Oude geschiedenis v/h Iberisch schiereiland

Oude Geschiedenis van het Iberisch schiereiland (tot het einde van het Laat Romeinse Rijk in 476 n.Chr.)

Gran Dama Oferente(De Offerdame) van de Cerro de los Santos, Iberisch beeld uit de 3e of 2e eeuw v. Chr.

In dit deel wordt de historische tijd, die in het algemeen overeenkomt met de Oudheid, onderverdeeld. Deze Oudheid wordt hier ruimtelijk beperkt tot het Iberisch schiereiland. Chronologisch gezien begint het aan het einde van het 2e en het begin van het 1ste milennium v. Chr. en eindigt het in de Late Oudheid, met het  verval van het Romeinse rijk. Dat begin is daar waar de eerste verwijzingen naar dit gebied in schriftelijke bronnen beginnen te verschijnen – dat op zich is de proto-historie van het schiereiland, omdat ze niet lokaal geschreven werden, maar door andere, wat we nu noemen, Europese dan wel Aziatische schrijvers. En het eindigt bij de crisis jaren van Rome, 3e eeuw n.Chr., de invasie van de Germaanse volkeren, het jaar 411, en de definitieve vestiging van het Visigotisch Hispania, dat overleefde tot het jaar 711. Noch het begin noch het einde van de Oudheid op het Iberisch Schiereiland betekende dat er plotselinge verschuivingen plaatsvonden, het was meer een totale overgangsperiodes.

In het 1ste millennium v. Chr. was er vooral in het oosten en zuiden van het schiereiland intensief contact tussen de zogenaamde inheemse volkeren en de zogenaamde historische kolonisatoren uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied: Feniciërs, Grieken en Carthagers. Aan het einde van de 3e eeuw v.Chr. vond de Romeinse interventie plaats, in het kader van de Punische oorlogen, die een diepgaand proces van Romanisering op gang brachten.

Ga naar:

Benamingen


Het gouden borststuk dat behoort tot de zogenaamde “Tesoro de El Carambolo” (de schat van El Carambolo)geïdentificeerd als Tartessiaans, 7e of 6e eeuw v. Chr. De vorm doet denken aan de metalen ‘lingotes’ (ik weet niet hoe ik dit goed moet vertalen) genaamd “Galapagos” of “lingotes en rama Chipriota”, die op hun beurt de vorm van de stierenhuiden (gerelatieerd aan dierenofferrituelen) nabootsen.

Mogelijk was de term Tarsis, die in de Semitische teksten wordt gebruikt om de meest westelijke landen van het Middellandse Zeegebied te benoemen, gelijk aan de Griekse term Tartessos. De identificatie met het Iberisch schiereiland is niet evident, zoals het geval is met de term Hesperia, dat in de meest archaïsche Griekse bronnen wordt geciteerd als de plaats waar de zon ondergaat, dat ook afkomstig is van de Elysische velden of de Gelukkige Eilanden. Naarmate de geografische kennis van de Grieken toenam, werd deze term op grote schaal gebruikt om te verwijzen naar het schiereiland, maar toch werd het geïnterpreteerd als het meest westelijke punt van de Middellandse Zee, zonder dat dit werd gespecificeerd. De meeste Griekse bronnen verwezen naar dit gebied met de term Iberia (afkomstig van het inheemse toponiem van de rivier Iber (Ebro)). Aan de andere kant gebruikten de Latijnse bronnen de term Hispania, van mogelijke Fenicisch-Karthaagse oorsprong (y-spny – “noordkust”-).

    Κατά μέρος δ’ εατϊ πρώτη πασων άπό της I- σπέρας η Ίβηρία, βύρστ βοεία παραπληαία · των ώς αν τραχηλιαίων μερων υπερπιπτόντων εις την συνεχη Κελτιχή.
Het eerste land in het westen is Iberië. Het lijkt op een ossenhuid, waarvan het deel dat overeenkomen met de hals aan de Kelten toehoort.                                                                                                                                                                                                                             Posidonius en Strabo

Demografie


Protohistorie, kolonisaties en Romeins Hispania

Reconstructie van een tumulo-cistische graftombe in de Celtiberische necropolis van Herrería.

De koloniserende volkeren (Feniciërs, Grieken en Carthagers) vestigden zich vanaf het begin van het 1ste millennium v. Chr. in enclaves aan de Middellandse Zeekust, terwijl de Kelten zich in het midden, westen en noorden van het schiereiland vestigde. Zowel de emigratie als de endogene ontwikkeling moeten de bevolkingsdichtheid in de gebieden met een grotere landbouwontwikkeling en op de knooppunten van de handelsroutes hebben doen toenemen.

De protohistorische, protogeografische of chorografische beschrijvingen van Herodotus, Diodoros van Sicilië, Artemidorus van Efeze, Strabo, Pomponio Mela, Plinius de Oude, Appianus, Claudius Ptolemaeus of Avienus,periplus en routes zoals die van Antoninus (Itinerarium Antonini), en epigrafische bronnen, kunnen slechts een min of meer rudimentaire lijst en locatie van kustkolonies en pre-Romeinse steden en hun bevolkingscentra opleveren; alsmede min of meer waardevolle kwalitatieve gegevens, zoals details over de intensiteit of de uitgestrektheid van de landbouwpraktijken in een of ander gebied, of over de immensiteit van de bossen. Er is een beroemde, maar mogelijk ongeloofwaardige, anekdote in die zin, dat een eekhoorn de huid van een stier zou kunnen oversteken zonder de grond te raken (deze vergelijking van het cartografische profiel van het schiereiland, is inderdaad door Strabo gemaakt). Andere citaten lijken op het tegenovergestelde te wijzen.

Plinius de Oude, was een Romeins militair, letterkundige en amateur-wetenschapper.
  Cetero montes Hispaniarum, aridi sterilesque et in quibus nihil aliud gignatur, huic bono fertiles esse coguntur.

 

Voor de rest hebben de bergen van Hispania, dor en kaal en waar niets anders groeit, geen andere keuze dan vruchtbaar te zijn in deze middelen [verwijzend naar goud].

  Plinius de Oude, Naturalis Historia XXXIII, 67.

Paleobotanische en paleozoölogische gegevens uit verschillende gebieden stellen ons in staat om enkele reconstructies te maken van ecosystemen die zeer gevarieerd en verschillend moeten zijn geweest van de huidige. Paradoxaal genoeg, zou Galicia minder bebost zijn dan nu het geval is. De cultuur van de Castros zou grote ontboste gebieden impliceren. Het Guadalquivirbekken  zou bedekt zijn met grote bosgebieden die vandaag de dag exotisch zouden zijn. En dat terwijl er zich op het plateau, de Ebro-vallei en het Middellandse Zeegebied geen continue bosmassa’s konden bevinden, gezien de volharding van xerofiele soorten, aangepast aan open ruimtes, zoals de konijnen die hun naam aan Iberia geven). Het is onmogelijk om met dergelijke gegevens een bevolkingscijfer te bepalen, maar het is wel mogelijk om het te vergelijken: als de bevolkingsdichtheid tien keer lager zou zijn dan nu (begin 21e eeuw), dan zou dat ongeveer 8 inwoners per vierkante kilometer zijn, wat neerkomt op ongeveer vier miljoen inwoners.

Galicische castro van Baroña.

Duidelijk is de hoge mate van verstedelijking die in de Romeinse tijd werd bereikt, zowel door de invoering van de Romeinse manier van leven in de vorige kernen, of het nu om kolonies of inheemse nederzettingen ging, als door het ontstaan van nieuwe kernen, waarvan sommige werden geconsolideerd vanuit de Romeinse kampen (waaromheen de inheemse bevolking zich vestigde, vooral in het noordwestelijke kwadrant, waar de verstedelijking lager was), andere als kolonies van veteranen (verder naar het zuiden en het oosten), of gesticht voor andere doeleinden. Ook werden enkele pre-Romeinse steden verwoest of verlaten (Numancia, Ullastret, Castro de Ulaca).

    Relicto utpote pacata regione valido praesidio, Scipio milites omnes vulneribus debiles in unam urbem compulit: quam ab Italia Ilalicam nominavit, patria fuit Traiani et Hadriani.

 

                                                                      Appiano, De Bellis Hispaniae (in het Grieks, Iberiké)

Nadat Scipio hen een klein leger had gegeven dat geschikt was voor een vreedzame nederzetting, vestigde hij de gewonde soldaten in een stad die hij Italica noemde, dat de naam van Italië aannam. Het is het thuisland van Trajanus en Hadrianus.
Echter, het tempo waarin de verstedelijking plaatsvond kon niet hoger zijn dan 9%, althans dat is wat berekend is voor het hele Romeinse Rijk.

 

 

Archeologische reconstructie van een Celtiberisch huis in Numancia.

Een belangrijke vraag zou zijn of het proces van de Romeinse verovering van Hispania en de daaropvolgende romanisering een afname of een toename van de bevolking betekende. Het zal afhangen van het feit of er grotere bevolkingsverliezen zijn geweest door de oorlog en de vernietiging van vroegere levenswijzen, die geheel of gedeeltelijk zijn vervangen door de sociaal-economische structuren van de slavenproductiewijze; of de toename door de immigratie en de vestiging van legerveteranen of kooplieden uit het hele Romeinse Rijk (Italianen, Noord-Afrikanen, Joden, enz.). Als dat het geval was, kon de vegetatieve groei slechts zeer zwak zijn (vruchtbaarheid, kindersterfte of levensverwachting hoefde niet gunstiger te zijn dan in voorgaande perioden), en kon slechts tot de 2e eeuw worden gehandhaafd blijven, aangezien er in de 3e eeuw een seculiere crisis begon. Elk getal is speculatief, maar we moeten rekening houden met wat de tijdsdimensies inhouden: een gemiddelde jaarlijkse groei van één per duizend in tweehonderd jaar zou een groei van 22% van een bevolking betekenen.

Acueducto romano en Segovia que, según las últimas investigaciones, podría ser anterior a los romanos.

Het Iberisch schiereiland was het toneel van de eerste gedocumenteerde epidemieën in het westelijke Middellandse Zeegebied, aan het einde van de 2e eeuw. In de loop van de volgende eeuw begonnen de invasies van Germaanse volkeren en de boerenopstanden die bekend staan als bagaudas; en na een periode van de relatieve welvaart van de 4e eeuw (waarin de zeer talrijke door de archeologie bestudeerde villa’s zich ontwikkelden), werden beide processen in de 5e eeuw hervat. De maatschappij en de economie werden plattelandseconomie en het klimaat van geweld en onveiligheid moest de demografie hebben beïnvloeden met een afname van de bevolking (hoewel het onmogelijk is om over gegevens te beschikken, moest het sterftecijfer zijn toegenomen en het geboortecijfer dalen – door de afname van de nuptialiteit en de vruchtbaarheid).

Inheemse volkeren


De zogenaamde “Bronzen Carriazo”, geïdentificeerd als een Tartesisch stukje met Fenicische en Egyptische invloeden en gerelateerd aan het milieu van de moerassen en estuaria. Eind 7e eeuw of begin 7e eeuw v. Chr.

Hoe diepgaand de veranderingen, die de romanisering aan de historische configuratie van het Iberisch schiereiland ook waren (en later de arabisering, de Reconquista en andere grote sociaal-culturele processen van de opeenvolgende historische tijdperken), het kon de manier waarop het Iberisch schiereiland opgebouwd (uit verschillende componenten) was, bepaald door de eeuwen waarin de “inheemse volkeren” het gebied bezetten, niet daadwerkelijk veranderen. Bij opmerkelijk veel zaken kunnen de oude tradities van deze inheemse volkeren worden gedetecteerd. Zo is bijvoorbeeld geverifieerd dat de toponymie van het schiereiland in grote lijnen is verdeeld in drie zones: een Keltische, met overwegend het achtervoegsel -briga, een Iberische, met overwegend de wortel iltr-iltur, en een Tartesische, met overwegend de achtervoegsels -ipo-ippo en -oba-uba.

Tartesiërs

Tartesische en door Tartesiërs beïnvloede gebieden; en Fenicische en Griekse kolonies.

