. Er was onenigheid onder de Visigoten zelf, met aan de ene kant de edelen die loyaal waren aan Agita II en aan de andere kant de niet-Wizitaanse edelen die weigerde de nieuwe koning te accepteren. Oppas kon in eerste instantie rekenen op de toegeeflijkheid of steun van de islamitische strijdkrachten, maar in alle gevallen zou hij uiteindelijk tegenover hen staan.
Nadat Táriq een klein bruggenhoofd in het zuiden had gevestigd, arriveerde Musa ben Nusayr, gouverneur van Ifriquiya, nog dat jaar in het Koninkrijk Toledo. Hij kwam daar aan, in Cadiz, dat al onder moslimcontrole stond, met een leger van ongeveer 18.000 mannen.
De islamitische macht was hiermee dusdanig versterkt, dat zij makkelijk en bijna zonder weerstand Medina Sidonia konden veroveren. Daarna trokken ze naar Sevilla om deze stad te belegeren. Maar dat viel tegen Sevilla gaf zich zomaar niet gewonnen. Sevilla was ook een belangrijke stad omdat ze de hoofdstad was van de Visigotische provincie Hispalis en op deze wijze werd een gecoördineerde actie, van de moslims, vanuit dat gebied voorkomen. Maar met de uiteindelijke verovering van Sevilla was de eerste belangrijke actie voor de moslims voltooid, waarna ze een eigen ‘minimaal’ gebied creëerde om een breder proces op gang te brengen.
Verovering van het zuidelijke deel.
Eenmaal veroverd, werd Sevilla de basis van de militaire operaties. Vanuit deze stad vertrokken twee legers, die afzonderlijk op het schiereiland begonnen te opereren: het ene leger ging naar Córdoba, de hoofdstad van de Visigotische provincie Bética, en het andere ging naar Mérida de hoofdstad van de provincie Lusitania. Het doel was om de centra van de Visigotische bestuurlijke en militaire macht, die op provinciaal niveau nog over was, zo snel mogelijk te breken, zodat er geen gecoördineerde en krachtige reactie van hun zijde kon komen.

Bovendien was het van Musa, die zeer goed geïnformeerd en geadviseerd werd, de bedoeling zo snel mogelijk naar Toledo te komen, de hoofdstad van het zwaar gecentraliseerde Visigotische koninkrijk. Om obstakels te vermijden maakte hij gebruik van de nog aanwezige Romeinse wegen, die het makkelijk maakte om de steden die men onderweg naar Toledo tegenkwam, met geweld of door overgave, te onderwerpen.
Táriq trok door het stroomgebied van de Guadalquivir, waar het in de buurt van Écija tot een nieuwe veldslag kwam, die zich in het open veld afspeelde. Het was een overblijfsel van het koninklijke leger versterkt vanuit de provincie Bética, die zich hadden kunnen reorganiseren dankzij het maanden lange verzet van Sevilla. De moslims zegevierden opnieuw, de stad Écija gaf zich gewonnen en het moslimleger vervolgde snel zijn weg om Córdoba te verrassen. De Visigotische graaf van de stad gaf zich over aan de moslims waarna alle verdedigers van de stad werden gedood. Daarna gingen ze verder, en veroverde bijna zonder weerstand andere steden in het oosten Andalucía, zoals Málaga en Granada en in het zuiden Martos, Jaen en Baeza in het noorden.
Ondertussen ging Musa naar Mérida, gebruikmakend van de weg die van Sevilla naar deze stad liep om vervolgens door te gaan naar Toledo. Maar ook Mérida verzette zich heftig en doordat het de mogelijkheid had om zich via de rivierhaven te bevoorraden en het provinciale leger zich binnen zijn imposante sterke muren bevond, duurde dit langer dan Musa eigenlijk wilde. Om niet te worden opgehouden liet hij een belegeringseenheid achter om zelf met het hoofdleger verder op te trekken naar zijn doel, Toledo.
Musa ging verder langs de Romeinse weg en veroverde Cáceres en Talavera la Vieja tot hij Toledo bereikte. Daar voegde Táriq zich met zijn leger toe aan dat van Musa. Táriq had hiervoor de Romeinse weg gevolgd die ging via Linares, de stad die al onder de controle van de moslims stond, via Despeñaperros en Consuegra (Consabura) naar Toledo. Onder weg liet hij sommige legereenheden in het zuiden achter.
Verovering van het centrum van het schiereiland
Voor het einde van het jaar 711 werd Toledo werd door Musa, bijna zonder weerstand, veroverd. De ‘nieuwe koning’ Oppas sloeg op de vlucht, bang dat hij spoedig zou sterven, hij keerde in ieder geval niet meer terug. Vele edelen die zich nog in de stad bevonden werden gedood, maar er waren er ook die vluchtte, zoals aartsbisschop Sinderedo, die al vluchtte voordat de stad belegerd werd. Door deze vlucht van degene die de stad hadden kunnen verdedigen, werd de schuchtere weerstand die de stad kon bieden, snel verslagen.

De val van Toledo zorgde voor een psychologisch effect, dat zonder twijfel ook een politiek effect had, aangezien de grote centralisatie van het Visigotische koninkrijk een gecoördineerde reactie op de islamitische strijdkrachten onmogelijk maakte. Behalve het noordoosten, dat onder de controle van de Visigotische koning Agila II stond, konden de overige gebieden slechts geïsoleerde verzet bieden, zonder onderlinge coördinatie, geleid door de plaatselijke aristocratie van elk gebied. Bovendien stelde de verovering van Toledo de veroveraars in staat zich meester te maken van het grootste deel van de zeer rijke Visigotische koninklijke schat (overgehouden van de plundering van Rome en de verovering van het Sueben koninkrijk) dat de belangrijkste koninklijke schat van het Germaanse Westen was. Dit had als gevolg dat economische kracht afnam en daarmee het verzet zwakker werd. Het was ook een psychologische slag, omdat het de eerste keer was dat de schat werd veroverd door een vreemde macht.