In het zuidwestelijke gebied, een regio die bekend staat als Tartéside of Turdetania, rond de monding van de Guadalquivir, dat in de oudheid een grote lagune was (het Lacus Ligustinus), ontwikkelde de zich de Tartessiaanse cultuur in de eerste helft van het 1ste millennium v. Chr. Semitische bronnen verwijzen naar deze cultuur met de naam Tarshish, als een gebied aan het einde van het westelijke Middellandse Zeegebied, gekenmerkt door zijn metaalhoudende rijkdommen, en gerelateerd aan de Fenicische scheepvaart.

Tartesisch beeldje van een geit gebruikt als een votief offer, uit de ‘Tesoro de la Aliseda’ (Schatkist van Elzen), 7e eeuw v.Chr.
  Het woord van de Heer kwam tot Jona, de zoon van Amitai, in deze bewoordingen: “Ga nu naar Ninive, de grote stad, en schreeuw tegen haar, want haar goddeloosheid is over mij gekomen. Maar Jona vertrok om te vluchten naar Tarshish, ver van de aanwezigheid van de Heer. Hij ging naar beneden naar Joppa en vond een schip dat naar Tarshish voer; hij betaalde zijn overtocht en ging met hen mee.

                                                                                                                         Het boek van Jona

Reconstructie van de oecumene, de ‘bewoonde wereld’ van Herodotus circa 450 v. Chr.

De Fenicische controle van de commerciële nederzettingen (factorij) rond de Straat (van Gibraltar), en vooral van de kolonie Gadir (Cádiz), behield de exclusiviteit van hun handel op enkele uitzonderingen na, zoals de komst van Griekse expeditieleden aan het hof van Arganthonios, waar de klassieke bronnen naar verwijzen: Anacreon, die zijn lange levensduur en rijkdom aanhaalt, Herodotus, die twee expedities beschrijft, waarvan de oudste rond 630 v. Chr. zou hebben plaatsgevonden, of Pausanias, die twijfelde aan de Tartesiaanse oorsprong die zijn tijdgenoten toeschrijven aan de vijfhonderd bronzen talenten (griekse muntstukken) in de schatkist in het heiligdom van Olympia, geschonken door de tiran Miron van Sion (ca. 600 v. Chr.).

Herodotus Romeinse kopie van een Grieks origineel uit de 4e eeuw v.Chr.
  ….. een Samisch schip, waarvan de kapitein Coleo, gecharterd door Egypte, door de stormen naar hetzelfde Plateae werd gevoerd. … Ze wilden zichzelf verankeren, maar werden van het eiland weggevoerd, ook al waaide de subsolano (zuidelijke wind), die hen, omdat deze niet wilde afnemen, dwong om voorbij de Zuilen van Herakles te geraken, en gelukkig, Tartesos wisten te bereiken. Tartesos was toen voor de Grieken een maagdelijk en recent rijk dat ze net ontdekt hadden. Daar hebben ze dankzij hun genres goed handel gedreven, zo goed dat niemand ze ooit geëvenaard heeft in de winst van de reis… De Samiërs zetten een tiende van hun winst opzij, die steeg tot zes talenten, en maakten er een bronzen ketel mee in de vorm van een argolisch schaal (argolis – grieks schiereiland); eromheen stonden griffioenen naar elkaar te kijken, en het werd opgehouden door drie kolossale geknikte poten, elk zeven knieën hoog; het was gewijd aan de                                                                                                                                                                                                        Hereión.
….. De inwoners van Phocaea waren de eerste Grieken die verre reizen maakten; zij waren het die de Adriatische Golf, de Tyrreense Zee, Iberia en Tartesos ontdekten; zij voerden niet in ronde boten, maar in pentecóntera (schepen met 50 roeiers, (penta =vijf)). Eenmaal aangekomen in Tartesos raakten ze bevriend met de koning van de Tartessiërs, genaamd Argantonio, die tachtig jaar lang in Tartesos regeerde en in totaal honderdtwintig jaar leefde. De Focalsiërs werden zo bevriend met deze prins dat hij hen onmiddellijk uitnodigde om Jonia te verlaten en in zijn land te komen wonen in de regio die zij zelf wilden en, en meteen, instrueerde hij hen over de opmars van de Perzen en gaf hij hen geld om hun stad te versterken met een muur.
                                                                                                                                                                                                                                                                                    Herodotus
De Straat van Gibraltar gezien vanaf de Oceaan. Duidelijk zichtbaar zijn de rots van Gibraltar links op de achtergrond en de Monte Hacho rechts, de Zuilen van Hercules.

Zo’n prachtige ontvangst is begrijpelijk, want het betekent een diversificatie van de handelsbetrekkingen, die tot dan toe door de Feniciërs werd gemonopoliseerd. De Griekse aanwezigheid in het gebied was kortstondig en bleef een onbekend en ontoegankelijk gebied, behalve voor de Feniciërs en hun opvolgers, de Carthagers. De Griekse bronnen bleven verpakt in mythische, verwarrende en tegenstrijdige mysteries, waarvan de eerste koningen de mythische Norax, Hispalo, Hispan, Gargoris, Habis en Geryon, die verslagen werd door Hercules, zouden zijn. De enige zekere gegevens zijn zijn herhaalde verwijzingen naar een beschaving die zich buiten de Zuilen van Hercules, de huidige Straat van Gibraltar, bevindt en die zich onderscheidt door haar rijkdom, zowel in haar agrarische basis als in de metalen (de naam van Argantonio wordt geïnterpreteerd als betrekking hebbend op zilver) en voor haar commerciële activiteit. Opvallend zijn ook de verwijzingen naar de oprichting van een hiërarchische samenleving, waarin het werk onverenigbaar is met de adel.

    Hij kreeg de naam Habis en toen hij de koninklijke macht kreeg, was die zo groot dat hij niet tegen zoveel gevaren bleek te zijn beschermd. De goden hadden het nagelaten hem daar in te helpen.  En inderdaad, hij verenigd door de wetten een volk van barbaren, en was de eerste om hen te leren om de ossen te onderwerpen aan de ploeg en om tarwe te verlangen van de voren, en drong er bij de mannen op aan om hun agressieve voedsel, dat hij haatte, te veranderen en te ruilen voor meer aangenamer voedsel. Zijn geval zou als een fabel worden opgevat als het niet was zoals dat van de stichters van Rome, die werden gevoed door een wolf, of zoals dat van Cyrus, koning van de Perzen, die werd gevoed door een hond. Hij verbood ook de dienstbare plichten van het volk [“volk”, begrepen als de burgers] en verdeelde de plebs [plebs (het gepeupel), die zonder adellijke status] in zeven steden [mogelijk sociale, niet-ruimtelijke verdelingen].                                                                                                                                                                                                                                  Justinus                    (past begrippen toe die typisch zijn voor Rome, zoals de tegenstelling tussen patriciërs en plebs).

Gezien de radicale geografische veranderingen van het milieu is het moeilijk een goede archeologische toetsing te verkrijgen (het Lacus Ligustinus had zich gevuld) en de intense bezetting van alle stedelijke centra door de beschavingen die elkaar opvolgden. Het is niet waarschijnlijk dat de stad Tartesos (vandaag de dag verloren of verward met de fundamenten van sommige van de bestaande), de hoofdstad was van een staat met grote territoriale dimensies; als dat zo was, is het onmogelijk om te bepalen om welk gebied het daadwerkelijk zou gaan, als het beperkt zou blijven tot de steden die grenzen aan het Lacus Liguistinus (Luciferi Fanum, Ébora – zowel op het grondgebied van het huidige Sanlúcar de Barramada-, Asta -Ecija-, Nebrisa -Lebrija-, Caura -Coria del Río-) en de stedelijke, landelijke en metallurgische kernen in de omgeving van de lagere delen van de Guadalquivir (Niebla, San Bartolomé de Almonte, Tejada la Vieja, Carmo -Carmona-, Ispal -Sevilla-), of het zou zijn invloed verder landinwaarts uitbreiden, naar Corduba (Córdoba) of zelfs naar verder gelegen steden, zoals Conisturgis (Medellín) of Mastia Tarseion (Cartagena). De recente geschiedschrijving spreekt eerder van een Tartesisch gebied of een Tartesische invloedssfeer, die zich uitstrekt van de Sierra Morena tot de Golf van Cádiz en van de monding van de Tago (Taag) tot die van de Segura, of zelfs van een soort “tartesische confederatie”.

Na de Slag om Alalia (een Grieks-Karthaagse confrontatie om de hegemonie in het westelijk deel van de Middellandse Zee – die plaatsvond in de wateren van Corsica in 537 v. Chr), verdween Tartessos uit de geschreven bronnen en kwam de materiële cultuur van het gebied van Tartessiaanse invloed in een fase van verval terecht. De redenen hiervoor zijn extern en manifesteren zich op een gewelddadige manier (het opleggen van de Carthaagse territoriale kolonisatie, die Tartessos zou hebben vernietigd, hetzij fysiek als stad, hetzij in haar politieke entiteit); endogene oorzaken, die zich geleidelijk aan manifesteerden (uitputting van de gemakkelijkst te exploiteren aders, achteruitgang van de Fenicische koloniale handel, breuk van de aardse route van tin – nu gecontroleerd door de Grieken van Massalia-), die de inheemse culturen terug zouden hebben geleid tot een bijna uitsluitend agrarische en dierlijke economie, en tot de technologische verandering van brons naar ijzer. De Turdetani, de mensen die het gebied bewoonden ten tijde van de komst van de Romeinen (eind 3e eeuw v. Chr.), werden echter nog steeds gezien als de rijkste en meest cultureel ontwikkelde mensen van het hele schiereiland.

Iberiërs en Kelten

De traditionele geschiedschrijving identificeerde de pre-Romeinse volkeren van het Iberisch schiereiland met de categorieën “Iberiërs en Kelten”. Hoewel bepaalde extremen, waarvan is aangetoond dat ze onjuist zijn (de “bevolking” van het schiereiland door groepen van vermeende Noord-Afrikaanse of Semitische afkomst – de “Iberiërs” – en Midden-Europees – de “Kelten”), achterhaald zijn, blijft de classificatie algemeen geldig.

Verdeling van het schiereiland over de belangrijkste volkeren en groepen van volkeren die in de klassieke bronnen worden genoemd.

De gebieden van de zogenaamde Iberische dorpen lagen in het oosten en zuiden van het schiereiland, langs de valleien van de Ebro en Guadalquivir; gekenmerkt door de grotere invloed van de koloniserende volkeren, wat men “het proces van iberisatie” heeft genoemd. Zij handhaafden een op granen gebaseerde landbouwexploitatie, die in sommige gebieden werd afgewisseld met olijfbomen en zelfs irrigatie omvatte. De mijnbouw was de basis van een metallurgie van brons, ijzer en edele metalen, waar veel vraag naar was bij de koloniserende volkeren. De commerciële ontwikkeling van de overschotten, waaronder het gebruik van de valuta, stimuleerde de sociale hiërarchie en de vorming van een aristocratische krijgselite, die geïmporteerde luxeproducten eiste om haar prestige te consolideren. Lokaal werden artistieke programma’s van een zekere verfijning ontwikkeld, en voor het schrijven van sommige teksten werden alfabetten van Fenicische of Griekse oorsprong gebruikt. De belangrijkste bevolkingscentra, echte steden, gelegen in de natuurlijke uitgestrektheid, waren ommuurd (in de Romeinse typologie oppidum genoemd), zoals Asido (Medina Sidonia), Astigi (Ecija), Sisapo (naast de Almadén-mijnen), Castulo (Linares), Basti (Baza), Illici (Elche), Saiti (Játiva), Arse (Sagunto), Edeta (Liria), Castellet de Banyoles, Ullastret, Ilerda (Lérida), Castellar de Santisteban, Castellar de Meca of Cerro de los Santos.

Iberisch grafmonument van Pozo Poro, ca. 500 v. Chr.
Bicha de Balazote, Iberisch beeld, tweede helft van de 6e eeuw v. Chr.
Kelt-Iberische zwaarden

De beschrijving van Plinius de Oude van de Hispaanse kust, of Strabo’s beschrijving van Turdetania, worden nog steeds geprezen, waarbij een echt literair genre (de Laudes Beticae of Laudes Hispaniae) wordt ingehuldigd:

    Onmiddellijk na Italië, en met uitzondering van de fantastische regio’s van India, moet ik Hispania, in ieder geval de hele kustlijn, plaatsen; het is inderdaad Hispania, voor een deel arm, maar waar het vruchtbaar is produceert het in overvloed granen, olie, wijn, paarden en metalen van alle soorten, waarin Gallië hand in hand gaat; Maar Hispania overwint het door het espartogras van zijn woestijn en door de lapis specularis, door de schoonheid van zijn kleurstoffen, door zijn moed om te werken, door zijn sterke slaven, door het uithoudingsvermogen van zijn mannen, en door zijn hevige hart.
    …turdetanos en turdulos… hebben de reputatie de meest gecultiveerde van de Iberiërs te zijn. Ze hebben een “grammatica” [alfabet] en geschriften van oude herinneringen, gedichten en wetten in verzen, waarvan ze zeggen dat ze zesduizend jaar oud zijn. De andere Iberiërs hebben ook hun “grammatica”, maar die is niet meer uniform, omdat ze niet allemaal dezelfde taal spreken…
Fragmenten van een Iberische kalathos gemaakt in Castelillo (Allorza, 2e eeuw v.Chr.) .
Loden plaat I van de Bastida de les Alcusses.
Reconstructie van de archeologische context van de Dama de Baza, Iberisch.
    De oevers van de Betis zijn het meest bevolkt… Het land wordt met grote zorg bewerkt … de regio heeft op bewonderenswaardige wijze bomen en plantages van allerlei aard verzorgd … Turdetania is prachtig vruchtbaar; het heeft allerlei soorten fruit en is zeer overvloedig; de export verdubbelt deze goederen, omdat het overtollige fruit gemakkelijk wordt verkocht aan de vele handelsschepen. Dit wordt begunstigd door de rivierstromingen en soortgelijke werken. naar rivieren en als zodanig op te stijgen van de zee naar de binnensteden, hetzij met grote schepen, hetzij met kleinere schepen. Al het land achter de kust tussen de Zuilen [die van Hercules, de Straat van Gibraltar] en de Heilige Kaap is vlak. Er zijn daar vaak openingen, zoals holtes van regelmatige grootte, of rivierdalen, waardoor de zee het binnenland ingaat in vele stadia van afstand; de wateren, die uit het hoogwater opstijgen, dringen hen zo binnen dat de schepen er dan op kunnen klimmen alsof ze een rivier opgaan, en nog gemakkelijker; in feite lijkt hun navigatie op die van een rivier, vrij van obstakels, aangezien de opwaartse beweging van het hoogwater haar begunstigt zoals de stroom van een rivier…. de schepen kunnen in sommige gevallen tot achthonderd etappes landinwaarts gaan [150 km, het kan alleen verwijzen naar de Betis -Guadalquivir- en de Anas -Guadiana-]. … Aan de rijkdom die deze regio heeft, moeten we de overvloed aan mineralen toevoegen. Dit is een reden tot bewondering, want hoewel het hele land van de Iberiërs er vol van is, zijn niet alle regio’s tegelijkertijd zo vruchtbaar en rijk … en het is ook zeldzaam voor een kleine regio om allerlei soorten metalen te vinden. … Tot nu toe is nergens op aarde goud, noch zilver, noch koper, noch ijzer zo overvloedig en uitstekend gevonden.
    Met de Infanterie wordt ook de cavalerie gemengd, zijnde de paarden die getraind zijn in het beklimmen van bergketens en het gemakkelijk knielen, wanneer dit nodig is en wordt bevolen. Iberia produceert veel reeën en wilde paarden. … de Celtiberische paarden die grijs zijn, veranderen van kleur als ze naar de buiten Hispania worden gebracht. Men zegt dat ze vergelijkbaar zijn met de Parthia-paarden, omdat ze sneller en beter racen dan de andere paarden.
Keltiberische kruik uit Izana (Quintana Redonda), 2e of 1ste eeuw v. Chr.

Het belang van het paard op het hele Iberische schiereiland, maar vooral in het Iberische gebied, bleef niet alleen beperkt tot het gebruik ervan in de oorlog en als factor van sociaal prestige, maar kwam ook tot uiting in de “paardencultus” en in het frequente gebruik ervan in alle artistieke manifestaties, met name in de beeldhouwkunst en de numismatiek. De traditionele geschiedschrijving gaf het een waarde van duurzaamheid in het Spaanse historische karakter:

    Castor, of de ruitergod van de Spanjaarden, moet de beschermer zijn geweest van de reeks oorlogsoefeningen, of een daarop vergelijkbaar spel, van jacht, en misschien ook van andere die ons onbekend zijn. Daarom moest zijn beeltenis worden uitgedragen op munten, fibula’s en speelgoed om de ijver van de moedige jeugd te stimuleren, opgeleid in dergelijke praktijken die misschien uit de oudheid, zo niet in vorm, dan wel de geest, wat later in de Spaans-Arabische maatschappij de kunst van de civet werd genoemd.

                                                                                  José Ramón Mélida                                                                                       De Iberische Ruiter, 1900.

La Meseta, het westen en het noorden van het schiereiland was het gebied van een groep volken van Midden-Europese culturele omgeving die in het algemeen “Kelten” worden genoemd. In feite zijn het verschillende Midden-Europese volkeren die het schiereiland zijn binnengedrongen in de eerste helft van het 1ste millennium v. Chr. Het demografisch gewicht van deze invasie is onmogelijk te verifiëren, maar zeker is dat zij zich binnen de inheemse bevolking (Cortes, Las Cogotas) hebben gevestigd en een algemeen proces van kelticisering hebben bepaald. De Basken en andere volkeren van het taalgebied van Aquitaine gezien als overlevenden van het Pre-Indo-Europese substraat, waarvan de taal zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld tot het huidige Euskera.

Beelden van Lusitaanse krijgers, 5e tot 3e eeuw v. Chr.
Krijger van Mogente, Iberisch brons uit de 5e of 4e eeuw v. Chr.

Het niveau van de culturele ontwikkeling van deze gevarieerde groep volken was relatief lager dan die van het Iberisch gebied; hoewel er een groot verschil tussen hen bestond, waarbij de zogenaamde Keltiberiërs zich bevonden in een gebied met zowel een culturele als een geografische overgang (rond het Iberisch systeem – dat door de Romeinen Idubeda werd genoemd). De dominante economie was die van de veeteelt, met een relatief minder ontwikkelde landbouweconomie dan die van het Iberische gebied (met de opmerkelijke uitzonderingen van Vacceos en Carpetanos, in de graansteppen van de Meseta Central), met bovendien een beperkte handelsactiviteit. Hun textielproducten werden door de Romeinen gewaardeerd (soms vroegen ze om duizenden kledingstukken die sago werden genoemd als eerbetoon). Veel van haar bevolkingscentra beantwoordden ook aan het Romeinse concept van oppidum (Aeminium -Coimbra-, Conimbriga, Egitanië, Brigantia -Bragança-, Helmantica -Salamanca-, Toletum -Toledo-, Kombouto -Alcalá de Henares-, Arriaca -Guadalajara-, Segovia, Cauca -Coca-, Numancia, Segeda, Bilbilis -Calatayud-, Calagurris -Calahorra-); dat in het noordwestelijke kwadrant van het schiereiland kleinere castrums waren die de Castro cultuur kenmerkte (Santa Tecla, Baroña, Coaña, Monte Cueto, Mesa de Miranda, El Raso, Ulaca, Cabeço das Fráguas). Sommige stedelijke centra vielen samen met andere criteria, zoals Talabriga (Talavera, letterlijk “stad van de vallei”) of Pintia.

Tésera van de Celtiberische gastvrijheid, van Uxama Argaela. (Tesera,door de oude volkeren gebruikt als een wachtwoord, eervolle onderscheiding, belofte van een pact, zegel van vriendschap, landverdeling, contract, erkende rechten, rechten of voordelen en vergunningen voor passeren of begrazen, enzovoort.)
Ketting van de priesteres van de zon, Keltiberisch, 4e eeuw v.Chr.  
Verraco de piedra van Ávila, een monument dat typisch is voor de dorpen van de Meseta en het westen van het schiereiland (van de gebieden van de Lusitaniërs en Vettones tot de aangrenzende gebieden van de Vacceos, Carpetanos, Galaicos of Astures).

Er waren sociale instellingen van uitgesproken Indo-Europese oorsprong, zoals de devotio en het hospitium, die bepaalde parallellen hadden met het Germaanse comité of het Romeinse cliënteel. De uitoefening van de oorlog werd beschouwd als een deugdzame activiteit, en huurlingen waren zeer talrijk, een omstandigheid die door Romeinse bronnen wordt toegeschreven aan de wijdverbreide armoede. De Romeinse bronnen rechtvaardigden de noodzaak om deze oorlogszuchtige volkeren te “pacificeren” door de onverenigbaarheid van hun manier van leven met het “beschaafde” leven van hun vreedzame, reeds geromaniseerde, buren, die ze elk jaar plunderden: elke lente waren er herhaalde invallen van bendes jongeren in een soort ritueel van doorgang naar de volwassenheid (zie heilige bron).

Offeraltaar van de Vetones, castro van Ulaca.
Iberische munt uit Barscunes.

Onder hun religieuze rituelen waren vormen van zonaanbidding. De matrilineaire organisatie van de lijnen in de noordelijke dorpen, samen met gewoonten zoals de couvada (vervrouwelijking van de vader bij de bevalling) zorgden voor verbazing bij de Romeinen, die deze interpreteerden als tekenen van een matriarchaat dat in de moderne antropologie onderwerp van discussie is geweest, hoewel het op geen enkele manier een sociale of politieke overheersing van vrouwen lijkt te hebben betekend ten opzichte van het patriarchaat (de overheersing van mannen – de norm in de meeste oude en moderne culturen), maar eerder een scheiding van sferen in het huiselijke en het economische leven.

    Het komt voor dat in Iberia koeien nog steeds als heilig en beschermd worden beschouwd. Een bijzondere praktijk die voor komt… vooral onder Lusitaniërs.

De allerarmsten onder hen die de bloei van hun leven bereiken en zich onderscheiden door hun fysieke kracht en durf, uitgerust met hun moed en hun wapens, verzamelen zich in de moeilijke berggebieden en organiseren zich in aanzienlijke groepen, maken een uitstapje naar Iberia en accumuleren rijkdom door middel van plundering; en ze oefenen dit banditisme onophoudelijk, vol hoogmoed; en aangezien ze lichte wapens gebruiken en uiterst wendbaar en snel zijn, is het erg moeilijk voor andere mannen om ze te verslaan. Kortom, ze beschouwen de moeilijke en ruige gebieden van de bergen als hun thuisland en zoeken daar hun toevlucht, omdat grote legers met zware wapens het moeilijk vinden om ze te doorkruisen.

De Keltiberiërs zorgen tijdens de oorlogsvoering, niet alleen voor bekwame ruiters, maar ook voor infanteristen, uitstekend door hun kracht en moed. Ze dragen deze ruwe zwarte mantels, waarvan de wol lijkt op geitenhuid. Sommige van de Keltiberiërs zijn gewapend met lichte schilden, zoals die van de Galliërs. Anderen dragen rieten schilden, zo groot als een Grieks schild, en dragen scheenplaten van haar. Op hun hoofd dragen ze bronzen helmen versierd met paarse pluimen. Hun zwaarden zijn tweesnijdend, van uitstekend gietwerk; ze dragen ook eenhandige dolken voor hand-to-handgevechten … Ze begraven ijzeren platen en laten ze onder de grond liggen tot de roest na verloop van tijd het zwakste deel van het ijzer verslindt en alleen het meest solide overblijfsel overblijft. Hieruit halen ze uitstekende zwaarden en andere wapens. Het wapentuig dat op deze manier wordt gemaakt, gaat door alles wat er voor staat. . . Ze zijn schoon en voorzichtig in hun dagelijks leven, maar ze observeren een praktijk die vulgair en erg vies is: ze baden hun lichaam in de urine en reinigen hun tanden met hetzelfde product, denkend dat het heel gezond is voor het lichaam. De Keltiberiërs zijn wreed tegen hun vijanden en tegenstanders, maar met buitenlanders gedragen ze zich heel lief en vriendelijk. Ze smeken de buitenlanders allemaal vriendelijk om in hun huis te blijven en ze wedijveren met elkaar te wedijveren in de gastvrijheid. Degenen die de buitenlanders dienen genieten een grote hachelijke situatie en worden de geliefde van de goden genoemd. Wat het eten betreft, eten ze allerlei soorten vlees in grote overvloed. Als drank gebruiken ze wijn gemengd met honing, aangezien de regio een grote hoeveelheid van dit product produceert, hoewel ze het, net als de wijn, kopen van de handelaren die het importeren.