De edelen die erin slaagden te ontsnappen, vluchtte met alle rijkdom die ze konden vergaren, naar het noorden. Sommige versterkte koning Agila II, in het noordoosten, met deze rijkdommen, zoals Sinderedo, de aartsbisschop van Toledo. Andere trokken naar de bolwerken in de buurt van het Galicische gebied.
Musa besloot de winter door te brengen in Toledo, waarna men in de lente verder over de Romeinse wegen trok die Toledo verbond met steden als Alcalá de Henares, Guadalajara, Sigüenza en Medinaceli die ze bezetten om hen opnieuw van hun schatten te beroven.
Het veroveren van het noorden
Musa viel het noordwesten binnen dat minder georganiseerd was dan het gebied dat gecontroleerd werd door Agila II. In zijn campagne bezette hij de bestuurlijke centra en vestingen van Clunia, Amaya (dat hij niet kon innemen en door belegering werd uitgehongerd), León en Astorga, waar hij een militaire garnizoenen achterliet. In deze laatste steden maakte hij duizenden gevangenen, waaronder vele edelen, die ook rijkdommen hadden, of daar met hun schatten naartoe waren gevlucht en die nu toch weer werden ingenomen door Musa.

Táriq ging ondertussen naar het noordoosten, trok daar door Calatayud en bereikte Zaragoza, een stad die hij deels verbrandde, kinderen vermoorden en de mannen die zich niet overgaven kruisigden, en hun vrouwen tot slavin werden gemaakt. Mogelijk is dit laatste een legende. In heel Aragón werd minimaal weerstand geboden. Alleen in Huesca werd enigszins weerstand geboden. Zaragoza zou, na een korte belegering verzocht hebben om tot een verbond te komen. In de archeologisch beschrijvingen zijn verder geen tekenen van aanzienlijk geweld of vernietiging gevonden, maar werd er juist meer aangestuurd op een continuïteit.
Vandaar ging Táriq naar het westen, de Romeinse wegen volgend, van Zaragoza naar Astorga, waarmee hij de midden en de bovenloop van de rivier de Ebro onderwierp. In het gebied van Tarazona accepteerde hij een verbond met de familie Casius (Casio), Fortún genaamd. Zij bekeerde zich tot de islam (dat lijkt misschien op het verbond, dat later met graaf Teodomiro in het zuidoosten werd ondertekend). Deze Fortun ibn Qasi, was de zoon van graaf Casio (kumis Qasi, in het arabisch) erfgenaam van de rijke Hispano-Romeinse familie, Casio, het waren de landeigenaren van de middenstroom van de Ebro hij en zijn familie werden geïslamiseerd, zoals dat later ook gebeurde bij andere adellijke families, en hij was de voorvader van de dynastie van de Banu-Qasi (letterlijk de zonen van Casio), die enkele eeuwen later het koningshuis van de Taifa in dat gebied vormden.

Voortgaand met zijn troepen, passeerde Táriq Amaya op zijn weg naar Astorga, hoofdstad van de Visigotische provincie Asturiensis of Autrigonia, waar hij opnieuw de krachten bundelde met Musa, en samen aankwamen bij Lugo, de hoofdstad van de provincie Gallaecia of Galecia, een zwaar ommuurde stad die werd ingenomen. In het gebied werd door verschillende steden van beide Visigotische provincies, verbonden gesloten waaronder opvallend genoeg ook Gijón (een stad gesticht door de Romeinen) aan de kust van Asturias.
Met de verovering van Lugo hadden de moslims niet alleen de hoofdstad van het Visigotische koninkrijk overgenomen, maar ook het bestuurlijke hoofd van meer dan de helft van de Visigotische provincies. Steden als Tarragona en Narbonne, onder het bewind van Aliga II waren nog niet in de handen van de moslims gevallen. Mérida werd nog steeds belegerd.
Voordat Musa in Lugo aankwam, had hij van de kalief het bevel gekregen om naar Damascus te komen. Hij vertrok men zijn leger weer naar Toledo maar dit keer via Salamanca, dat hij en passant ook nog even onderwierp.
Veel regio’s en steden erkenden zijn heerschappij echter nog steeds niet, omdat zij onder de controle stonden van edelen of andere plaatselijke autoriteiten die het verzet leidden. Onder hen was Mérida, toen de tweede belangrijke stad, gezien zijn rijkdom en de vele bewoners. Mérida had bijna een jaar lang weerstand geboden, iets dat bewondering opwekte bij de islamitische veroveraars.
Het was Abd-el-Aziz, de zoon van Musa, die onder de heerschappij van zijn vader een eind maakte aan de belegering van deze stad, die zich overgaf op 30 juni 712. De capitulatieovereenkomst (door de moslims sulh genoemd!) respecteerde het leven en bezit van de mensen van de stad, waardoor ze hun eigen geloof konden belijden, terwijl de moslims zich de eigendommen van alle kerken (die vaak ook dienden als hospitaal, school en opvang van weduwe, en de geestelijke zelf) en degene die waren gevlucht, toe-eigenden.