De meest gecultiveerde van de nabijgelegen dorpen van de Keltiberiërs is de Vacceos. Elk jaar verdelen ze de velden om ze te cultiveren en geven ze elk een deel van de verkregen vruchten gemeenschappelijk. Boeren die de regel overtreden, zijn onderworpen aan de doodstraf.                                                                                                                                                                                                                                                                                                          Diodoros van Sicilië,                                                                                                                                                   Bibliotheca Historica.

Een Kelt-Iberische fibula uit de Romeinse stad Lancia (Asturias), daterend uit de 3de of 2de eeuw v. Chr., vertegenwoordigt een ruiter wiens paard het hoofd van een verslagen vijand draagt. 
Lúnula lusitana de Chão de Lamas, 2e eeuw v. Chr. (Lúnula (archeologie) , is een soort ketting kenmerkend voor de bronzen en ijzertijd.
Grafgift geassocieerd met de Vrouwe van Baza. Onder andere ijzeren stukken en een falcata.   
    De vrouwen zorgden voor het land en het huis terwijl de mannen zich bezighielden met de oorlog en de razzias.                                                                                                                                                                                                                                                                            Marcus Iunianus Iustinus                                                                                                                                         Historiarum Philippicarum.
Mozaïek van Villa Fortunatus, met de Romeinse symboliek van het chrismon.
    Bij de Cantabriërs is het de man die voor de vrouw zorgt en het zijn de vrouwen die die zich zorgen maken over het huwelijk van hun broers. Dit is een soort “gynaecocratie”, een regime dat zeker niet beschaafd is. En als ze bevallen dienen ze hun mannen door ze in bed te leggen in plaats van zelf in hun bed te liggen.
Zo leven deze bergbewoners… zij zijn degenen die aan de noordkant van Iberia wonen, dat wil zeggen de Galiciërs, de Asturiërs en de Cantabriërs tot aan de Basken en de Pyreneeën, die allemaal dezelfde manier van leven hebben… ze zijn nuchter: ze drinken niets anders dan water, slapen op de grond en dragen lang haar op de vrouwelijke manier, hoewel ze om te vechten hun voorhoofd omgorderen met een band. Ze eten vooral geitenvlees… Driekwart van het jaar voeden de bergbewoners zich met eikels die, gedroogd en gemalen, gebruikt worden om brood te maken, dat lang bewaard kan worden… In plaats van olie gebruiken ze boter. De mannen zijn gekleed in het zwart, de meeste van hen dragen de sagums (een soort cape gemaakt van ongewassen wol), waarmee ze op hun bed van stro slapen. Ze maken gebruik van houtsnijwerk zoals de Kelten. De vrouwen dragen jurken met bloemdecoraties… In plaats van geld oefenen ze het ruilen van soorten of kleine uitgesneden plakjes zilver… Voor de expeditie van Decimus Junius Brutus Callaicus hadden ze niets anders dan leren boten om door de mondingen en lagunes van het land te varen; maar vandaag de dag maken ze al gebruik van bootjes gemaakt van een boomstam, hoewel het gebruik ervan nog steeds zeldzaam is.De bewoners van de Casitérides-eilanden [Galicische kust] leven over het algemeen van de producten van hun vee, op dezelfde manier als de nomadenvolken; ze bezitten tin- en loodmijnen en ruilen deze, evenals de huiden van hun dieren, voor aardewerk, zout en bronzen gebruiksvoorwerpen die door handelaars naar hen worden gebracht. Aanvankelijk werd deze handel alleen geëxploiteerd door de Feniciërs uit Gadir, die de routes naar deze eilanden voor anderen verborgen hielden. Een zekere navigator, toen hij werd gevolgd door de Romeinen, die net deed alsof hij de route van deze emporiums kende, liep vrijwillig vast, omdat hij hekel had aan Romeinen, op een lage ondergrond, waar hij wist dat de Romeinen hem zouden vervolgen. Nadat hij zich van deze schipbreuk had weten te redden, werd hij door de staat gecompenseerd voor de goederen die hij had verloren. De Romeinen ontdekten echter na talrijke pogingen de route naar deze eilanden, waarbij Publius Licinius Crassus de eerste was die erdoorheen ging en leerde over de nauwe doorgangen van de riffen en het vreedzame karakter van hun inwoners.

Strabo, Geographica.

Historische Nederzettingen


Keramisch fragment gevonden in Castillo de Doña Blanca.

Sinds het begin van het eerste millennium v. Chr. zijn er historische Griekse en Romeinse teksten geschreven over de bewoners van het Iberisch schiereiland. Dankzij deze teksten is bekend dat Indo-Europese immigranten en mediterrane handelaren het Iberisch schiereiland zijn binnengekomen. In de zuidelijke regio’s ontwikkelde zich het Tartessos-rijk.

Dame van Ibiza, voorstelling van Tanit, een Carthaagse godheid, gevonden in de heilige grot van Es Culleram, Ibiza, daterend uit de 3e eeuw v. Chr., Carthaagse periode.

De uitdrukking “historische kolonisaties” is te wijten aan de conceptuele tegenstelling tot de prehistorische kolonisaties (de contacten die noodzakelijkerwijs plaatsvonden vanuit het neolithicum en geïntensiveerd werden met de ontwikkeling van de navigatie in het tijdperk van de Metalen, wat de verspreiding van cardiaal keramiek (cardiaal-impressocultuur), megalithisme of lokale culturen zoals die van de Millares of de Argar verklaart). De oude beschavingen van het oostelijke Middellandse-Zeegebied, die al historisch zijn, hebben in hun laatste uitbreidingsfase met name de contacten met het Verre Westen vanaf het einde van het 2e millennium v. Chr. en het begin van het 1ste millennium v. Chr. vergroot. Grieken en Feniciërs hadden een niveau van culturele en technische ontwikkeling bereikt dat veel beter was dan dat van de volkeren van het westelijke Middellandse Zeegebied, terwijl ze in hen de bevrediging vonden van hun groeiende vraag naar steeds schaarser wordende en duurdere grondstoffen op de gevestigde routes (metalen zoals zilver, goud, koper en tin – zowel op het schiereiland als op de Britse eilanden) wat hen ertoe aanzette om zich steeds verder naar het westen te wagen.

Het zuiden van het Iberisch schiereiland was, binnen het westelijke deel van het Middenllandse-Zeegebied, het gebied van het grootste belang voor het verkrijgen van metalen, zowel voor zijn mijnen (gebieden van Murcia, Almeria, Sierra Morena of Huelva) als voor zijn ligging als een kruispunt en uitgang van de Atlantische routes (vooral in het noorden, richting Galicië en de Britse eilanden), door de Straat van Gibraltar. Deze route, via strategische haltes, werd door de Feniciërs gemonopoliseerd; terwijl de Grieken zich voornamelijk op de noordelijke oever van de Middellandse Zee vestigden, die via Gallië met Noord-Europa over land verbonden was, en bovendien in contact stond met de Etrusken (men kan stellen dat de Tarteszanen en de Etrusken een soortgelijke functie vervulden, elk in zijn context – met respectievelijk de Grieken en de Feniciërs).

Als er aan het eind van het 2e millennium Fenicische contacten waren met het meest westelijke uiteinde van het Middellandse-Zeegebied, moeten deze weinig actief zijn geweest en zouden ze meer zijn uitgevoerd in de vorm van eenvoudige exploratie; de handel en de koloniale activiteit ervan opgevat als een solide organisatie is iets dat vanaf het begin van het 1ste millennium en niet eerder zou hebben plaatsgevonden. Zij zouden hun eerste contacten in Sicilië en Noord-Afrika leggen en van daaruit de zuidelijke kusten van het Iberisch schiereiland bereiken.

Er zijn 3 fasen binnen de kolonisatie van zowel de Feniciërs als de Grieken:

  1. Einde van het 2de millennium: Meer dan koloniale activiteit, worden er volgens de bronnen alleen onderzoeken uitgevoerd.
  2. VIII-VI eeuw voor Christus: Deze fase wordt gekenmerkt door het overwicht van de Griekse handel in het Middellandse Zeegebied ondanks het naast elkaar bestaan van Fenicische handelsactiviteiten.
  3. Vanaf het einde van de 6e eeuw voor Christus: hebben de Carthagers meer controle over de routes van het zuidelijke schiereiland die de ontwikkeling van de Griekse handel in dit gebied zou verhinderen.
Votiefbeelden uit de Melkart tempel in Gadir.

Vanaf het einde van de 11e eeuw v. Chr. tot het einde van de 6e eeuw v. Chr. trokken Indo-Europese volkeren het Iberisch schiereiland binnen via de Pyreneeën op zoek naar land waar ze zich konden vestigen. Ze kwamen uit Midden-Europa met het taalkundige substraat van de Indo-Europese. Ze vestigden zich voornamelijk in Cataluña en de Meseta Central (het Centraal Plateau). Van daaruit breidden ze zich uit naar het noorden en het westen. Indo-Europese volkeren wisten van ijzer, hun economie was gebaseerd op landbouw en veeteelt, en sommige beoefenden begrafenisrituelen die bestonden uit het verbranden van het lichaam, het deponeren van de as in urnen en het begraven ervan in de zogenaamde urnenvelden.

Het zuiden van het schiereiland was rijk aan koper, goud en zilver en was strategisch gelegen aan de tinroute. Het zuiden werd gekozen en bewoond door Carthagers, Feniciërs en Grieken, die daar commerciële bedrijven oprichtte. Aan het einde van het 2e millennium v. Chr. stichtten de Feniciërs hun eerste kolonies in het zuiden van het schiereiland, waaronder Gadir.

In deze laatste fase zou de Punische controle worden uitgevoerd vanuit Noord-Afrika, vanuit Carthago, in plaats van vanuit de meer oostelijke Fenicische metropolen. Aan de andere kant zou de commerciële of koloniale activiteit worden geconditioneerd door de politieke situatie in het Middellandse-Zeegebied, zodat er tussen de 8ste en 6e eeuw v.Chr. een zekere dominantie van de Griekse activiteit was. Vanaf het einde van de 6e eeuw verandert de politieke situatie echter radicaal en ontstaat er een breuk in de betrekkingen tussen Grieken en Etrusken als gevolg van wat aan Griekse zijde de basis zou vormen van Massalia aan de monding van de Rhône.

Foto van de Schat van Aliseda in het MAN (Museo Arqueológico Nacional) in Madrid.

De Grieken bereikten het Iberisch schiereiland rond de 7e eeuw v.Chr., hoewel hun activiteiten goed gedocumenteerd waren vanaf de 6e eeuw voor Christus. De Grieken stichtten koloniale enclaves, waaronder Emporion en Mainake, van waaruit ze commerciële en culturele contacten met naburige inheemse volkeren aanknopen.

Later kwamen de Carthagers, tussen de 6e eeuw v. Chr. en de 5e eeuw v.Chr., die de kolonisatie voortzetten en kolonies als Ebusus en Villaricos creëren. Carthago Nova was de duidelijkste exponent van de Carthaagse macht.

Origineel van de Schat van El Carambolo, tentoongesteld in het Archeologisch Museum van Sevilla op de 50ste verjaardag van zijn ontdekking.

Griekse historici registreerden het bestaan van het Tartessos-volk, waarvan de rijkdom gebaseerd was op landbouw, veeteelt, visserij, de exploitatie van de kopermijnen van Huelva en de controle van tin uit de Atlantische route. Er zijn geen overblijfselen van Tartessos-steden gevonden, maar wel schatten van goud en zilver, zoals de schat van Aliseda in Cáceres en de schat van El Carambolo in Sevilla. Rond de 6e eeuw v. Chr. begonnen de Tartessos te verzwakken, totdat ze verdwenen als gevolg van de Carthaagse overheersing, die de handel probeerde over te nemen en de handel via de Straat van Gibraltar verhinderde.

Via Massalia (nu Marseille) zal de Griekse kant van de handel in metalen vanaf de Britse eilanden controleren zonder dat het Etruskisch grondgebied hoeft te worden overgestoken, wat samenvalt met een intensivering van de Fenicische handel in het zuiden van het schiereiland en een breuk in de betrekkingen tussen Grieken, Etrusken en Feniciërs (na de val van de Tyrische en Focenische metropolen -572 en 546 v.Chr.) die rond 535 v. Chr. zou uitmonden in de Slag bij Alalia, waaruit een verdeling van de commerciële invloedsgebieden in het meest westelijke deel van het Middellandse Zeegebied voortvloeit. Het zuidelijkste deel van het Iberisch schiereiland zou onder Punische controle staan, terwijl de oostelijke kust als invloedssfeer voor de Griekse handel zou blijven bestaan.

De Fenicische kolonisatie

Reconstructie van de overblijfselen van een Fenicisch schip van het hippos type (“hippos – paard”, vanwege de manier waarop ze werden gedecoreerd), van de 7e eeuw tot het begin van de jaartelling, gevonden in Mazarrón (Nationaal Museum voor Onderwater-Archeologie -ARQUA-). Het was meer dan acht meter lang en droeg bijna drieduizend kg erts.
Een deel van de lading van het Fenicische schip Mazarron. Waaronder een schaal en een Fenicische ring met inscriptie. (7e eeuw v. Chr.)
Een deel van de lading van het Fenicische schip Mazarron.
Cádiz, Fenicische (zegel)ring van Casa del Obispo. 7e eeuw v. Chr. Op de bewerkte ring zijn twee dolfijnvormige afbeeldingen te zien.
Fenicische gouden ring uit Gadir, 7e eeuw v. Chr.
Op deze foto zien we parfumvazen, glas, uit de 6e-4e eeuw v. Chr. Empúries (l'Escala, Alt Empordà) 5. Alabastres 6. Amforisc 7. Oenochoe
Fenicische glazen kannen, vazen uit Ampurias. (Girona : Museu d’Arqueologia de Cataluña)

Volgens Marcus Velleius Paterculus zou de eerste Fenicische kolonie die op het Iberisch schiereiland werd gesticht Gadir (Cádiz) zijn, tachtig jaar na de val van Troje (die volgens de gangbare berekening van zijn tijd in het jaar 1104 v. Chr. geplaatst zou worden, nog voor de stichting van Rome zelf -753 v. Chr.). Hoewel een dergelijke datering beantwoordt aan mythische criteria, is de waarheid dat zeer recente opgravingen lijken te wijzen op het bestaan van stedelijke structuren, zo niet van een dergelijke chronologie, dan toch zeker in de 9e eeuw v. Chr.; archeologisch bewijs plaatst de stichting van Malaka (Málaga) tussen de 9e eeuw v. Chr. Naast Gadir en Malaka, en de zekere Fenicische aanwezigheid in de Tartesische steden rond Lacus Ligustinus, waren er Fenicische nederzettingen langs de zuidkust van het schiereiland, waarvan vele aanvankelijk van tijdelijke aard waren, terwijl andere geleidelijk aan steeds belangrijker werden totdat ze belangrijke bevolkingscentra werden, zoals Abdera (Adra) en Sexi (Almuñécar). Samen met deze kolonies gebruikten de Feniciërs kleinere vestigingen, uitgebreid als havenbasis voor hun vaarroutes en voor de verscheidenheid (spreiding) van de contacten met het binnenland; zowel aan de mediterrane kust (Salambina -Salobreña-, Toscanos, Trayamar, Cerro del Villar, Calpe -Gibraltar-, Carteia -San Roque-) als aan de Atlantische kust (Barbate, Rota, Onuba -Huelva-, Aljaraque, Ayamonte, BaesurisCastro Marim– Ossonoba –Faro-, Callipo – riviermonding van de Sado), Olissipo -Lissabon, monding van de Taag-, Collipo -São Sebastião do Freixo-, Quinta do Amaraz, Leiria, Santa Olaia -de monding van de Mondego, Cale -Vila Nova de Gaia, monding van de Duero-) en aan de Noord-Afrikaanse kust (Rusadir -Melilla-, Abila -Ceuta-, Lixus -Larache-).

We zien een sarcofaag die in eerste instantie lijkt op de Egytische sarcofagen, maar als we dan we langer kijken zien we de grote verschillen. Op het lichaam zien we in reliëf twee armen. De rechter hangt langs het lichaam, de linker arm, opgeheven tot borst hoogte, heeft iets in de hand. Het 'gebeeldhouwde' hoofd heeft een baard, een lange snor en krullend haar. De hele sarcofaag heeft een gebroken witte kleur.
Antropomorfe Fenicische sarcofaag gevonden in Cádiz.
Dama de Galera (Dame van Galera), Fenicisch beeldje uit de 7e eeuw voor Christus, uit de Iberische necropolis van Tútugi, die Astarté voorstelt.
Een afgezet terrein dat de opgravingen vertoont van een visconservenfabriek in Almeñecar. Over het gehele terrein zijn 'gemetselde' vierkante bakken te zien.
Restanten van visconservenfabrieken in Almuñecar.
We zien een Iberisch weefgetouw. Een rechtopstaand frame waarin vanboven draden zijn bevestigd die verzwaard met gewichten in het frame hangen.
Reconstructie van een Iberisch weefgetouw in de archeologische vindplaats Kelin82 (Caudete de las Fuentes).

Bij archeologische opgravingen zijn voorwerpen gevonden die kunnen worden gedateerd tussen de 8ste en 7e eeuw v. Chr. en van soorten uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied en de Helleense regio’s, waardoor het bestaan van een handel in Helleense voorwerpen door de Fenicische of Griekse handel kon worden bevestigd. Het zeer karakteristieke rood geglazuurde aardewerk, dat alleen in Fenicische enclaves voorkomt en nooit in de Griekse, heeft zijn oorsprong in de oostelijke mediterrane gebieden (Syrië en Cyprus), vanwaar het via de Fenicische handel naar het Iberisch schiereiland zou worden geïmporteerd. Van opmerkelijk belang is de necropolis van Sexi, waar albasten urnen zijn gevonden die getuigen van verbrandingsrituelen en allerlei voorwerpen (ivoren, bronzen vaten) die de diepe contacten met het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied bewijzen. Dergelijke voorwerpen werden eerst geïmporteerd en vervolgens lokaal geproduceerd door inheemse ambachtslieden die hun modellen imiteerden (edelsmeedkunst van goud en zilver zoals de schatten van Aliseda en Carambolo, in het Tartesische gebied). Deze schatten tonen de buitengewone rijkdom van de metalen van het schiereiland. In deze periode en op dit gebied vonden echter commerciële uitwisselingen plaats door gebruik van het ruilsysteem, zonder tussenkomst van geld; het waren de Grieken die de geldhandel op het schiereiland introduceerden en die later Iberische en Carthaagse munten produceerden.

De uitbreiding van de Fenicische handelsactiviteit bereikte een aanzienlijke omvang vanaf het begin van de 8e en vooral in de 7e eeuw v. Chr., die samenviel met de Assyrische expansie in het Midden-Oosten, die de Fenicische steden trof doordat hierdoor de oostelijke markten werden afgesloten, waardoor ze gedwongen werden zich te heroriënteren op het westen. De Fenicische kolonisatie zocht nieuwe bronnen van rijkdom in de visserij-industrie (tonijnvangsten) en gezouten vis en introduceerde eigen technieken die een grote ontwikkeling en hoge rentabiliteit bereikten, waardoor de producten van het gebied (die in de Carthaagse en Romeinse periode werden voortgezet en de basis vormden voor de export van olie en garum). De Feniciërs waren ook verantwoordelijk voor de grootschalige exploitatie van de zoutmijnen, die nauw verbonden waren met deze activiteit. De productie van keramische typologieën begon. Deze kende voorheen slechts een zeer gelokaliseerde verspreiding. Het is niet duidelijk of er veranderingen in de landbouw hebben plaatsgevonden die te wijten zijn aan de Fenicische invloed, hoewel de invoering van olijfbomen er traditioneel aan wordt toegeschreven, een mogelijkheid die ook verenigbaar is met de paleo-ecologische gegevens, die de mediterrane trilogie, die kenmerkend is voor een groot deel van het agrarisch landschap van het schiereiland, zouden hebben voltooid.

    De paleo-ecologische evolutie van de “dehesa” (typisch weidelandschap van Spanje) van het zuidwestelijke deel van het schiereiland, als cultureel element, heeft geleid tot het theoretisch onderscheiden van vier fasen van het vormingsproces tot Romanisatie. Dit proces begon in Fase I, rond 4000 v. Chr., toen de combinatie van Quercus [steeneik, kurkeik] en Vitis [wijnstok] werd gedocumenteerd, waarschijnlijk in het wild voorkomend, maar gebruikt, in relatie tot de eerste dorpen, in de bronstijd, in het zuidwesten van het schiereiland. Vanaf fase II (2.500-1.600 v.Chr.) zijn de Quercus en Pinus (pijnbomen) toegenomen, waardoor de dehesa definitief werd gevormd als gevolg van menselijke activiteit die een lang leerproces en een selectie van de soorten met zich meebracht. Dit proces kan worden gerelateerd aan het hoogtepunt van het Chalcolithicum en het begin van de Bronstijd, wanneer de bovengenoemde nederzettingen in de Vega del Guadiana overeenkomen met. De evolutie gaat verder in Fase III (1600-500 v.Chr.), waarin een sterke ontbossing wordt waargenomen in sommige gebieden, wat verklaard wordt door de intensivering van de mijnbouw in mijnbouwgebieden, zoals Huelva, hoewel in deze periode de eerste Olea [olijf]-bestuivingen zijn gedocumenteerd, die zeker de introductie van de olijfboom door de Fenicische kolonisatie uit de 8e eeuw v. Chr. weerspiegelen.

Hoewel de evolutie van de protohistorische dehesas in Extremadura niet in detail bekend is, kan men ervan uitgaan dat deze regio een gelijkaardig proces zou ondergaan met een toename van de ontbossing die gedeeltelijk te wijten is aan mijnbouwactiviteiten, hoewel het in landbouwgebieden zoals de Guadiana vlaktes logischer is om uit te gaan van een proces van toenemende landbouwkolonisatie, dat zeker gepaard gaat met een cultureel feit dat even opmerkelijk is als de introductie van de mediterrane polycultuur. Dit moet worden beschouwd als een theoretische introductie vanwege de invloed van de Fenicische kolonisatie en het wordt indirect bevestigd door de lokale productie van amfora’s om de voedselreserve op te slaan en te controleren, zoals blijkt uit het paleis van Cancho Roano. Dit proces zou vanaf 500 v. Chr. hebben geleid tot fase IV, die overeenkomt met de specifieke vorming van de huidige dehesa, een proces dat moet worden beschouwd als nauw verbonden met de eerder genoemde invoering van de mediterrane polycultuur van olijfbomen, wijnstokken en granen in de Vegas del Guadiana, en dat, met verschillende alternatieven, in de hele Romeinse en middeleeuwse wereld heeft geduurd tot op de dag van vandaag.

De Griekse kolonisatie

Griekse munt (drachme) geslagen in Ampurias.

Archaïsch Griekenland had, naast de belangstelling voor de zoektocht naar metalen, een probleem van overbevolking en grondgebrek, zodat het in de kolonisatie ook een uitweg zag voor een deel van de bevolking. Aanvankelijk hadden de Griekse kolonies (die het dichtst bij de metropool lagen) een uitgesproken agrarisch karakter en geleidelijk aan werden het (net als de meer afgelegen kolonies) voornamelijk commerciële kolonies.