Capitulaties van steden doormiddel van verbonden
De meeste steden en regio’s gaven zich over aan de moslims door capitulatie (sulh), zeker in de nog volgende jaren van verovering. Deze verbonden waren zeer divers, afhankelijk van de omstandigheden, sommige hadden het respect van de lokale overheid, het behoud van sommige goederen en een minimale mate van religieuze tolerantie (type ‘ahd, zoals we later in enkele voorbeelden zullen zien) en andere die meer op het model van Mérida leken, met die verstande dat er elk jaar goederen geleverd moesten worden. Deze overeenkomsten strekten zich ook uit tot magnaten die, zelfs zonder de titel van graaf, heersten over uitgestrekte gebieden waarin zich geen belangrijke steden bevonden en deze in ruil voor hun loyaliteit in hun bezit hielden.
Maar steden die zich verzetten, werden vernietigd en verbrand, hun kerken werden afgebroken en hun bevolking werd gedood of tot slaaf gemaakt, dit gold als waarschuwing voor andere steden. Mannen werden gedood, meestal gekruisigd, en vrouwen en kinderen werden tot slaaf gemaakt. De kinderen werden geïslamiseerd met gebruikmaking van geweld. Soms werden jonge mannen, die aan de dood wisten te ontsnappen als slaaf op hun vroegere land gebruikt, dat zij moesten cultiveren ten behoeven van hun nieuwe meesters.
De veroveraars kregen ook meer macht door vrijheid te bieden aan slaven die zich bekeerde tot tot de islam. Deze moesten trouw zweren aan de militaire leider van de stam die hen had bevrijd en zich bij zijn leger voegen. Musa barcht geen veranderingen in het belastingsysteem aan, die werden op dezelfde manier als voorheen verzameld, maar het bedrag ging naar de moslimwali van Hispania (dit was de titel die Musa gebruikte). Met musa verdween ook de anti-joodse wetgeving, die hem de steun van die gemeenschap opleverde.
De terugkeer van Musa naar Damascus
Musa vertoefde ongeveer vijftien maanden in Spanje, voordat hij aan het eind van 712 naar Damascus vertrok, opgeroepen door Kalief Walid I om verhaal te komen doen. Vóór en na de val van Mérida moest hij zijn zoon Abd-el-Aziz nog naar Sevilla sturen om deze stad voor de tweede keer in te nemen, de stad was namelijk in opstand gekomen, hetgeen aantoont hoe zwak de positie van de veroveraars in die tijd was.
Musa reisde met een deel van de rijke Visigotische koninklijke schat en andere buit, alsmede met enkele Visigotische edelen, en de vrijgelatene Táriq mee. In Damascus raakte hij in ongenade met de volgende kalief, Suleiman I, vanwege de manier waarop hij de buit verdeelde. Hij werd ter dood veroordeeld door kruisiging, vanwege een misdaad van verduistering – een misdaad waaraan hij zich herhaaldelijk schuldig had gemaakt. Deze straf werd omgezet door tot betaling van een zware boete. Musa werd vermoord in een moskee in Damascus in 716 en Táriq stierf in ellende.
Consolidatie van de verovering
Het bewind van Abd el-Aziz ibn Musa
Musa liet, voordat hij naar Damascus vertrok, zijn zoon Abd el-Aziz ibn Musa als hoofd van het leger achter, die na de herovering van het opstandige Sevilla in de stad bleef en het benoemde tot de eerste hoofdstad van Al-Ándalus, en van daaruit als wali handelde over het gebied. Hij had nog steeds de beschikking over het grootste deel van de buit (de Visigotische schat). Een deel van deze buit was natuurlijk bestemd om de kosten van het bestuur en de oorlog te dekken. Maar de meerderheid van deze buit bleef behouden en werd, na het beëindigen van de campagnes, verdeeld onder de troepen, met een reservering van één vijfde (genaamd jums) voor de kalief. Deze verdeling duurde vanwege de traagheid van de verovering nog enkele jaren.

Ondertussen behield de Visigotische koning Agila II, die weerstand had geboden tegen de sterke aanvallen van Táriq, de controle over het huidige Cataluña, plus enkele aangrenzende gebieden en de Gotische provincie Septimania. De aartsbisschop van Toledo zelf, Sinderedo, die, zoals we eerder vertelde, de hoofdstad in de steek gelaten had, vergezelde hem om zijn autoriteit als ‘erfgenaam‘ van Rodrigo te versterken, vanwege het symbolische gevoel van legitimiteit dat zijn aanwezigheid en steun had voor de Visigotische monarchie.
Agila II oefende zijn dominantie uit in een zeer compact geografisch gebied dat qua omvang niet zo heel groot was, en dat de verdediging ervan vergemakkelijkte. Daarnaast waren het twee Visigotische provincies (onderdeel van Iberia en Septimania) met steden en met een demografie hoger dan het gemiddelde van het Visigotische territorium; een demografie die werd versterkt door de emigratie van degenen die de oorlogsacties ontvluchten uit andere delen van het schiereiland.
Om zichzelf meer economische middelen te verschaffen en om de campagnes voort te zetten, stelde Abd el-Aziz een systeem van belastingen door capitulatie (gizya) in. Dat was een jaarlijkse betaling per persoon, alleen van toepassing op niet-moslims. Het was een systeem dat in alle veroverde gebieden werd toegepast. Op deze manier wilde hij niet alleen de christenen bekeren, maar ook een eigen financiële capaciteit opbouwen om de veroveringen voort te zetten zonder toevlucht te hoeven nemen tot plundering.