Keramische krater (mengvat) met rode figuren uit de Iberische necropolis van Los Nietos (Cartagena).

De aankomst in Tartessos van sommige Samische zeelieden, en de daaropvolgende andere Phocaeanen (tegenwoordig Foça) die prachtig werden ontvangen door Argantonio (eerste helft van de 6e eeuw v. Chr.).) is vastgelegd in klassieke bronnen, evenals de namen van een aantal Griekse kolonies die aan de Zuid-Spaanse kust zouden zijn gesticht, zoals Mainake, maar waarvan de locatie niet is vastgesteld (de Portus Menestheus die aan Menesteo, de legendarische koning van Athene, wordt toegeschreven, zou kunnen worden geïdentificeerd met El Puerto de Santa María, maar zijn status als Griekse kolonie is betwistbaar); alleen die aan de oostelijke kust zijn archeologisch bewezen, zoals Hemeroskopeion (het huidige Denia) en Akra Leuke (Alicante).

Standbeeld van Asklepios (Aesculapius) in Ampurias.

Na de Slag bij Alalia (537 v.Chr.) moesten de Phocaeanen Corsica ontruimen en zochten ze hun toevlucht in Massalia (het huidige Marseille) en Emporion (het huidige Ampurias), die eerder waren gesticht (het is niet duidelijk of dit vanuit Massalia of vanuit de Griekse koloniën in het zuiden van het schiereiland gebeurde). De omstandigheden van de stichting van het nabijgelegen Rhode (Rosas) konden niet met zekerheid worden vastgesteld.

   

Aan de andere kant van Súcron, richting de monding van Iber, vind je Sagunton, de basis van de Zakynthianen… In de buurt liggen de steden Cherronese, Aleastron en Kartalia. Dan, bij de Iberische pas, de Dertossa-kolonie… Verder naar het noorden vind je Emporion. Deze stad is een stichting van de Massalianen… Hier is ook Rhóde, een kleine nederzetting van de Emporitans, maar gesticht, volgens sommigen, door de Rhodians… In het begin vestigden de Emporisten zich op een bepaald klein eiland in de buurt, dat vandaag de dag Palaiá Pólis heet; maar nu wonen ze al op het vasteland. De stad vormt een dípolis, omdat in het begin sommige noodlijdende die in de buurt woonden, een aparte behuizing wilden hebben van de Grieken, en om ten laatste te kunnen genieten van de veiligheid van hun eigen bestuur, werd de stad in tweeën gedeeld door een muur. Maar in de loop van de tijd vormden ze één stad en vermengden ze de Griekse en barbaarse wetten, zoals op veel andere plaatsen gebeurt. 
                                                                                                                                                                        Strabo

De Carthaagse colonisatie

Na de val van Tyrus naar Nebukadnezar II (572 voor Christus) heeft de Carthaagse staat de Fenicische metropolen vervangen in de controle over de commerciële nederzettingen aan de Middellandse Zee. De rol van deze vestigingen ging verder dan alleen de uitwisseling van overzeese producten met producten uit het binnenland, ze namen ook de leidinggevende rol in de lokale productie over, voornamelijk in de metaalindustrie die afhankelijk was van de mijnen van Castulo (nu Linares, in de provincie Jaén).

De Carthaagse invloed op de Iberische culturen werd steeds groter, wat blijkt uit de keramiek, begrafenisobjecten en de vestiging van Punische godheden, zoals de godin Tanit (gevonden in Baria -Villaricos, provincie Almería- of in Gadir), die ook is geïdentificeerd met de zogenaamde “damas ibéricas” (Iberische dames). De geleidelijke invoering van bepaalde verbeteringen in industriële en agrarische processen, evenals het gebruik van het Punische alfabet (in de schaarse Tartesische en Iberische epigrafie) vond plaats in continuïteit met de Fenicische periode.

De kolonie Ebusus (Ibiza, eerder gesticht in 653 v. Chr.) was een strategische enclave voor de marineoverheersing van Carthago in het westelijke deel van de Middellandse Zee; deze werd pas uitgedaagd tijdens de eerste Punische oorlog (264-241 v. Chr.), toen de Romeinen zich aan Sicilië opdrongen. De Carthaagse nederlaag had geen invloed op het gebied van de Carthaagse invloed op het Iberisch schiereiland. In plaats van het te beperken, was het een stimulans voor expansie in het binnenland, dit alles onder de politieke leiding van de machtige Barca-familie. Volgens klassieke Romeinse bronnen stichtte de Carthaagse generaal Asdrubal el Bello de stad Qart Hadasht (het huidige Cartagena) in 227 v. Chr., mogelijk bovenop een eerdere Tartesische nederzetting genaamd Mastia Tarseion. Cartagena werd ommuurd en ontwikkelde zich tot de belangrijkste Punische basis. Het jaar daarop zijn de Romeinen en Carthagers het eens geworden over het zogenaamde Verdrag van de Ebro, waarbij elk van de mogendheden afstand deed van elke interventie aan de andere kant van die rivier. In 219 v. Chr. gaf Rome echter garanties aan een Grieks-Iberische stad ver ten zuiden van de Ebro (Arse, het huidige Sagunto) dat ze het onder haar bescherming zou nemen.

Terracotta beeld van de godin Tanit, versierd met een halsketting Necropolis van Puig des Molins, Ibiza, tussen de 5e en 3e eeuw v. Chr.

Het Romaanse Hispania


Iberische Kalathos gevonden in de archeologische vindplaats Cabezo de Alcalá.

Het proces van de Romanisatie van Hispania, dat in elk gebied volgde na de verovering, transformeerde de inheemse structuren en betekende de integratie van deze volkeren in het politiek-bestuurlijke organisatiesysteem van Rome (provincie, kolonie, gemeente). Het romaanse proces, veel langzamer dan de loutere militaire verovering, impliceerde ook acculturatie, en in taalkundige termen, de latinisering (de incorporatie van het Latijn niet alleen als een administratieve taal, maar ook als een taal van gemeenschappelijk gebruik die de voorkeur gaf aan uitwisselingen in tegenstelling tot de veelheid van pre-Romeinse talen).

Heldhaftig beeld van een Hispano-Romeinse edelman uit de tempel op de plaats van Cabezo de Alcalá (Azaila), eerste derde van de eerste eeuw v.Chr.
  Al in de 1ste eeuw v.Chr. was de zuidelijke regio van Spanje een exporteur van wijn en olie … overvloedig en onovertroffen.

De wijnstok werd geïntroduceerd door de Grieken of Puniërs zo rond de 6e of 5e eeuw v. Chr. (in feite zijn er veel eerdere paleobotanische getuigenissen). Een oude naam die in het zuidoosten van het schiereiland te vinden is, is Oinoússa, wat verwijst naar wijn (oínos). De wijn van de Turdetani’s is de huidige van Jerez, Montilla, Malaga, enz. Een Romeinse amfora droeg het merkteken “vinum gaditanum“. Plinius noemt de wijn van Lauro, in Betica, als een van de beste op aarde. Een inscriptie verwijst naar de plantages van Falernus (land van Campania) in Betica, en sommige munten uit deze regio dragen een druiventros als embleem. Wijn was ook overvloedig aanwezig in de gebieden Levante, Cataluña (de beroemde die we nu Maestrazgo, Tarragona noemen) en Aragón. In de Algarve, in de tijd van Polýbios (midden 2de eeuw v. Chr.), kostte een liter wijn, omgerekend naar huidige valuta, slechts één kwart peseta (vroegere Spaanse munt).

Wat de olijfboom betreft, deze was al bekend in Spanje, in zijn wilde staat, de wilde olijfboom. Cádiz [eigenlijk een van de Gadeiras eilanden waarop de stad ligt] werd ooit Kotinoússa (kótinos, wilde olijfboom) genoemd door de Grieken, en Mela kende een bos dat Oleastrum heette aan deze zelfde kust. Al rond de 6e eeuw v, Chr, wordt de Ebro, Oleum Flumen genoemd. Betica exporteerde zoveel olie naar Rome dat de fragmenten van de gebroken amfora’s binnen een eeuw de huidige berg Testaccio, zo genoemd door de potten, vormden.

Romeinse en Carthaagse campagnes tijdens de Tweede Punische Oorlog.
Fasen van de verovering en de Romeinse provinciale divisie in Hispania.

De Verovering

Sinds de lokatie van Sagunto, de Romeinse landing op Ampurias (218 v. Chr.) rechtvaardigde, was het Iberisch Schiereiland een belangrijk scenario in de Tweede Punische Oorlog, toen Hannibal de Alpen overstak en zijn spectaculaire maar vruchteloze campagnes in Italië voerde. De slag van Cartagena (209 v. Chr.) betekende niet alleen dat de Carthagers hun belangrijkste militaire basis werd ontnomen, maar ook dat Scipio African de loyaliteit van een groot aantal inheemse potentaten kon winnen door de daar gehouden gijzelaars te bevrijden (de episode werd gemythologiseerd als een voorbeeld van Scipio’s clementie en continuïteit). Tegen het einde van de 3e eeuw v.Chr. hadden de Romeinen de territoriale controle over het Iberische gebied in handen. Het was territoriaal georganiseerd in twee provincies: Hispania Citerior en Hispania Ulterior. De romanisering van dit gebied was het vroegste en ook het eenvoudigste, gezien het feit dat het avn oudsher het meest open gebied was om in contact te komen met koloniserende volkeren, wat het gemakkelijker maakte voor deze volkeren om een nieuwe cultuur te assimileren. Maar ook de oosterse invloed ging door in dit gebied, dat in de loop der tijd een lang historisch fenomeen bleef, evenals de aanwezigheid van mensen van Syrische, Joodse en Punische afkomst. De mindere vijandigheid tegenover de Romeinen betekende niet de afwezigheid van verzet en rebellie (Indíbil en Mandonio, 206 v. Chr.).

Vanaf de 2e eeuw v.Chr. breidden de Romeinen hun heerschappij over het Plateau uit, met een ander en zelfs tegengesteld beleid: daarbij verschillende en zelfs tegenovergestelde beleidsmaatregelen volgend, van uitroeiing, tot het doorvoeren van slavernij (de slavenhandel was een van de drijfveren van het Romeinse expansiedrang); zeker als er sprake was van onverenigbare meer opstandige volkeren, hoe lager hun ontwikkelingsgraad, hoe gewelddadiger de culturele schok. Ondanks de Romeinse superioriteit vroegen de oorlogen tegen Viriato (147-139 v. Chr.: zie Tijdlijn van de Spaanse geschiedenis, 2e v. Chr.) en de verovering van Numantia (139-133 v. Chr.) om een aanzienlijke militaire inspanning, die in de loop der jaren werd volgehouden en culmineerde met de prestigieuze Scipio Emiliano (vernietiger van Carthago in de derde Punische oorlog). Tegelijkertijd werd een veroveringsexpeditie uitgevoerd over het grondgebied van de Gallische volkeren (138-136 v.Chr.), onder het bevel van Décimo Junio Bruto Galaico. Het gebied ten noorden van de Duero, in de daaropvolgende honderd jaar, blijft een onstabiel gebied, daar de Lusitaniërs zich bleven verzetten tegen de Romeinen en gebruik maakte van guerrillatechnieken.

Numancia, historieschilderkunst van Alejo Vera Estaca, 1880. De episode heeft een heroïsche behandeling gehad, in navolging van de traditie die voortkwam uit de Romeinse bewondering zelf (die zo de glorie van de overwinning verhoogde) en was verbonden met het gelijkaardige lot dat de stad Sagunto ten opzichte van de Carthagers had ondergaan, waardoor het onderwerp van de “ongetemde Hispaniërs” werd vastgesteld. Reeds in de moderne tijd werd het een Spaanse nationale mythe, zoals in de tragedie El cerco de Numancia, door Cervantes, 1585.
“Brons van Alcántara”, waarin de deditio (onvoorwaardelijke overgave) van de Senochs, een volk van de hoogvlakte, op schrift wordt gesteld. Gedateerd op 104 v.Chr.

 
  De overgave van Numancia, volgens Apiano

“Scipio, het is gerechtvaardigd dat u, vol met zo’n grote deugd, een moedig en dapper volk met toegeeflijkheid behandelt, en hun gunstigere voorwaarden voorstelt dan wij kunnen dragen, want in zeer korte tijd hebben we een diepgaande transformatie doorgemaakt. Het is dus aan u, en niet aan ons, om de stad te ontvangen als u ons gemeten voorwaarden stelt, of, om met onverschilligheid te overwegen hoe ze in de oorlog wordt vernietigd. Dit was wat het assemblee van Avaro overbracht aan Scipio; waarop Scipio antwoordde … ze moeten zichzelf in zijn handen leggen en de stad en haar wapens inleveren. De Numantines… van nature gewelddadig, vanwege hun totale vrijheid en hun gebrek aan gewoonte om orders aan te nemen, en werden door deze tegenslag nog veel bozer toen ze op de hoogte werden gebracht van Scipio’s antwoord, en … hebben daarop Avaro en de vijf ambassadeurs die met hem waren meegegaan vermoord, omdat zij boodschappers van slecht nieuws waren en misschien hun eigen veiligheid hadden geprefereerd tijdens het onderhoud met Scipio. Niet lang daarna, zoals sommigen doen op kritieke momenten in de oorlog, begonnen ze gekookte huiden te likken in de volledige afwezigheid van levensmiddelen … Maar toen ook deze afwezig waren, aten ze gekookt menselijk vlees, te beginnen met dat van de doden, die ze in de keukens versneden; daarna hadden ze geen respect voor het leven van de zieken, en uiteindelijk gebruikten de sterkste hun kracht tegen de zwaksten. Er werd geen verdorvenheid gemist bij de mensen wier zielen gevuld waren met woede vanwege het voedsel dat ze aten, en wier lichamen niet verschilden van die van de dieren, vanwege de honger…….. Zo waren ze toen ze zich overgaven aan Scipio, die hen het bevel gaf hun wapens in te nemen op de dag dat hij ze had aangesteld, en de volgende dag naar een andere plaats te gaan. De Numantines overschreden de deadline van de dag door overeen te komen dat velen nog steeds hun vrijheid hadden en zelfmoord wilden plegen… De liefde voor de vrijheid en de moed van de kleine barbaarse stad waren zo groot [dat] hoewel ze in vredestijd achtduizend man had, hoeveel nederlagen en hoeveel belang de Romeinen aan hun handen hadden! Wat een verdragen hebben ze met hen gesloten onder gelijke voorwaarden! Hoe groot was de laatste generaal, die hen met zestigduizend soldaten belegerde, en toch nodigden de Numantijnen hem meermaals uit om te vechten! Maar Scipio was bedrevener dan zij in het bevel van het leger, en hij kwam niet in de handen van die beesten, maar onderwierp ze door honger, een kwaad waartegen men niet kan vechten … de enige manier waarop de Numantijnen konden worden verslagen, en de enige manier waarop ze werden verslagen. … Degenen die wilden sterven, elk door de procedure die hem beviel, terwijl de rest op de derde dag naar de geordende plaats vertrok en een spektakel bood dat volkomen moeilijk te overwegen was en buitengewoon: hun lichamen waren vuil, hun nagels lang, bedekt met overvloedig haar en vol met vuil, en ze gaven een zeer sterke stank af; ze hingen aan hen gekleed in smerige kleren …(dit laatste deel is bijna woordelijk vertaald, bang om de kracht ervan te verliezen, je moet dus enigszins tussen de regels door lezen.)

Burgerlijke oorlogen

Na de verovering van Numantia was er een lange pauze in de Romeinse annexatie van nieuwe gebieden op het schiereilanden (de Romeinse verovering van de Balearen vond wel plaats, onder Quintus Caecilius Metellus Balearicus, 123 – 121 v. Chr.); maar de politiek-militaire activiteit was zeer intens, omdat het Iberisch schiereiland een van de belangrijkste territoriale scenario’s van de Romeinse burgeroorlogen werd. De immense middelen die door de mijnbouw en de landbouwexploitatie en het commerciële verkeer werden gegenereerd, maakten een exorbitant niveau van belastingheffing mogelijk en verrijkten zowel de Romeinse kooplieden en ambtenaren als de inheemse elite in het proces van de Romanisering.

Het brons van Ascoli (89 v. Chr.).

Een van de belangrijkste momenten was de toekenning van het Romeinse staatsburgerschap aan de Turma Salluitana (een groep van dertig ruiters uit Salduie die met Pompey Strabo -91-89 v.C. vochten, een feit dat we terugvinden op de bronzen plaquette van Ascoli), en dat de basis legde voor de  Pompeiaanse cliens in het Ebro-gebied. Zijn zoon, Pompeius Magno, de stichter van de stad die zijn naam draagt (Pompaelo – Pamplona), zette het beleid van toekenning van het staatsburgerschap voort, dat moest worden gelegitimeerd door de wet Lex Gellia Cornelia van Civitate (72 voor Christus). Onder de begunstigden waren de uit Sagunto afkomstige, Fabii’s en de uit Gadir afkomstige Balbo’s. De burgeroorlog tussen de aanhangers van Mario en die van Sila (88-81 v. Chr.) werd voortgezet, de Sertoriaanse oorlog (83-72 v. Chr.) vond plaats in Hispania. Quintus Sertorius vestigde een echte hoofdstad in Osca (Huesca) en stichtte een school waar de kinderen van de aristocratische elite van dit gebied werden opgeleid op de Grieks-Romeinse manier.

Op deze foto zien we een beeldje van een Etruskisch jongetje dat een eend vasthoudt. Om de hals draagt hij een halssnoer met een bulla. Een bulla is een sieraad (een amulet) dat in de oudheid door jonge jongens van aristocratische Etruskische en Romeinse families om de hals werd gedragen.
Etruskisch beeldje (detail) van een jongen met bulla. Uit Montecchio. Brons. Ca. 100 v.Chr. Leiden, RMO.
  … in werkelijkheid nam hij hen in gijzeling; maar blijkbaar instrueerde hij hen zodat zij bij het bereiken van het mannelijke leeftijd deelnamen aan de regering en de magistratuur. De ouders waren erg blij om te zien dat hun kinderen naar school gingen, ze maakte zich op en kleedde zich in het paars (volgens Romeinse traditie), omdat Sertorius de vergoeding voor hen betaalde, hen vele malen onderzocht en hen de halskettingen gaf die de Romeinen ‘bullas‘ noemen. Het was de gewoonte onder de Spanjaarden dat zij die een afzonderlijke opleiding volgde om te worden toegevoegd aan een generaal dan met hem zouden omkomen als hij kwam te sterven, iets dat deze barbaren ‘consacración‘ [devotio ibérica] noemden, en slechts enkele van zijn assistenten en vrienden sloten zich aan bij de andere generaals; maar vele duizenden mannen volgden Sertorius, vastbesloten om dit soort consacración voor hem te doen. Zo wordt verteld dat, toen men zich terugtrok uit een stad, en hun vijand al dichtbij was, de Spanjaarden, die zichzelf verloren zagen, Sertorius redden door hem op hun schouders te nemen en hem van de een naar de ander door te geven, totdat ze hem over de muren hadden gezet, en toen hun generaal eenmaal in veiligheid was, ieder van hen op de vlucht sloeg.

De Spanjaarden waren niet de enige die van hem hielden om zijn leiderschap, hij zelf beschikte ook over soldaten die uit Italië kwamen.

L. Mesitrius Plutarchus

Julius Caesar had de gelegenheid om de Brigantijnen en Artabriërs (mensen uit de Galicische mondingen –Magnus Portus Artabrorum) te onderwerpen met een marine-expeditie uit Gades, in de jaren 61-60 voor Christus.

    … varend langs de kust, naar Brigantium, een stad in Callaecia, het maakte hen bang en men onderwierp zich aan het gebrul van de scheepvaarders, omdat ze nog nooit eerder een eskader hadden gezien.                                                                                                                                                                                                      Lucius Cassius Dio

Na het onderwerpen van de Lusitaniërs (48 v. Chr.) hernoemde hij een van zijn steden Pax Iulia (het huidige Beja). Nadat de burgeroorlogen waren hervat, versloeg hij de Pompeïers in de slag bij Munda (45 v.C.), waarmee hij zijn prestige en macht vestigde, en kreeg hij de kans om zonder tegenstand  een grondige reorganisatie van de Hispaanse provincies door te voeren:

    … hij ontnam alle steden, die zich tegen hem verzet hadden, hun rijkdom ontdaan, zonder zelfs de beelden van de tempel van Hercules in Cádiz te vergeten; Hij ontnam hen een deel van hun land, bij anderen verhoogde hij de belasting. Deze maatregelen nam hij met degenen die tegen hem hadden gevochten; aan degenen die iets in hun voordeel hadden gemanifesteerd, gaf hij land en belastingvrijstelling, verleende enkele het burgerschap en anderen de status van Romeinse kolonisten, zodat zij dankzij deze gunste geen grote strop ontvingen.

                                           Lucius Cassius Dio

De Baleares slingeraars behoorden tot de eerste volkeren die de Baleares bewoonde en koloniseerde.

Kaart van de Balearen eilanden.
  De Balearen en hun verovering, volgens Strabo

De meest in de buurt liggende eilanden van Iberia zijn de twee van Pityoussai en de twee van Gymnésiai, ook wel Baliarídes genoemd, voor de kust tussen Tarrákon en de Soúkron (de Júcar), daar waar men Sagoúnton vindt; de Pityoussai liggen verder verwijderd in zee, terwijl de Gymnésiai verder naar het westen liggen (Strabo bekijkt het natuurlijk vanuit Griekenland); één daarvan heet Ebousos (Ibiza) en heeft een stad met dezelfde naam; het heeft een omtrek van vierhonderd stadios, en zijn breedte en lengte zijn gelijk. Ophioússa (Formentera), dat in de buurt ligt, is verlaten en veel kleiner. Van de Gymnésiai heeft de grotere twee steden, Pálma en Polentía, waarvan Polentía in het oostelijke deel ligt, terwijl de andere in het westelijke deel ligt; het eiland is iets minder dan zeshonderd stadios lang en tweehonderd breed, hoewel Artemidoros deze afmetingen verdubbelt, zowel in de breedte als in de lengte; Het kleinere eiland is ongeveer [tweehonderd] zeventig stadios van Polentia, en hoewel het veel kleiner is dan het grotere, geeft het niet toe in termen van rijkdom; beide zijn vruchtbaar en hebben goede havens, beide zijn vruchtbaar en hebben goede havens [?], waarvan de ingangen riffen bevatten die, wanneer men vanuit zee komt, met grote voorzichtigheid moet benaderen. Haar bewoners zijn, dankzij de rijkdom van de velden, vreedzaam, net als degenen die in Ebusos wonen; maar de aanwezigheid van enkele boosdoeners die van piraterij een gemeenschappelijke zaak hadden gemaakt, brachten iedereen in gevaar en was de reden voor de expeditie van Métellos, waaraan hij de bijnaam Baliarikós overhield en de twee reeds genoemde steden stichtte. Ondanks hun vreedzame sentiment heeft de verdediging van hun zo begeerde rijkdom hen tot de beroemdste slingeraars gemaakt, men zegt dat deze vaardigheid vooral dateert uit de tijd dat de Phoinikes de eilanden bezetten. Ze zeggen ook dat ze de eerste mannen waren die de chitón platýsemos (soort gewaad dat later door senatoren gedragen werd)droegen.

In de strijd worden ze gepresenteerd zonder gordel, met het geitenvacht schild in de ene hand en een vuurgeharde speer in de andere; soms een speer met een kleine ijzeren punt. Rond hun hoofd droegen ze drie slingers gemaakt van zwart riet, van haren of pezen: een lange, voor lange schoten; een korte, voor korte schoten; en een medium, voor tussenliggende schoten. Als kinderen zijn ze getraind in het gebruik van de slinger, en ze krijgen geen brood voordat ze hun eerste doel geraakt hebben. Daarom had Métellos, toen hij in de buurt van de eilanden kwam, opdracht gegevn om huiden op het dek van de schepen te leggen waaronder zijn mannen zich konden verschuilen om zich tegen de slingeraars te verdedigen. Hij introduceerde drieduizend Romeinse kolonisten afkomstig uit Iberia.