Abd el-Aziz wijdt zich ook aan het elimineren van bepaalde centra van verzet in het midden en zuiden van het schiereiland zowel in stedelijke centra als in bergachtige gebieden. Op die manier dwingt hij meer controle af over het uitgestrekte grondgebied dat hij al veroverd had. Zo trok hij in 713 door Oost-Bética om opnieuw Málaga en Granada te onderwerpen nadat ze in opstand waren gekomen. Daarna trok hij verder naar Guadaqx tot hij aankwam in Lorca en Orihuela, in het zuidoosten van het schiereiland.
Om de moslim controle op het schiereiland verder uit te breiden, en gezien de beperkingen van zijn strijdkrachten, stelde Abd el-Aziz, naast de middelen van de strijdmacht, en in samenwerking met de Visigotische edelen, ook overeenkomsten en allianties vast in bepaalde regio’s. En hoewel deze overeenkomsten over het algemeen niet lang gerespecteerd werden door moslims, dienden ze om de verovering te vergemakkelijken en te faciliteren, die anders langer en duurder zou zijn geweest.
Zo tekende hij bijvoorbeeld op 5 april 713 een overeenkomst met graaf Teodomiro, gouverneur van Orihuela en het omringende gebied. Het getekende verdrag was van het soort dat de moslims ‘ahd’ noemden, dat niet alleen het eigendom respecteerde, zoals in het reeds eerder genoemde verdrag van het ‘sulh-type’, maar ook een min of meer uitgebreide autonomie aan de overheid verleende. Deze Teodomiro was een edelman met de reputatie zeer ontwikkeld te zijn en tevens een zeer goed krijger te zijn, die een Byzantijnse invasie (misschien de vloot die gevlucht was van Carthago na de verovering door de moslims) aan de kust van Cartagena ten tijde van koning Egica, voorafgaand aan Witiza, verijdelde.
In de eerder genoemde overeenkomsten zouden zeven steden, vandaag de dag bekend als: Orihuela, Alicante, Elche, Mula, Villena en Lorca, hun eigen heren en regeringen kunnen behouden en niet gestoord worden in de uitoefening van hun religie (laten we niet vergeten dat de islam de externe religieuze praktijken van andere religies verbiedt) en hun kerken niet vernietigd zouden worden, iets wat telkens gebeurde tijdens de islamitische veroveringen. In Córdoba werd de grote kerk, de kerk van San Vicente, in twee zones verdeeld, de ene helft voor de christelijke ritus, en de andere helft voor de islamitische. Deze maatregel werd 50 jaar later, in de tijd van Abderramán, herroepen, hij liet de kerk slopen en begon aan de bouw van de grote moskee van de stad.
In ruil voor deze autonomie onderwierpen de verslagene zich aan de heerschappij van de kalief, zwoeren trouw en oprecht te zijn aan de Wali en beloofde niet te rebelleren of steun te bieden tegen de bezetting. Ze betaalden een vast jaarlijks eerbetoon voor elke persoon, vrij of slaaf, niet-moslim (de eerder genoemde gizya). Dit eerbetoon was deels in natura (tarwe, gerst, most, azijn, honing en olie) en een ander deel in contanten, bestaande uit een dinar (islamitische gouden munt gelijk aan de Visigotische ‘salaris’) per vrij persoon. Voor elke slaaf was de helft van de betaling bedongen.
In Orihuela werd een moslimgarnizoen opgericht en werden detachementen naar de verschillende steden in de voormalige provincie gestuurd. Cartagena maakte geen deel uit van de enclave, maar werd direct bezet door de moslims, gezien het grote strategische belang van zijn haven. Deze enclave behield zijn zelfbestuur tot Teodomiro in 743 werd opgevolgd door zijn zoon Atanagildo; en de rijkdom van het gebied duurt voort tot 754. De status van autonomie die het land bezat werd echter door Abderramán in 780 onderdrukt.
Vanuit dit gebied ging Abd el-Aziz langs de kust om het hele Levante (het oosten van Spanje) onder controle te krijgen. Hij onderwierp Valencia en Sagunto. In het jaar 714 begon hij aan de andere kant (het westen), vanuit Sevilla aan de onderwerping van Huelva, Faro, Beja, Évora, Santarem en Lissabon; en bereikte een ‘adh’-type overeenkomst in een groot gebied ten noorden van Coimbra. Hiermee werd ook het domein in de grensstreek van Galicia, tot die datum zeer zwak, geconsolideerd. In datzelfde jaar stierf de Visigotische koning Agila II, deze werd opgevolgd door Ardo; hoewel sommige historici zijn dood plaatsen in het jaar 713 (misschien samenvallend met de moslimcampagne van de Levant, hierboven geciteerd).
Abd el-Aziz installeerde de zetel van de Omajjaden-regering in Sevilla (na zijn tweede veroveringen). Hiermee verbrak hij de bestaande traditionele politiek van de Arabieren, zoals het ging in Perzië, Egypte of Noord-Afrika, en degradeerde de voorgaande centra van bestuur, en regeerde vanuit een nieuw centrum. Het kleine aantal moslims op het schiereiland en de continuïteit van veroveringsacties verhinderde echter dat er, net als in die andere landen, een nieuwe stad kon worden gebouwd voor de regering.
Daarom koos hij als alternatief voor Toledo, Sevilla, een stad die de provinciale hoofdstad was van het Gotische koninkrijk. Dit paste meer in het politieke beleid Abd el-Aziz. Maar er waren ook strategische redenen, typerend voor die tijd van veroveringen. Sevilla is een stad die dicht bij de zee ligt en de smalle zeestraat tussen Noord-Afrika en het Iberisch schiereiland biedt de mogelijkheid om snel versterkingen te ontvangen als dit nodig mocht zijn.
Met deze overeenkomsten was het nu de tijd om te werken aan de ontwikkeling van een stabiel bestuur. Daarom was het jaar 715 een jaar zonder campagnes, een jaar waarin Abd el-Aziz zich toewijdde aan het veroveren van macht voor de veroveraars, zonder nieuwe gebieden te veroveren op de nieuwe Visigotische koning Ardo. Bovendien was het na vier jaar strijd noodzakelijk om het leger en de financiën weer op pijl te brengen, alle gewassen te verzamelen en erop toe te zien dat het invasieleger zich herstelde. In dat voorjaar kwamen er geen nieuwe troepen binnen om aan nieuwe veroveringen te beginnen zodat Abd el-Aziz zich kon wijdde aan andere, even effectieve, plannen.
Binnen zijn beleid van veroveren (veroveren door allianties en/of overeenkomsten) trouwde hij met Egilo (in sommige bronnen ook wel beschreven als Egilona) weduwe van koning Rodrigo, met wie hij een zoon had, genaamd Asim. Bekeerd tot de islam (hoewel volgens haar islamitische critici, alleen qua uiterlijk) veranderde ze haar naam in Umm ‘Asim (moeder van Asim).
Dit viel in goede aarde bij verschillende Visigotische edelen die daardoor geen weerstand meer boden. Sommige van hen bekeerde zich zelfs tot de islam, ook om geen belasting te hoeven betalen over de eigendommen die ze hadden en deze dus voor zichzelf behielden (dat was in feite hetzelfde als in de periode dat de Visigoten zelf aan de macht waren toen waren de edelen ook vrijgesteld van eerbetoon) maar natuurlijk ook om hun status en invloed te behouden door middel van nieuwe relaties van politieke klanten met de hoofden van de veroveraars.
De moord op Abd el-Aziz ibn Musa en de regering van Al-Hurr
De bovengenoemde bruiloft van Abd el-Aziz, samen met de steun van de Visigotische edelen en zijn acties om zijn macht te versterken ten opzichte van andere vooraanstaande veroveraars (zoals het opnemen van verschillende ceremonies en koninklijke pracht) evenals zijn toenemende autonomie bij de besluitvorming ten opzichte van de regering van Damascus, werd geïnterpreteerd als een poging tot rebellie tegen de Kalief.
Daarom leidde het hoofd van het leger, Ziyad ben Nàbigna (ook getrouwd met een Visigotische edelvrouw), samen met één van Abd el-Aziz’s zwagers, Ayyub, een samenzwering tegen de gouverneur en beschuldigde hem ervan heimelijk christen te zijn geworden. Toen kalief Suleimán I dit hoorde gaf hij onmiddellijk opdracht Abd el-Aziz te vermoorden. Dit gebeurde in de zomer van 715, in de moskee van Sevilla (de vroegere, kerk van Santa Rufina, onteigend door de moslims), terwijl hij aan het bidden was. Men stuurde zijn hoofd naar de Kalief.

Het is heel opmerkelijk dat bij alle islamitische veroveringen, vanaf Punjab tot aan de Pyreneeën, alleen de islamitische gouverneur in Spanje zich zo opstandig opstelt tegenover de Kalief. Misschien dat de Visigotische invloed, met zijn sociale en culturele wortels en zijn ideologische kracht, invloed gehad heeft, gegeven de nauwe relatie met de voormalige Visigotische aristocratie die hierboven werd vernoemd. Hoewel de geografische scheiding ook zeker geholpen zal hebben, was het niet dat slechts een paar jaar later Spanje de eerste regio van het ‘Arabische rijk’ was, die brak met het gezag van de kaliefen en een onafhankelijk emiraat vormden.
Na de bovengenoemde feiten, bleef Ayyub als interim-heerser gedurende zes maanden. Daarna stuurde de Wali van Ifriqiyya de oudere broer van de vermoorde Abd el-Aziz, die de nieuwe gouverneur van al-Ándalus zou worden. Gedurende de zes maanden dat Ayyub de leiding had over het leger van het Omajjad-kalifaat, voerde hij geen nieuwe campagnes uit. De nieuwe gouverneur Al-Hurr (716 – 719), kwam met een versterkend leger naar het schiereiland.

Al-Hurr was zich ervan bewust dat de islamitische overheersing duidelijk onzeker was, aangezien de Berbers en de Arabieren slechts een klein percentage van de bevolking van Spanje bevatte en het proces om van een oorlogssituatie tot een vredessituatie (pacificatie) te komen, nog steeds vrij oppervlakkig was. En in het noordoosten van het schiereiland had de Visigotische koning Ardo nog steeds zijn macht weten te behouden. Daarom, alvorens het proces van verovering van de schiereilanden opnieuw op te starten, ging men verder met het generaliseren van de installatie van militaire garnizoenen in de reeds ingenomen steden, met uitzondering van de garnizoenen die bij de verdragen werden achtergelaten.
Al-Hurr, die aan wou geven dat hij met het beleid van zijn voorganger brak en zich meer richtte op het schiereiland zelf, verplaatste de zetel van de regering in 716 naar Córdoba en voerde een nieuwe, speciale belasting (naast de gizya) in, die net als de vorige ging gelden voor niet-moslims, deze belasting was ook in andere moslimlanden bekend als: de harag. Het was een territoriale belasting, die bestond uit het betalen van een percentage, van wat werd verkregen, door het bewerken van de grond.

Dit werd als eerste ingevoerd in gebieden die al gepacificeerd waren. Veelal regio’s die onder het bewind stonden van loyale Visigotische edelen, waarvan sommige behorend tot het oude erfgoed van de kroon. Veel edelen, meestal afstammelingen van Witiza, kregen hun ‘vaderlijk erfdeel’ (patrimonium) met daarbovenop nog een stukje land van hun vroegere tegenstanders. Dus zelfs edelen zoals Olmundo en Ardabasto, die blijkbaar kinderen van Witiza waren, trokken zich, met een zekere autonomie-overeenkomst, terug in hun bezittingen, nu loyaal aan de nieuwe bezetters van het schiereiland.
Dit was niet alleen om zich te verzekeren van hun steun en van hun samenwerking in de controle en pacificatie van het oude Visigotisch koninkrijk, maar ook meer om inkomsten te vergaren voor de schatkist, na de invoering van de harag. Met deze sterke toename van belastingdruk verkreeg hij nieuwe fondsen om de militaire campagnes en het bestuur van de veroveraars te financieren, daarnaast was het versterken van de economische druk bedoeld om meer bekeringen van christenen tot de islam te bereiken.
Het resultaat van deze maatregel was het slaan van nieuwe munten van goud zoals die van de Visigoten, in het Arabisch en het latijn, om het economische leven na zoveel jaar van strijd en gebrek aan gecentraliseerd bestuur te vergemakkelijken, alsmede de ernstige problemen veroorzaakt door de intense hamstervoorraden dat normaal was in oorlogstijd.
Ondertussen was, zoals we al vertelde, de Visigotische koning Ardo zijn voorganger Agila II opgevolgd en regeerde nu over Septimania en het huidige Cataluña. Hij heeft er zeven jaar geregeerd van 714 tot 720. Hij kreeg waarschijnlijk steun van de edelen van Aquitania in sommige gevallen door familiebanden en enkele Gotische of Gallo-Romeinse edelen van Septimania, of misschien uit angst voor indringers, met Frankische en Saksische huursoldaten, zoals het eerder in het verleden ook was gebeurd, toen dat deel van het Visigotische koninkrijk in opstand kwam tegen de koninklijke macht.
Maar de nieuwe moslimgouverneur, Al-Hurr ibn Abd ar-Rahman al-Thaqafi, versterkt door bovengenoemde legers, voerde in het najaar van 716 en in de twee daaropvolgende jaren campagnes tegen dit Visigotisch-bolwerk, Vanuit Zaragoza viel hij de steden Huesca, Barbastro, Lérida, Tarragona, Barcelona en tenslotte Gerona aan en onderwierp ze. Het verzet van Tarragona moet vasthoudend zijn geweest, want na de verovering hebben de moslims alle inwoners van de stad gedood, ook zijn alle kerken en vele monumenten verwoest.
Al-Hurr voerde ook campagne in het noorden, na een razzia van de Basken in het gebied van Tudela, om de achterhoede goed te dekken in zijn oorlog met de Visigotische koning Ardo. Rond het jaar 716 (waarschijnlijk iets eerder) bereikte de moslims een overeenkomst met Pamplona over de capitulatie van deze stad. Een stad die aan hen was overgegeven in ruil voor het behoud van hun lokale autoriteit en een bepaalde religieuze tolerantie. Die autonomie duurde slechts tot 732 toen Al-Gafiqi het volledig introk voor hij naar Poitier vertrok.
In het jaar 717 benoemde gouverneur al-Hurr een gouverneur in Astura Transalpina (het actuele Asturias), woonachtig in Gijón, een ommuurde stad met een haven zodat ook over zee gecommuniceerd kon worden.
Het einde van het veroveringsproces

Kalief Omar II, bestudeerde in 718, één jaar na het begin van zijn bewind de verlaten gebieden van Emiraat van Córdoba. Hoewel de precieze redenen onbekend zijn, lijken deze twijfels te maken te hebben met het feit dat de continuïteit van de oorlogsacties weinig inkomsten opleverde. Omdat ze land veroverde dat niks opbracht, het leger moest deze gebieden wel controleren, de operaties waren vaak verafgelegen, met moeilijke communicatie, dit alles kostte veel geld voor zo’n groot leger. En de nieuwe veroveringen waren wederom moeilijk te besturen regio’s omdat men er de mankracht niet voor had.
Een belangrijk feit voor deze twijfels van de kalief waren ook de eerste confrontaties tussen Berbers van Noord-Afrika, nieuw geïslamiseerde en Arabieren. Deze laatstgenoemde zagen de eerstgenoemde als tweederangs moslims, en zij hadden een zeer klein deel van de buit ontvangen. De ongeveer 35.000 Berbersoldaten voelde zich achtergesteld en tussen 716 en 718 vonden twee nieuwe Berber-migraties naar het schiereiland plaats waardoor de spanning tussen de twee volkeren behoorlijk opliep. Tenslotte koos Omar II er toch voor om door te gaan in Spanje en stelde een nieuwe gouverneur aan, al-Samh ben Malik (718 – 721).
Het eerste wat hij deed was een soort kadaster of register van belastbare inkomsten, om de bronnen en capaciteiten van de schatkist te verduidelijken en zo de opbrengst ervan te verhogen. Daarna maakte hij een verdeling van de buit, die nog verdeeld moest worden. Deze verdeling van de buit had een politiek en psychologisch effect, omdat er duidelijk uit bleek dat het besluit van Omar II om op het schiereiland te blijven definitief was.
Met de distributie van de buit werden goederen toegewezen aan de openbare schatkist en werden andere gebieden onder de veroveraars verdeeld om hun confrontatiedrang te kalmeren. Zelfs gebieden die toehoorden aan de kalief voor de ‘jums’ werden in vruchtgebruik gegeven in ruil voor een feodaal verbond. Met al deze regelingen werd het mogelijk om de spanningen tussen de Berber- en de Arabische veroveraars te verminderen. Maar ook hierbij werd er een verschil in behandeling opgemerkt door de Berbers, die zich vestigde op de hellingen van het Sistema Cantabrica en het Sistema Central, en in de Andalusische bergen, terwijl de vruchtbare gebieden van het zuiden voor het Arabische contingenten was bedacht, de mensen uit Egypte en Syrië.
Hij liet het verder zoals het was, en zette de militaire campagnes voort. In het voorjaar van 719 bereikte hij Septimania en in 720 werden Perpignan en Narbonne ingenomen, waarbij alle mannen werden vermoord en de vrouwen en kinderen tot slavernij werden gedwongen. In de laatste stad vestigde hij een garnizoen en in datzelfde jaar stierf de laatste Visigotische koning, Ardo, waarschijnlijk in een of andere campagne.
Al-Samh ging door met zijn veroveringen in Zuid-Gallië hoewel er nog maar weinig steden van Septimania vrij waren. Hij viel ook steden van andere landen binnen omdat deze hulp geboden hadden aan de Visigoten, zoals Toulouse in 721. Daar werd hij verslagen en vermoord door Hertog Eudo (of Eudes) van Aquitaine die de bevolking van Toulouse te hulp schoot.
Het moslimleger koos daarop Al-Gafidi als gouverneur (721 – 722), die de resten van het leger, zoveel hij kon, naar Narbonne bracht, om intimidatie van het fort van Carcassonne (dat nog steeds niet veroverd was) te vermijden. De Wali van Ifriqiya, Bishr Urbn Safwan, bekrachtigde het voorlopig, maar wist slechts één jaar de positie te behouden, waarin het probeerde de nederlaag te herstellen, hij reorganiseerde het leger en consolideerde het bestuur van het recent veroverde gebied. Echter, één jaar later, in 730, werd Al-Gafidi herbenoemd tot gouverneur.
In het jaar 722 benoemde de Wali van Ifriqiya eindelijk een nieuwe gouverneur, Anbasa ibn Suhaym al Kalbi, die de militaire acties niet voortzette voordat hij vanbinnen uit werd versterkt. Drie jaar lang werd er alleen op kleine schaal invallen gedaan onder het bevel van hun militaire ondergeschikte. Net als voorheen was het oorspronkelijke doel om hun inkomsten te verhogen. Het kalifaat besteedde al vele jaren geld en eiste dat deze campagnes niet alleen zelf financierend werden, maar dat het ook wat opleverde voor het Kalifaat.
Daarom verhoogde Anbasa de belastingen, op de niet-moslim bevolking, aanzienlijk (de kronieken verhalen zelfs over een verdubbeling). Hij versterkte ook zijn macht door een meer directe controle over de gebieden die met Abd el-Aziz overeenkomsten hadden gesloten; sommige zagen hun autonomie verdwijnen en allemaal moesten ze hun belastingen aan het islamitische staatskas verhogen.
Met dit geld organiseerde hij in het jaar 724 een sterk leger. Sommige steden van het Visigotische koninkrijk, nu geleid door de plaatselijke aristocratie, waren nog steeds niet overwonnen. Al deze steden vielen in deze campagne; het begon met Carcassonne, in 724, en het eindigde in 725, in het uiterste puntje van Visigotische koninkrijk, met Nimes.

Maar eerder al (ergens tussen 718 en 722, hoewel waarschijnlijk in dat laatste jaar) was de opstand tegen de veroveraars in Asturias al uitgebroken. Hun aanvoerder was de Visigotische edelman Pelayo, die een overwinning behaalde in de zogenaamde slag om Covadonga. Hoogstwaarschijnlijk waren er in die jaren schermutselingen en kleine veldslagen. Het voortdurende conflict in al-Andalus leidde tot de consolidatie van een opstandige beweging aan de Cantabrische kust. Tot in 722, onder het bevel Anbasa men erin slaagt om de gouverneur van Asturias, die zijn bewind uitvoerde vanuit Gijón, te laten vluchten, zonder dat de moslims in dit gebied terugkeerde om te regeren. Het gebied besloeg min of meer het gebied dat nu wordt ingenomen door Asturias. In de eerste helft van de eeuw werd het koninkrijk Asturias geconsolideerd, wat later zou worden gevolgd door de vorming van andere kernen in meer oostelijke zones.
Arabisch cultureel en taalkundig erfgoed
Het is belangrijk op te merken dat het proces van verovering niet alleen politieke en economische gevolgen had, maar dat het ook een sterke culturele en taalkundige impact had. Verschillende technologieën werden door de moslims naar het schiereiland gebracht, een deel van het Griekse denken werd geassimileerd door de moslims in Mesopotamië (van christelijke Arabische denkers en vertalers) en opnieuw geïntroduceerd in Europa.
Hoewel er ook assimilaties waren vanuit de Visigotische cultuur en technieken, zoals de Visigotische architectuur, en vooral de Visigotische hoefijzerboog, die ze later in de loop van de tijd veranderden. En veel Visigotische geschriften die de Romeinse en Griekse kennis samenbracht, werden ook vertaald en in aanmerking genomen door de Arabieren.
Met de aanwezigheid van de moslimbevolking begon op het taalkundige vlak, op progressieve, zij het trage wijze, de Arabisering van al-Ándalus.
Naast de toponymie (plaatsnaamkunde) en de invloed op de Mozarabische romantiek, namen alle Romaanse talen van het schiereiland tal van woorden uit het Andalusische Arabisch over. Er wordt geschat dat in het Spaans de Arabische lexicale component de meest talrijke component is na het lexicon van Latijnse afkomst, met ongeveer 4.000 lexicale vormen (arabismos) die nog steeds worden gebruikt in het moderne Spaans (almohada, algarabía…), veel van hen gerelateerd aan de landbouw (acequia, aljibe, algodón, alcohol) aan de oorlog (adarga, alfanje, alfoz) de handel (almádena, arroba, azumbre) en de wiskunde (algoritmo, álgebra) die hun oorsprong hebben in deze fase van de Spaanse geschiedenis.
Meer berucht is de Arabische invloed in de toponymie van het Iberisch schiereiland, en zelfs in de achternamen afgeleid van moslimplaatsnamen (Aznar, Alcázar, Alcolea, Alcántara, Alcocebre, Benicásim, Benalmadena …)
Culturele gevolgen in Europa van de verovering van het Visigotische Koninkrijk
Een onverwacht effect van de verovering van het Visigotisch koninkrijk was de vlucht naar andere Europese landen van een groot aantal Visigotische edelen, religieuzen en bisschoppen, veel van hen geleerden. Ze namen een groot aantal klassieke boeken mee, Romeinse en Griekse, die zich in het oude Hispania bevonden en die door de Visigoten waren bewaard of gekopieerd; en anderen die waren meegebracht door christelijke monniken uit Noord-Afrika, gevlucht door de Arabische verovering.
En, samen met hen, andere Visigotische werken, zoals de Etymologías van de Cartagenaanse San Isidoro, bisschop van Sevilla, een monumentaal werk dat veel van de kennis uit die tijd bundelde, en dat voor die tijd en de eerste eeuwen van de Middeleeuwen was als De Encyclopedie in de Verlichting.
Verwant aan dit onderwerp:
Annountations
This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:
-
-
-
- Last updated 2023-03-16
-
-
Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts
-
-
-
- Spanish Wikipedia|titel=Conquista musulmana de la península ibérica|pagecode=116670477| date=20190629
- Dutch Wikipedia|titel=Adam Willaerts|pagecode=63913676| date=20230315
- English Wikipedia|titel=Umayyad conquest of Hispania|pagecode=1144743461| date=20230315
-
-
These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0
Other references are:
The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0, CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain
If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.
-
-
- Koning Rodrigo die zijn troepen aanspoort in de Slag om Guadalete,,,,. Author – Bernardo Blanco y Pérez (1828–1876) , license Public Domain
- Ervigio Koning van de Visigoden. Author – , license Public Domain
- Koning Witiza van de Visigoten. Author –
- Septimania was onderdeel van het koninkrijk van Agila II. Author – Niczar / derivative work: Rowanwindwhistler, license CC BY-SA 3.0
- Representatieve kaart over de verdeling van de Visigotische koninkrijken….. Author – Chabacano, license CC BY-SA 3.0
- Don Rodrigo, Koning der Visigoten, spionerend vanuit de struiken, links,,,,. Author – Franz Xaver Winterhalter (1805–1873), license Public Domain
- Het Visigotische koninkrijk voor de verovering van de moslims. Author – Thesilverus, license CC BY-SA 3.0
- Voorstelling van Tarik ibn Ziyad, door Theodor Hosemann (19e eeuw). Author – Theodor Hosemann (1807-1875), license Public Domain
- De slag om Guadalete. Author – Fondo Antiguo de la Biblioteca de la Universidad de Sevilla, license Public Domain
- De slag bij Guadalete, van Salvador Martinez Cubells. Author – Salvador Martínez Cubells (1845–1914), license Public Domain
- Koning Rodrigo van de Visigoten. Author –
- Moslimstrijders afgebeeld in het islamitische manuscript van de Maqamat Al-Hariri……. Author – Yahya ibn Mahmud al-Wasiti (fl. 13th century ), license Public Domain
- Opeenvolgende campagnes tijdens de verovering van het Iberisch schiereiland van 711 tot de slag om Poitiers,,,,Author – NACLE, license CC BY-SA 4.0
- Peña Amaya , hoofdstad van het hertogdom Cantabrië , in de huidige provincie Burgos….. Author – Tony Rotondas, license CC BY-SA 4.0
- Bezittingen van de familie Banu Qasi aan het begin van de 8ste eeuw. Author – Rowanwindwhistler, license CC BY-SA 4.0
- Midden-onder, Septimania in 714 (nu is dat Languedos-Roussillon). Author – Rowanwindwhistler, based on the work of Paul vidal de la Blanche (1845-1918), license CC BY-SA 4.0
- Het gebied onder de controle van het Emirato de Córdoba (929). Author – Tyk, license CC BY-SA 3.0
- De Taifa Koninkrijken in 1037. Author – Tyk, license CC BY-SA 3.0
- De Taifa Koninkrijken in 1080. Author – Tyk, license CC BY-SA 3.0
- Omajjaden kalifaat op het Iberisch schiereiland in het jaar 721. Author – Crates, license CC BY-SA 4.0
- De rebellerende Don Pelayo die later de eerste koning van Asturias zou zijn. Author – Basilio, license Public Domain
-
Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.