Naast de vruchtbaarheid van het land zijn er nauwelijks schadelijke dieren; dezelfde “kleine hazen” [eigenlijk konijnen, onbekend bij de Romeinen] zouden niet inheems zijn, maar de nakomelingen van een paar dat van het naburige vasteland werd geïntroduceerd; De soort verspreidde zich in zo’n overvloed dat de inwoners, toen ze zagen dat hun woningen werden gesloopt door de door hen ondergronds geopende galerijen en hun bomen werden vernietigd, zoals we al hebben gezegd, de Rhomaioi om hulp moesten vragen; maar door hun vaardigheid in de jacht geeft het hen nu geen gelegenheid zich voort te planten, en de eigenaren gingen over tot het verbouwen van fruit op hun velden. Deze eilanden liggen in het gedeelte van de zogenaamde Herakleian Columns.

Cantabrische oorlogen

Van 29 tot 19 v. Chr. werden er een reeks campagnes gevoerd, die aanvankelijk door keizer Augustus zelf gevoerd zouden worden (hij woonde meer dan twee jaar in Tarraco – tussen 29 en 26 v. Chr., dat daarmee het politieke centrum van het Rijk werd), maar die nu door Marcus Vipsanius Agrippa werden geleid, waarbij het noordelijke gebied, tot aan de Cantabrische Zee, werd ingelijfd.

Het verzet van de Cantabrische en Asturische volkeren was zeer hard en langdurig, hoewel de identificatie van hun inheemse leider (Corocotta) meer een mythe lijkt te zijn die meer gebaseerd is op een oude bron (Lucius Cassius Dio) die hem niet duidelijk in tijd of ruimte plaatst. Ook de episode van de belegeringen van de berg Vindio en de berg Medulio (die niet kon worden gelokaliseerd) is onderwerp van de mythificatie geweest.

Kaart van de Romeinse verovering van de noordelijke gebieden van Spanje.

Denarius van Augustus geslagen in Tarraco in 18 v Chr.

De bronzen plaquette van Zoelas of het Tablet van Astorga, dat een oud hispitium beschrijft (gastvrijheidspact, vernieuwd in de 27ste en 152ste jaar) tussen Zoelas, Deconcos en Tridiavos (volkeren uit het gebied van de zogenaamde “astures augustanos” of “cismontanos”, waartoe ook de brigicinios en cabruagénigos behoorden).
  De Cantabrische oorlogen, volgens Tito Livio y Floro

…..bijna heel Hispania werd beteugeld, behalve het meer westelijke deel van de Pyreneeën (Cordillera Cantábrica) en de gebieden die aan de Citerior Oceaan liggen. In deze regio leefden zeer moedige mensen, de Cantabriërs en de Asturiërs, die niet onderworpen waren aan het Imperium. De Cantabriërs waren de eersten die een meer vastberaden, zware en volhardende geest van rebellie lieten zien. Ze waren niet tevreden met het verdedigen van hun vrijheid, maar probeerden hun buren, de Vacceos, Turmogos en Autrigones, die ze moe waren van de veelvuldige invallen, te onderwerpen. Toen hij hoorde dat hun opstand erger werd, stuurde Caesar [Augustus] geen expeditie, maar nam hij zelf de leiding. Hij verscheen persoonlijk in Segisama en zette daar zijn kamp op. Vervolgens verdeelde hij het leger in drie delen en omsingelde hij heel Cantabria, waarbij hij dit woeste volk omsingelde met een soort net, zoals men dat doet met wilde beesten. Zelfs de oceaan was niet stil, waar de ruggen van de vijanden werden geslagen door het ongunstige eskader. De Cantabriërs werden voor het eerst onder de muren van Bergida [of Vellica] bestreden. Van hieruit vluchtten ze onmiddellijk naar de hoge berg Vindium montem, waarvan ze geloofden dat de golven van de Oceaan eerder zouden opstijgen dan de Romeinse wapens. Ten derde werd de stad Aracillum met grote kracht aangevallen. Toen deze stad eenmaal was ingenomen, en daarna Medulli montis te hebben omsingeld met een doorlopende greppel van vijftien mijl, rukten de Romeinen overal op. Toen de barbaren tot de uiterste noodzaak werden gedwongen, in de strijd, tijdens een feestmaal, doodden ze zichzelf met het vuur, het zwaard en het gif dat ze gewend zijn te halen uit de Taxi’s (taxeis). Op deze manier verloste de meerderheid zich van de gevangenschap, die voor een tot dan toe ontembaar volk ondraaglijker leek dan de dood. Caesar ontving dit nieuws van Agrippa en zijn gezanten Antistio en Caius Furnio, terwijl hij aan de kust van Tarraco aan het overwinteren was. Toen stelde hij zich voor, om voor sommigen de teugels te vieren, en anderen tot het gijzeling te dwingen, en de rest verkocht hij op een veiling volgens de wet van de oorlog. Deze dingen leken de Senaat waardig om hem te eren met de lauwerkrans en de triomfwagen, maar Caesar was al zo groot dat hij het verachtte om nog hogerop te komen via een triomftocht.

In die tijd kwamen de Asturiërs met een groot leger uit hun besneeuwde bergen naar beneden. En het was niet blindelings dat deze barbaren deze aanval ondernamen, maar door hun kamp naast de Asturamflumen [de rivier Esla] op te zetten en het leger in drie kolommen te verdelen, bereidden ze zich voor om de drie Romeinse kampen tegelijkertijd aan te vallen. De strijd tegen zo’n sterke vijand, die zo plotseling en met zulke goed voorbereide plannen kwam, zou dubieus, bloedig en zeker een grote slachting zijn geweest, als de Brigicijnen geen verraad hadden gepleegd, zij waarschuwde Carissius en hij kwam met zijn leger. ….. de machtige stad Lancia verwelkomde de overblijfselen van het verslagen leger en vocht er zo fel, dat toen de stad werd ingenomen de soldaten eisten dat het in brand gestoken zou worden. De generaal kon hen er nauwelijks te brengen het hen te vergeven, zodat het, als het overeind bleef, een beter monument van de Romeinse overwinning zou zijn dan de stad in brand gestoken zou worden. Deze gevechten waren het einde van de campagnes van Augustus en het einde van de opstand in Hispania. Vanaf dat moment waren de inwoners trouw aan het Rijk en was er eeuwige vrede, ofwel door de geest van de inwoners die meer aangezet waren tot vrede, ofwel door de maatregelen van Caesar die, uit angst voor de veilige schuilplaats die de bergen boden, die hen dwong om het land van hun kamp [ Asturica Augusta], dat zich op de vlakte bevond, te bewonen en te cultiveren. Daar zouden ze de volksvertegenwoordiging van hun natie plaatsnemen en dat zou hun hoofdstad zijn. De aard van de regio was gunstig voor deze plannen, omdat het een land van goud was en rijk aan borax, minium en andere kleurstoffen. Daar gaf hij ze opdracht om de grond te bewerken. Zo begonnen de Asturiërs het land te bewerken, hun eigen middelen en rijkdom te kennen terwijl ze die voor anderen zochten.

De onderwerping van deze volkeren betekende geen diepe romanisering zoals in andere gebieden van het schiereiland; de Romeinen werden gedwongen om een permanente militaire aanwezigheid te behouden in het netwerk van steden gesticht in het zuiden van het Cantabrische gebergte (Lucus Augusti -Lugo-, Asturica Augusta -Astorga-, Legio VII Gemina -León-).

Het Hoog-Romeinse Rijk


Arco de Bara, één van de bogen van de Via Augusta.

Het succes van de romanisering maakte het mogelijk dat de provinciale Hispano-Romeinse families in het Hoge Romeinse Rijk niet alleen volledig geïntegreerd werden in de politiek-maatschappelijke structuren van Rome, maar ook dat verschillende van hun leden in de tweede eeuw de keizerlijke waardigheid bereikten (Trajanus en Hadrianus van de Antonijnse dynastie). Er zijn ook Hispano-Romeinse schrijvers onder de klassiekers (de geograaf Pomponio Mela, de landbouwkundige Columela, de filosoof Seneca, die adviseur was van Nero of de dichters <Lucano, <Quintiliano en Marcial).

    …..duosque Senecas unicumque Lucanum, facunda loquitur Corduba, gaudent iocosae Canio suo Gades, Emerita Deciano meo:
te, Liciniane, gloriabitur nostra,nec me tacebit Bilbilis.

…..van zijn twee Senecas en zijn onvergelijkbare Lucano, spreekt de welbespraakte van Cordoba, verheugt Canio zich vrolijke in zijn Gades, Merida Decianovan mijn lief: met jou, Liciniano, zal onze  Bílbilis glorieus zijn en zal mij niet het zwijgen opleggen.

Martial’s epigram.
Amfoor voor olie uit de onderzeese afzetting van Escombreras.
Fragment van een vrouwenbeeld uit de Cerro del Minguillar77 (Baena).
Schijf van Theodosius, uit het jaar 383 of 392, gevonden in een in Almendralejo begraven schat.
Martelaarschap van Santa Eulàlia de Barcelona, door Bernat Martorell, ca. 1430. Veel Spaanse steden hebben de martelaren uit de vervolgingen van de Romeinse tijd als hun beschermheilige genomen.

De cultus van de talrijke pre-Romeinse goden werd voortgezet zoals die van Epona, Ataecina, Cernunnos, Zephyros-Favonius, Lug, Neton), waaraan als homogeniserend element de keizerlijke cultus werd toegevoegd, getuige de tempels in Hispalis, Asturica Augusta, Baelo Claudia en Tarraco.

Terra sigillata kom gesigneerd door Miccionis uit Castulo, eind 1ste eeuw.
Romaanse tempel van Évora (Potugal).

Het Latere-Romeinse Rijk

Het verval van het stedelijk leven in het Lagere Romeinse Rijk, na de crisis van de 3e eeuw, leidde tot een proces van landelijkheid (plattelandsontwikkeling), archeologisch bewezen in de overvloed aan Romeinse villa’s die over het hele grondgebied verspreid liggen. Sinds Caracalla heeft de uitbreiding van het Romeinse staatsburgerschap tot alle vrije inwoners van het rijk een einde gemaakt aan het beschouwen van een dergelijke voorwaarde als een voorrecht. Dezelfde openbare ambten werden meer als een last dan als een eer beschouwd, en met de hervormingen van Diocletianus werden ze ‘benoemd’ (gedwongen) en erfelijk. Gebieden van de Tarraconensis veranderde in bijzonder onveilig regios, omdat ze werden gerund door bagaudae (bendes van plunderaars die bestonden uit slaven en ontsnapte kolonisten, wat een weerspiegeling is van de sociaal-economische crisis – het begin van de overgang van de slavernij naar het feodalisme).

De kerstening van Hispania begon heel vroeg; maar zijn definitieve impuls hing af van zijn oplegging door de imperiale instellingen. Een van de meest beslissende keizers in dat proces was Theodosius I, wiens geboortestad Coca of Italica (Hispania) zou kunnen zijn. Kerkelijke hiërarchieën uit Hispania waren paus Damaso I, bisschop Osio en historicus Paulo Orosio. Ook in Hispania ontwikkelde zich een van de belangrijkste ketterijen: die van Prisciliano.

    In de hemel zijn de namen van twee martelaren geschreven, die Christus daar in gouden letters heeft opgeschreven, dezelfde die hij met bloedsporen aan de aarde heeft gegeven.
Machtige en gelukkige in de wereld is het land van Iberia voor deze kroon; voor God leek deze plek waardig om hun botten te huisvesten, waardoor het een bescheiden gastheer is voor hun gezegende lichamen.
Aurelio Prudencio,
Hymne ter ere van de heilige martelaren van Calagurria (Calahorra), Emeterio en Celedonio.
De zogenaamde “Toren van de Scipionen”, een grafmonument aan de rand van Tarraco.

Naar boven

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-01-01

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the licence.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

Hans Brongers Buitenfotografie

VOOR DAG EN DAUW IN DE NATUUR / BEFORE DAY AND DEW INTO NATURE

WordPress.com News

The latest news on WordPress.com and the WordPress community.

%d bloggers liken dit: