Reconquista (de herovering van het Iberisch schiereiland)

Reconquista (de herovering van het Iberisch schiereiland)

La rendición de Granada (De overgave van Granada) een werk van Francisco Pradilla, laat de overgave van de sleutels van de stad Grananda door de islamitische koning Boabdil aan koningin Isabella I de Castilla en koning Fernando II de Aragón zien.

De strijdende partijen
Christenen Moslims

Koninkrijk Asturias Kalifaat Omajjaden
Koninkrijk Galicia Emiraat van Córdoba
Koninkrijk León Kalifaat van Córdoba
  Graafschap Castillla Banu Qasi
Graafschap Portugal Taifa koninkrijken
Koninkrijk Aragón Meriniden
Koninkrijk Castilla Almoraviden
Koninkrijk Portugal Emiraat Granada
Koninkrijk Navarra Almohade Imperium
Kroon van Castilla Morisken
Kroon van Aragón    
Spanje    

De zogenaamde ‘Reconquista’ is een periode in de geschiedenis van het Iberisch schiereiland die ongeveer 780 jaar heeft geduurd. Het speelde zich af tussen de Umayyad verovering van Hispania in 711 en de val van het Nazari Koninkrijk van Granada in 1491. De volledige verovering van Granada was het verband tussen de verovering van Granada en van de Spaanse ontdekkings- en veroveringsreizen van Amerika, de ‘Nieuwe Wereld’, die het tijdperk van de Spaanse en Portugese rijken inluidde. Columbus verkreeg de echte steun in Granada in 1492, enkele maanden na haar verovering.

In de traditionele geschiedschrijving wordt het begin van de Reconquista toegekend aan de Slag om Covadonga (718 – 722), de eerste bekende overwinning van de christelijke strijdkrachten in Iberia sinds de interventie van de gecombineerde Berber-Arabische krachten van 711. In deze respectievelijk kleine slag, wordt de Visigotische edelman Don Pelayo genoemd als aanstichter van de christelijke herovering van Spanje in 718: door er een moslimpatrouille in de bergen van Noord-Iberia te verslaan en daarna het onafhankelijke christelijke koninkrijk Asturias te stichtten. In het overige deel van Spanje was van de voormalige aanwezigheid van de Visigoten ondanks hun eeuwenlange heerschappij al vrij snel niet veel meer te bekennen. Ze waren ofwel vermoord, gevlucht of vermengde zich met de Arabische adel. Daarbij komt ook dat ze altijd al gering in aantal waren geweest in verhouding tot de oorspronkelijke bevolking en daar ook nog eens voornamelijk de maatschappelijke bovenlaag van vormde. De lagere stand van de Visigoeten die achterbleven, zouden binnen enkele generaties opgaan in de Iberisch-Romeinse bevolking. De herovering, door deze Iberisch-Romeinse bevolking, eindigde met de verovering van het emiraat van Granada, de laatste islamitische staat op het schiereiland, 780 jaar later, in 1491.

Na 1491 werd het hele schiereiland gecontroleerd door christelijke heersers. De Reconquista werd gevolgd door het Edict van Granada (1492), waarbij de joden, die zich niet bekeerde tot het christendom van Castilla en Aragón, werden verdreven. Er volgde een andere reeks verordeningen (1499 – 1526) die ook de bekering van moslims in Spanje forceerde, en wanneer zij zich niet bekeerde werden ook zij verbannen. Sinds het midden van de 19e eeuw had het idee van de ‘reconquista’ zover wortel geschoten in Spanje dat het zich associeerde met een groeiend nationalisme en kolonialisme.

De term “Reconquista” is veel besproken, en zelfs het gebruik ervan is in twijfel getrokken, omdat het niet geheel in relatie staat met de realiteit van het middeleeuwse historische schiereiland.

Wat interesseert u het meest:

De termijn “Reconquista”: historiografie en traditie


Het spellenboek.

Volgens de traditionele opvatting vormde de “Reconquista”, voor de verschillende koninkrijken en heerschappijen die ontstonden in het isolement van het bergachtige noorden van het schiereiland, een echt herstellend en bevrijdend proces, niet alleen wat betreft grondgebied, maar ook van de grote Latijns-Visigotische christelijke bevolking (mozárabes), die eeuwenlang in bezet gebied verbleven. Zij bleken de ware erfgenamen te zijn van het Visigotische koninkrijk met hun voortdurende roep om hulp van de christelijke koninkrijken. Dit was een probleem voor de moslimautoriteiten dat periodiek opdook en werd opgelost door vervolging en deportaties in verschillende mate.

Volgens dezelfde traditionele opvatting, de vroege reactie in bergachtige gebied van Cantabria tegen de islam (Don Pelayo versloeg de Saracenen in Covadonga slechts zeven jaar nadat ze de Straat van Gibraltar waren overgestoken) en de tegenstand van het gebied wat momenteel Frans is, de Slag om Poitiers in het jaar 732, ondersteund het idee dat de reconquista bijna onmiddellijk volgde op de Arabische verovering. Een groot deel van dit Cantabrische gebergte is nooit door de islamieten veroverd, wat het idee rechtvaardigt dat de Arabische verovering en de christelijke herovering van zeer verschillende duur waren, de eerste zeer kort en de tweede extreem lang, en dat ze elkaar overlappen. Rekening houdend met deze mogelijke overlapping, zou het als één historische fase kunnen worden beschouwd, Vooral als we bedenken dat de slag om Guadalete (711), de eerste slag om het Visigotisch koninkrijk te verdedigen, het begin markeert van de islamitische verovering.

Sommige academici verklaren echter dat de term ‘Reconquista’ niet de juiste dekking zou geven, omdat de christelijke koninkrijken die het schiereiland ‘heroverde’ werden gevormd na de islamitische invasie. Dit ondanks de pogingen van deze monarchieën om zichzelf te presenteren als directe erfgenamen van het oude Visigotische koninkrijk. Het zou eerder een verlangen zijn naar politieke legitimatie van deze koninkrijken, dat ze werden beschouwd als echte erfgenamen en afstammelingen van de Visigoten, evenals een poging van de christelijke koninkrijken om hun veroveringen te rechtvaardigen.

Jaime I de Aragón, tekening uit het boek ‘Cantigas de Santa Maria’.

Aan de andere kant lijkt de term verwarrend, gezien het feit dat na de ineenstorting van het kalifaat, aan het begin van de 11e eeuw, de christelijke koninkrijken kiezen voor een beleid van – paria’s – , een systeem van belasting-opleggende dominantie over de taifa’s, in plaats van een duidelijke uitbreiding naar het zuiden. Er werd wel een onderlinge, dynastieke strijd geleverd tussen de verschillende kronen, die alleen op bepaalde momenten samenwerkingsovereenkomsten tegen de moslims bereikten.

Tijdens de Gouden Eeuw definieerde en benoemden een aantal poëten de Spanjaarden als ‘Goten’ (of zoals Lope de Vega het noemde: “Ahhhh, bloed van de Goten”), en tijdens de onafhankelijkheidsoorlogen in Amerika werden ze ook zo genoemd door de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders. Daarom beschouwen een aantal critici de term als een gedeeltelijk concept, want het laat alleen de christelijke en Europese visie van dit complexe historische proces zien. Het gaat voorbij aan het oogpunt van de Andalusische moslims; andersom kan er ook gezegd worden dat er aan de christelijke kant een bewustzijn was van ‘herovering’.

Het historiografische debat over de ‘Reconquista’

In zijn ‘España invertebrada‘ (Ongewervelde Spanje) steld José Ortega y Gasset, de filosofie “Een zuchtje wind vaagt de Visigoten van het schiereiland (…..) En men verteld mij dat, ondanks dit, wij de Reconquista in acht glorieuze eeuwen wisten te voltooien. Mijn naïeve antwoord daarop is, dat ik niet begrijp dat iets, dat acht eeuwen duurt, Reconquista (herovering) genoemd kan worden”. Eloy Benito Ruano, specialist wat betreft de Spaanse middeleeuwen, weersprak Ortega en bevestigde dat de lange duur, achthonderd jaar, geen argument van gewicht is om de Reconquista als fenomeen ongeldig te verklaren: “Een argument, dat naar onze mening weerlegd kan worden met het aanvoeren van argumenten als, de vele processen en historische verschijnselen die zich in verschillende proporties, in het christendom, het feodalisme, en de monarchale instellingen voor kunnen doen. Onderwerpen die vandaag de dag allemaal zijn opgenomen in de moderne Braudeliaanse conceptie (door Braudel) van de longue durée (lange duur)”.

De slag om Puig, schilderij van Marzal de Sas.

In 1956 stelden de historici Marcelo Vigil en Abilio Barbero de Aquilera voor dat de volken in het noorden van het Iberisch schiereiland in de hoge middeleeuwen een laag niveau van romanisering en kerstening kenden. Volgens deze auteurs zouden deze volken, die zich tegen Romeinen en Visigoten verzet hadden, zich ook tegen de Arabische invasie verzetten. Hiermee rekening houdend, bevestigde deze auteurs dat: “het historisch fenomeen genaamd Reconquista gehoorzaamde in zijn oorsprong niet om politieke en religieuze redenen …… Het dankte zijn dynamiek aan het voortbestaan van een expansiestroom van volkeren die hogere vormen van economische en sociale ontwikkeling bereikten”. Hoewel het bij sommige Spaanse historici van die tijd, zoals José Luis Martín Rodriquez, enige aandacht had, verwierpen andere zoals Claudio Sánchez-Albornoz dit voorstel vanaf het moment van publicatie. In 1992 publiceerde José Miguel Güisán een werk waarin hij bevestigde dat er een hoge graad van romanisering was bij de noordelijke volken van het schiereiland die zich al in het Bajo Imperio Romano bevonden, dit in tegenspraak met het voorstel van Marcelo Vigil en Albilio Barbero.

Schrijvers als Ignacio Olagüe Videla, in zijn ‘La revolución islámica en Occidente‘ (De islamitische revolutie van het Westen) van 1974, beschouwen de Arabische militaire invasie als een mythe en argumenteren dat de oprichting van Al-Ándalus het gevolg was van de bekering van een groot deel van de bevolking van Hispania tot de islam. Deze stellingen zijn bestudeerd door de bekende Arabist González Ferrín in zijn werk ‘Historia general de al-Ándalus‘ (De algemene geschiedenis van al-Ándalus) waarin hij over de Reconquista zegt, dat hij nooit echt heeft bestaan. Hij stelt ook dat al-Ándalus, een onvervangbare schakel vormt in de Europese geschiedenis. Innacio Olagüe bevestigd in zijn ‘La revolución islámica en Occidente‘ verder: Historici geloven dat Hispania is binnengevallen door nomaden komende uit Hedjaz, die zonder een kaart te hebben bestudeerd om te zien welke weg zij moesten volgen, of zonder enig aardrijkskundig werk te hebben bestudeerd om te zien welke obstakels moesten worden overwonnen tijdens hun lange reis. De hypothesen van Olagüe ondervinden verder ook geen significante ondersteuning in de huidige geschiedschrijving. Het werk van Olagüe wordt beschreven als ‘fictiegeschiedenis’ en verworpen in academische kringen. De archeologie en de oude teksten weerspreken deze theorie ook, omdat er overvloedige klassieke bronnen en archeologische overblijfselen zijn die bewijzen dat de islamitische verovering gewelddadig was, met talloze veldslagen en belegeringen, waarbij hele bevolkingsgroepen werden uitgeroeid door de islamitische legers, zoals in Tarragona en Zaragoza tijdens de verovering van het noorden. Bovendien zien we in zowel christelijke als islamitische bronnen talloze citaten over de enorm hoge speciale belastingen die niet-moslims moesten betalen, zoals de gizya en de harag, en wetten die niet-moslims met minderwaardigheid behandelen.

De Franse middeleeuwen-experts Charles-Emmanuel Dufourcq en Jean Gautier-Dalché beschrijven in hun werk ‘La España cristiana en la Edad Media’ (Het christelijke Spanje in de middeleeuwen, uit 1983) het proces van conflicten tussen christenen en moslims als een herovering:

  Tussen de 8ste en de 15e eeuw was de geschiedenis van het Iberisch schiereiland grotendeels een geschiedenis van strijd tegen de moslims. Verantwoordelijk voor deze pre-islamitische, die niet onderworpen waren of die al snel aan hun onderwerping ontsnapten, waren kernen die beetje bij beetje hechter en steviger samenwerkte, gelijk staten die elk een eigen naam ontvingen. Bij de inwoners van deze gebieden dacht men er niet over om deze zone als één Spania te zien, ongeacht de variabele uitbreidingen die gedomineerd werden door de islam; de Arabieren, aan de andere kant, duiden hun gebied aan met de naam Al-Ándalus. De strijd tussen beide delen van het schiereiland – dat wil zeggen, de christenen, gefragmenteerd, en de moslims, die in eerste instantie snel verenigde maar daarna verkruimelde in verschillende koninkrijken – werd omgezet tot de ‘Reconquista’, die men moet zien als de herovering van het moslimgedeelte door de christenen.
                                        Charles-Emmanuel Dufourcq en Jean Gautier-Dalché, La España cristiana en la Edad Media (1983)

Derek William Lomax, schrijver en Brits Hispanianist gespecialiseerd in middeleeuwse Spaanse literatuur, schreef in zijn boek ‘La Reconquista‘ (1984):

  De Roconquista is een conceptueel kader dat wordt gebruikt door historici. Maar, integenstelling tot het concept van de Middeleeuwen, is het geen kunstmatig concept. Integendeel, de Reconquista was een ideologie uitgevonden door de Spaans-christenen kort na het jaar 711, en de effectieve realisatie betekende dat deze sindsdien werd gehandhaafd als een historiografische traditie, die ook een object van nostalgie en een retorisch cliché van publicisten werd zowel traditioneel als marxistisch.

De Arabist professor Serafín Fanjul ontmanteld in zijn boeken ‘Al-Ándalus contra España‘ (2000) en ‘La quimera de Al-Ándalus‘ (De hersenschim van Al-Ándalus) 2004)) de mythes van een minder gewelddadige invasie, de idealisering van het naast elkaar bestaan van culturen of religies in Al-Ándalus en gebruikt de term reconquista als een begrip van herstel door de christelijke gemeenschappen van door moslims binnengevallen grondgebied. In ‘Al-Ándalus contra España‘ bevestigt Fanjul: “Maar het zal tijdens de heerschappij van Alfonso III (866 – 911) en onder bescherming van de beginnende herovering zijn, wanneer de crónica profetica de terugkeer van het koninkrijk der Goten, en het herstel van geheel Spanje onder dezelfde koning aankondigd”.

Mensen uit Toledo, volgens de Codex vigilano, de meest geavanceerde en geïllustreerde versie van de Crónica Albeldense.

Eloy Benito Ruano, Spaans historicus gespecialiseerd in de Middeleeuwen, schreef in  2002: “Over het algemeen hemelde zij hun waardering op door de eeuwen heen, zowel door haar eigen kroniekschrijvers als door de eenvoudige intuïtie van de Spaanse massa, deze versie is het voorwerp geweest van een gegeneraliseerd (oprecht) naïef ‘patriottisme’, meestal volkomen toelaatbaar”. Over de reactie tegen de traditionele visie van de Reconquista, gelooft hij dat de lange duur van het proces geen geldig argument is, aangezien andere verschijnselen van de geschiedenis even lang duurde, noch de vermeende afwezigheid van een claimende ideologie van de elite, omdat het schriftelijk aanwezig was vanaf de Crónica albeldense (833), noch het gebrek aan continuïteit in het proces, omdat het risico van confrontatie naar zijn mening altijd aanwezig was. Eloy citeert de Waalse historicus Adeline Rusquoi “De Reconquista is een realiteit die zo zijn geschiedenis heeft”.

Valdeón Baruque, een middeleeuwse historicus en hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Valladolid, definieert de Reconquista in zijn boek ‘El concepto de España‘ (2006) als “het herstel” (recuperación):

  De term “Reconquista” verwijst, zoals bekend, naar de militaire activiteit van christelijke strijders in de verschillende eeuwen van de Middeleeuwen, met het doel al de gebieden terug te winnen die in de eerste decennia van de 8ste eeuw in handen van de islamitische indringers uit de westelijke landen van Noord-Afrika vielen. In feite, met uitzondering van de gebieden gelegen aan de andere kant van het Cantabrische gebergte en de Pyreneeën, was de rest van het Iberisch schiereiland, evenals de aangrenzende Balearen, met groot gemak bezet door de islamitische legers. Hoe dan ook, de term “Reconquista”, wat herstel (‘recuperacion’) betekent, is het alleen van toepassing op het gebied van christelijk Spanje en heeft niets te maken met wat er in die tijd in de gebieden van al-Andalus gebeurde.
                                                                                              Julio Valdeón Baruque, La Reconquista: ‘El concepto de España’ (2006).

De historicus Domínguez Ortiz, schrijft in zijn werk ‘España. Tres milenios de historia‘ (2013) (Spanje. Drie eeuwen geschiedenis), verklaard het langgerekte proces met een gebrek aan solidariteit  van de christelijke wereld in zake het schiereiland vergeleken met de moslims: De Verovering en later de Herovering (….) vier jaar Verovering, zes eeuwen Herovering (Reconquista) (….) Een dergelijke opvallende dissymmetrie moet niet alleen worden gezocht in de uiteenlopende houding van de betrokken bevolking, maar ook in de grotere solidariteit van de moslims aan beide zijden van de Straat, in het licht van de zeer schaarse hulp (…) die, via de Pyrenese passen naar het christelijke Spanje kwam.

De middeleeuwen experts García de Cortázar en Sesma Muñoz wijzen in hun werk ‘Manual de Historia Medieval‘ (2014) op: “Opgevat als een proces van kolonisatie, de Reconquesta was het resultaat van een combinatie van demografische, economische, ideologische, politieke en militaire prikkels, en ontwikkelde zich tussen het begin van de 11e en het einde van de 13e eeuw“.

De Spaans middeleeuwen expert Ladero Quesada denkt dat de term reconquista, hoewel men het woord begon te gebruiken aan het begin van de 19e eeuw, er al een ideologie bestond met betrekking tot dit concept, dat door de monarchieën van de middeleeuwse christelijke koninkrijken werd gebruikt tijdens hun peninsulaire opmars:

  Hoewel het woord “reconquista” een neologisme is, wijdverspreid in de eerste decennia van de 19e eeuw, is het concept een belangrijke kern van interpretatie van de Spaanse geschiedenis geweest, sinds de 12e eeuw, en zelfs daarvoor, tot de meer recente tijd. (…) het concept van herstel / restauratie was de ideologische motor en het belangrijkste propaganda element dat gebruikt werd door de leiders van de koninkrijken van Spanje tijdens de middeleeuwen, en ten tweede dat, klaarblijkelijk, de veroveringsoorlogen , de processen van kolonisatie en de toestand van grenslanden markeren eeuwenlang de realiteit tot die koninkrijken.
                                                                                     Miguel Ángel Ladero Quesada, ‘La formación medieval de España’, (2014).

En in zijn werk ‘Lecturas sobre la España histórica’ (1998), Ladero oordeel.

  “Tegenwoordig beschouwen velen de term Reconquista als een verkeerde benaming om de historische realiteit van die eeuwen te beschrijven, en spreken ze liever gewoon van verovering en vervanging van een maatschappij en een cultuur. De Andalusische, aan de ene kant, de westerse christelijke, aan de andere kant. Dat is waar, maar ook waar is het concept van Reconquista dat werd geboren in de middeleeuwen en tot de realiteit behoorde, in zoverre dat het diende om vele aspecten van dit proces ideologisch te rechtvaardigen”.
                                                                               Miguel Ángel Ladero Quesada Lecturas sobre la España histórica (1998) p.334
Het Visigotische Hispania ten tijde van de mosliminvasie, tijdens de burgeroorlog.

Manuel González is een Spaanse historicus die in 2005 wees op: “De Reconquista in de handen van sommige was een retorisch verheven onderwerp geworden, en een cult-voorwerp, of in een van die concepten, iets dat verwijderd en bevochten moest worden. Ik denk dat beide standpunten even verkeerd zijn, omdat beide hetzelfde probleem hebben: die van het verminderen van de enorme complexiteit van het historische feit van de Reconquista is slechts één van de vele facetten. En verklaard: “Het idee van herovering, ondanks moderne theorieën en zelfs de diskrediet die bepaalde academische en intellectuele kringen mogelijk hebben, blijft staan”.

Federico Ríos Saloma, Doctor in de Middeleeuwse Samenleving en Cultuur, verklaart in een artikel dat in 2008 werd gepubliceerd dat het concept van reconquista voor het eerst verscheen in 1646 in het werk ‘Histórica relación del Reyno de Chile y de las misiones y ministerios que exercita la Compañía de Jesús’ (Historisch relatie van het Koninkrijk van Chili en van de missies en ministeries uitgeoefend door de Sociëteit van Jezus). Hoewel hij erkent dat in de crónica profetica, van het jaar 883, al een verlangen naar de verdrijving van moslims, van het Iberisch schiereiland, naar voren komt, meent hij dat het project van Alfonso III meer het karakter van restauratie (in vroegere toestand terugbrengen) dan van herstel (het weer gezond of sterk worden) had. Federico signaleert drie actuele stromingen in het debat over wat de ‘Reconquista’ was: de eerste stroming wordt vertegenwoordigd door Derek Lomax en Manuel González. Ze zijn van mening dat de militaire verovering van het Andalusische grondgebied moet worden geïnterpreteerd als een herovering, aangezien vanaf de regering van Alfonso III “de herovering meer was dan een vaag project” en bovendien een historisch feit met een spirituele, materiële en economische dimensie. De tweede stroming wordt verdedigd door Thomas Deswarte: hij concludeert dat de militaire verovering een eerdere fase van het politieke en kerkelijke herstel was, gepromoot door de Asturisch-Leonese vorsten, vasthoudend aan een enkelvoudige opvatting van de wereld door het politiek Visigotische erfdeel en elementen van laat -Romeins en Augustijns denken. De derde stroming, bedacht vanuit een materialistische (marxistische) benadering, wordt vertegenwoordigd door Abilio Barbero, Marcelo Vigil, José María Mínguez en Joseph Torró, zij menen dat de militaire verovering van al-Ándalus als een verdere fase van het algemene proces van expansie van het christelijke Westen gezien moet worden dat plaatsvond gedurende de eeuwen van de hoge en middeleeuwen.

Hispania in het jaar 721. Na de laatste verovering op de christelijke Visigotische koningen van Narbonne.

In 2010 benadrukte Eduardo Manzano Moreno dat de kronieken uit de tijd van Alfonso III de Asturias geschreven waren in een tijd, de tweede helft van de 9e eeuw en het begin van de 10e eeuw, waarin Al-Ándalus een diepe crisis doormaakte, die ervoor zorgde dat de kroniekschrijvers dachten dat het einde van de islamitische aanwezigheid op het Iberisch schiereiland nabij was. Toen deze omstandigheden op niets uitliepen, werd het programma aangepast in overeenstemming met de nieuwe situatie, dat droeg bij aan de geschiedenis van de latere eeuwen, hoewel het duidelijk was dat het idee van “verlies” en “herstel” van het verlorenen, door de eeuwen heen nog steeds aanwezig was. Maar deze latere vermeldingen hadden het religieuze component sterk verzwakt. Dus, zei Don Juan Manuel in de 14e eeuw, dat er oorlog was tussen de christenen en de Moren en dat zo zou blijven totdat de christenen het land hadden ingenomen dat de Moren hadden veroverd. Maar hij ontkende dat het conflict een religieuze achtergrond had aangezien, noch door de wet, noch door de sekte [de Moren] aanleiding gegeven werd tot een oorlog tussen beide geloven.

In 2018 organiseerde het tijdschrift AL-Ándalus y la Historia (Al-Ándalus en de geschiedenis) een debat over het gebruik van de term ‘Reconquista’  waaraan Alejandro García Sanjuan, van de Universiteit van Huelva en Carlos de Ayala Martínez van de Complutense Universiteit van Madrid deelnamen. De eerste verwierp het gebruik van de term vanwege zijn ‘nationaal-katholieke’ ideologische lading die de toepassing ervan op de middeleeuwse realiteit van het schiereiland onmogelijk maakt. De tweede, na het erkennen van de beperkingen die het gebruik van de term met zich meebracht, verdedigde de geldigheid ervan, niet als een historisch feit, maar als de ideologie gecreëerd door de christelijke koninkrijken van het noorden om hun veroveringen op het grondgebied van Andalucia te legitimeren.

Het einde van het Visigoth-koninkrijk van Toledo, en de opkomst van het christelijk verzet


In het jaar 711 vond op het Iberisch schiereiland de eerste inval van moslims plaats. De omajjaden gouverneur, Musa ibn Nusair, had een leger van 7.000 berbers, geleid door Tárik, de straat van Gibraltar overgestuurd. De naam Gibraltar is een afleiding van de naam van deze man Tárik, “Jebel al- Tarik”, maar dat terzijde. Roderic of Roderico (Don Rodrigo), een van de laatste Visigotische koningen, probeerde deze inval te neer te slaan maar werd zelf verslagen en verloor daarbij zijn leven in de Slag bij Guadaleta (of Laguna de la Janda). Datzelfde jaar viel Tárik Toledo, de hoofdstad van de Visigoten, binnen. Tárik werd teruggeroepen om het kalifaat op de hoogte te stellen, hij reisde naar de stad Damascus, maar kwam nooit meer terug. Zijn plaats werd ingenomen door de gouverneur Abd al-Aziz, beter bekend als geschiedschrijver onder de naam ‘Musa’. In het jaar 712 stak Musa de straat over met meer dan 18.000 moslimstrijders, zowel Arabieren als Berbers. Hij veroverde Sevilla, Merida, en Zaragoza, en voerde bovendien invallen uit op Galicia, León en Asturias. Met Musa begint wat bekend staat als het Emirato dependiente (het Afhankelijke Emiraat). De indringers gebruikte het Romeinse wegennet om tussen 711 en 714 door het territorium te trekken, waarbij bepaalde garnizoenen op belangrijke punten achterbleven.

Rodrigo , koning van de Visigoten.

Vanaf dit moment begonnen de moslims een beleid van verdragen met de Visigotische edelen af te spreken. Dit samen met een relatief tolerante politiek ten opzichte van de joden en de christenen, dat hen in staat stelde om over een paar jaar het grootste deel van het schiereiland te beheersen. Het verdrag tussen Teodomiro en Abdelaziz werd op 5 april 713 ondertekend, waarbij de oude autoriteiten van Visigotisch Spanje aan de macht bleven in ruil voor enkele concessies, loyaliteit aan Damascus en betaling van belasting aan de nieuwe heersers.

  In de Naam van God, de Genadige, de Barmhartige. Edict van ‘Abd al-‘Aziz ibn Musa ibn Nusair aan Tudmir ibn Abdush (Teodomiro, zoon van de Goten). Deze laatste verkrijgt vrede en ontvangt de belofte, onder de garantie van God en zijn profeet, dat zijn situatie en die van zijn volk niet zal worden gewijzigd; dat zijn onderdanen niet worden gedood, gevangen genomen of gescheiden van hun vrouw en kinderen; en dat niet belet worden hun religie te beoefenen, en dat hun kerken niet verbrand of ontdaan zullen worden van de voorwerpen erin; terwijl we tegelijkertijd voldoen aan de verplichtingen die we stellen. Hij krijgt vrede met de levering van de volgende steden: Uryula (Orihuela), Baltana, Laqant (Alicante), Mula, Villena, Lurqa (Lorca) en Ello. Bovendien zou hij geen asiel moeten verlenen aan iemand die voor ons wegloopt of onze vijand is; noch iemand schade die onze amnestie geniet; noch informatie verbergen over onze vijanden die hem ter kennis komen. Hij en zijn onderdanen zullen een jaarlijkse schatting betalen, elke persoon, een dinar in contanten, vier maten tarwe, gerst, druivensap en azijn, twee van honing en twee van olijfolie; voor de dienaren, slechts één maat. Gegeven in de maand van Rayab, jaar 94 van de Hijra (713). Als getuigen, ‘Uthman ibn Abi’ Abda, Habib ibn ‘Ubaida, Idris ibn Maisara en Abu I-Qasim al-Mazali.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                      Ibn Idari, Libro de la increíble historia de los reyes de al-Andalus y Marruecos (s. XIV)

De Crónica mozárabe (Mosarabische Kroniek) van het jaar 754, waarin  men, vanuit christelijk oogpunt, vertelt over de ervaring van de tijd van de islamitische verovering van het Iberisch schiereiland:

  Op dit moment, in het jaar 749, het vierde jaar van de heerschappij van Justinianus en het tweeënnegentigste van de Arabieren (….) Musa zelf, geleid door de Zuilen van Hercules, in de richting van deze ongelukkige (….), stak de straat van Cádiz over om haar binnen te dringen – ten onrechte alles vernietigend en reeds lang geleden binnen te vallen – om het zonder mededogen te verwoesten. Toledo werd met de grond gelijk gemaakt, de Koninklijke stad en de omliggende regio’s werden genadeloos gegeseld met een bedrieglijke rust (….) En zo, met zwaard, honger en gevangenschap werd niet alleen de rest van Hispania verwoest, maar ook de omgeving van Zaragoza, een zeer oude en bloeiende stad, dat weinig weerstand bood omdat God het zo wilde. Na een verwoestende brand, wat de stad tot as reduceerde, liet men haar achter; men had bevel gegeven om de Heren en de edelen te kruisigen en tot groot verdriet de jongeren en zuigelingen te vierendelen. Zo zaaien ze paniek, de weinige overgebleven steden worden zo gedwongen om te smeken om vrede, en dan onmiddellijk, zelfgenoegzaam en glimlachend, verlenen ze , met een bepaalde slimheid, de gevraagde voorwaarden.
                                                                                                                                                                        Crónica mozárabe, (754)
Abdul al Rahman, Emir van Córdoba.

De snelle en overweldigende islamitische invasie, in aanvulling op de factoren die hebben geleid tot de wijde uitbreiding van de islam, wordt verklaard door de zwakheden betreffende het Visigotisch koninkrijk:

                              • De zwakke en onvolledige heerschappij die op het schiereiland werd uitgeoefend, gezien het feit dat koning Rodrigo in 711 een militaire campagne in het noorden leidde.
                              • De verdeling van zijn elites, met botsingen gekoppeld aan de verkiezing van de opvolgers van de troon van een niet-erfelijke en verkiesbare monarchie.
                              • Een totale aristocratie een late bekering tot het katholicisme, en een opgelegde vrije of slaafse bevolking met zeer harde levensomstandigheden, waarbij sprake was van een sterke onvrede. Velen ontvingen de verovering als een verbetering van hun situatie.
    • Het wegvallen van de handelsactiviteit leidde tot een devaluatie van de joodse bevolking, die een belangrijke rol daarin speelde. De moslims zagen een voordeel in de situatie van de Hebreeuwse minderheden, en bood hen beschermde via de islamitische jurisdictie.
Asturias, daar waar het begon
Standbeeld van Don Pelayo in Covadonga. Uit zijn strijd herrees Spanje.

Na de islamitische invasie ontsnapte een klein deel van het christelijke leger (legerleiders, en adel) naar het noorden van het schiereiland. Vanuit de Asturische kern ontstond een “monarchie” waarvan de macht hen in staat stelden om in de daarop volgende jaren door te dringen tot de lijn van de Duero, tussen Oporto en Simancas. In 718 kwam een edelman, genaamd Pelayo (718 – 737), in opstand. Hij faalde, werd gevangen genomen, en naar Córdoba gestuurd (in de geschriften staat Córdoba, maar dat wil niet zeggen dat dat de hoofdstad was, aangezien de Arabieren het hele kalifaat Córdoba noemden). Het lukte hem te ontsnappen en organiseerde daarna een tweede opstand in de bergen van Asturias, die begon in 722 met de Slag om Covadonga. Deze strijd wordt beschouwd als het begin van de Reconquista (ik raad u aan daar zelf te gaan kijken, daar voel je nog steeds hoe dat, in die tijd 722, geweest moet zijn). De interpretatie wordt betwist: Terwijl het in de christelijke kronieken wordt beschreven als ‘een grote overwinning tegen de ongelovigen, dank zij de hulp van God (de eerste christelijke kroniek werd geschreven door Alfonso III de Asturias (866 – 910)). De Arabische kroniekschrijvers (de eerste Arabische kroniek ‘Crónica bizantina-arábiga’ (743-744), werd geschreven door een anonieme auteur, hoewel waarschijnlijk Mozarabisch), beschreven het als een confrontatie met een kleine groep christenen, waarvan de winnaar het niet nodig vind de verliezer te achtervolgen daar hij ze als ongevaarlijk beschouwt. Waarschijnlijk was het een christelijke overwinning op een kleine verkenningstroep. De realiteit was dat deze overwinning in Covadonga, hoe klein de strijdende krachten ook waren, toch zo belangrijk was dat er rond de figuur van Don Pelayo een onafhankelijke christelijke macht werd gecreëerd, die in staat was om in Oveido, lang genoeg onafhankelijk te blijven, en nieuwe gebieden op te nemen in zijn domein. Met Alfonso I de Asturias (739-757, schoonzoon van Don Pelayo) profiteerde het koninkrijk van de moeilijkheden van al-Ándalus en de immigratie van christenen uit de Duero-vallei, die daardoor praktisch onbewoond was. Dankzij deze “menselijke bijdragen” konden de koningen van Asturias hun domeinen uitbreiden.

In ieders geval zagen de Arabieren ervan af het noordelijke deel van het schiereiland te beheersen, het was naar hun mening niet de moeite waard om een bergachtig gebied met beperkte hulpbronnen en extreme winters te domineren. Bovendien weerhield de sterke weerstand van de Franken in Aquitaine en Septimania hen ertoe hun troepen aan de Cantabrische kust te stationeren. De christenen in het gebied vertegenwoordigde geen gevaar, en controle over dat verre gebied zou meer kosten dan dat het op zou brengen. De Asturische en Cantabrische bevolking begonnen zich tegen de landen van de Deuro te verzetten. Pelayo’s schoonzoon, Alfonso I de Asturias, profiteerde van interne crisis van het emiraat Córdoba om de controle van Galicia naar Álava te verlengen. Alfonso II die lang regeerde (791 – 842) en in staat was om moslims te verslaan in een veldslag, breidde het kleine koninkrijk verrassende uit en consolideerde het. Hij herstelde bewust de Visigotische erfenis (officium palatinum) en begunstigde de oprichting van kloosters (die dikwijls een heel andere functie hadden dan de kloosters zoals wij die kennen) en vestigde de hoofdstad in Oveido. Deze situatie maakte dat de autoriteiten van het Kalifaat ongerust werden, dat was de reden waarom er een aantal opeenvolgende invallen werden uitgevoerd (tijdens de regeerperiode van Alfonso II, werden er jaarlijks invallen gedaan op het Asturisch grondgebied), maar het koninkrijk overleefde het en wist zich zelfs uit te breidden, met klinkende overwinningen zoals die van de Slag om Lutos, Polvoraria en het innemen van Lissabon in 798. Het verschijnen van het veronderstelde graf van de apostel Santiago in Compostela diende om de identiteit en de ideologie van het koninkrijk te versterken.

Miniatuur uit de 13e eeuw, van Alfonso II de Asturias.

Het koninkrijk Asturias had aanvankelijk een Asturisch karakter, maar onderging in zijn laatste decennia een opeenvolgende gotificatie door de invloed van immigranten met een Spaans-Gotische cultuur die uit het zuiden waren gevlucht. Tegelijkertijd, refereerde het ook aan de ruimte die de Europese cultuur innam in de strijd tegen het adoptionisme, waarmee het zijn relatie met het bisdom Toledo verbrak. Het koninkrijk was in bepaalde tijden zeer verbonden met het koninkrijk van de Franken, vooral met betrekking tot de “ontdekking” van het veronderstelde graf van de apostel Santiago (Jacobus). Door dit ‘propagandistische’ idee verbond het  Christelijk Europa zich meer met het kleine koninkrijk in het noorden van Hispania, in tegenstelling tot het geïslamiseerde zuiden. De emigratie van Mozarabische geestelijken naar Asturias liet de creatie van deze religieuze doctrine toe en gaf impliciet aan dat de koning beschouwd kon worden als de erfgenaam van de Visigoten en daarmee het recht had om door te gaan met de herovering van al-Ánadalus. Deze doctrine voorzag de nieuwe monarchie van elementen van de gotische tradities.

  Alfonso de Grote regeerde eenenvijftig jaar. In het elfde jaar van zijn bewind werd hij afgezet door een rebel en gevangengezet in het klooster van Ablaña. Bevrijdt door een zekere Teuda en andere gelovigen, werd hij weer op de troon van het koninkrijk Oviedo geholpen. Alfonso maakte een bewonderenswaardige stenen en kalkstenen kerk in Oviedo gewijd aan San Salvador en de twaalf apostelen en bouwde die van Santa María met zijn drie altaren. Hij bouwde ook de basiliek van San Tirso, een bewonderenswaardig gebouw, en versierde deze huizen van God zorgvuldig met bogen en kolommen van marmer, goud en zilver en, zoals hij deed met de paleizen van de koning, versierde hij ze met schilderijen. Hij vestigde in Oviedo al het ceremonieel van de Goten, zoals het zich had ontwikkeld in Toledo, zowel in de organisatie van de kerk als in die van het paleis.
                                                                                                                                                           Crónica albeldense, finales del siglo IX.
De Pyreneeën: de vorming van koninkrijken
Tekening van een gevechtsscène uit het boek ‘Cantigas de Santa Maria’ van Alfonso X ‘el Sabio’.

Het Karolingische verzet was de aanzet (de Frankische leider Charles Martel had de islamitische invasie van Aquitaine tijdens de slag om Poitiers in 732 gewonnen). Later probeerde zijn opvolger, Karel de Grote, de moslims terug te dringen door een expeditie in de Ebro-vallei. Aanzet van de expeditie was een verzoek om hulp van Soleiman ibn al-Arabi, de Abbasidengouverneur van Barcelona en Girona, deze voelde zich bedreigd door Abd al-Rahman I, kalief van Córdoba. Karel de Grote, koning van het Frankische Rijk, van zijn kant zag er wel wat in om zijn macht en ook die van het christendom uit te breiden. De Basken in het noorden van Spanje en het zuidwesten van Frankrijk voelde zich in het nauw gedreven daar er diverse gewapende invallen gedaan werden in hun land, en in 778 vond de Slag van Roncesvalles plaats. De hele expeditie liep uit op een grote ramp, de Basken versloegen het leger van de Franken dat in hun hinderlaag was gelopen. Het legendarische Roelandslied herinnerd ons nog steeds aan deze slag.  Na deze mislukking creëerde Karel de Grote de Marca Hispanica (een groep Iberische graafschappen of kleine rijkjes, Andora is daar een overblijfsel van) die diende als bufferzone tegen de Omajjaden van al-Ándalus. Deze defensieve barrière gaf uiteindelijk aanleiding tot een andere christelijke focus op het schiereiland: het Koninkrijk Pamplona, de Catalaanse graafschappen en het graafschap Aragón , Sobrarbe en Ribagorza

Marca Hispanica
Christelijke en islamitische krijgers.

Het gebied gelegen tussen het oosten van Navarra en de zee was verdeeld in provincies, onderworpen aan de Franken. De Catalaanse graafschappen waren oostelijke divisies van de Marca Hispánica en de graafschappen van Aragón, Sobrarbe en Ribagorza bezette de tussenliggende zone. Het was een zone beheerst door de Franken met name om de Saracenen te stoppen. Hoewel het oorspronkelijk de bedoeling was om de Ebro als grens aan te houden werd de Marca nu in het noorden begrens door de Pyreneeën en door de rivier de Llobregat in het zuiden. De Franken gaven de voorkeur aan de komst van Mozarabes, onder wie in de loop van de tijd een tegengesteld gevoel ontstaan was aan de Frankische heerschappij. Later werden ze onafhankelijk van het Frankische gezag dankzij acties van de graven Aznar Galíndez, graaf van Aragón van 809 tot 820 en Wilfredo el Velloso die in 874 de Catalaanse graafschappen herenigde en bestuurde op autonome wijze om het daarna door te geven aan zijn nakomelingen Borrell II (947 – 992) en Ramón Borrell (992 – 1018).

In de omgeving van de Catalaanse graafschappen werd het graafschap Barcelona al gauw het meest dominante graafschap in het gebied. Na de dynastieke unie tussen het Koninkrijk Aragón en een aantal graafschappen, werd ook het graafschap Barcelona aan dit koninkrijk toegevoegd (Koningin Petronila de Aragón, dochter van Ramiro II de Aragón trouwde in 1150 met Graaf Ramón Berenguer IV de Barcelona, zoon van Ramón Berenguer III de Barcelona).

De christelijke vooruitgang


Herovering van de belangrijkste steden.

De opmars van de christelijke koninkrijken op het Iberisch schiereiland ging langzaam, het was geen continu proces. Periodes van expansie werden afgewisseld met periodes van het stabiliseren van de grenzen. De verschillende koninkrijken of christelijke kernen gingen hun eigen weg wat betreft uitbreiding of het intern regelen van orde, het verenigen van gebieden, het hergroeperen van territoria of dynastieke veranderingen. Het veranderde, op het schiereiland, ook de interne vorm en macht van de islamitische macht waarmee ze te maken hadden, het ondervond verschillende fases van gecentraliseerde macht en periodes van desintegratie.

De overwinningen zorgde weer voor nieuwe conflicten en veranderende pacten, christelijke koninkrijken, onderhandelingen en overeenkomsten met regionale moslimmachten en, strikt genomen, zorgde het ook voor bredere christelijke allianties, zoals die plaatsvond in de Slag om Simancas (939), die de christelijke controle over Duero-vallei en de Tormes verzekerde; of de befaamde (vanwege zijn uitzonderlijkheid) en meest uitgebreide macht in de Slag bij Las Navas de Tolosa in 1212, die het begin markeerde van het einde van de Almohaden aanwezigheid op het Iberisch schiereiland. De studie van een dergelijk lang en complex proces verloopt via de vaststelling van verschillende fasen waarin historici verschillende profielen hebben vastgesteld in het ritme en de kenmerken van verovering, bezetting en het herbevolken.

Van de 8ste tot de 10e eeuw

Het Visigotisch koninkrijk van Toledo werd verslagen tussen 711 en 714, slechts een smalle strook in het noorden van het schiereiland blijft onaangetast. De belangrijkste inspanning van deze eerste kernen van verzet, tot de 10e eeuw, was gericht op het consolideren van nieuwe politiek-institutionele structuren over een hervormende sociaaleconomische realiteit (de massale vestiging van de ontsnapte bevolking van de islamitische opmars), vormende de fundamenten van het feodalisme op het schiereiland. In het westen werd het Asturische rijk versterkt, dat zich uitstrekte tussen Galicia, de Deuro en de Nervión. In het oosten, beneden de Pyreneeën, ontkiemd zich, zoals we eerder zagen, de Karolingische verdedigingslinie de Marca Hispánica tot verschillende christelijke centra. De precaire situatie werd tijdens het bewind van Abd al-Rahman III aangetoond, toen zij de soevereiniteit van het Kalifaat erkende en het schatplichtige staten werden.

Tijdens de 9e en vroege 10e eeuw ondersteunde ze de enorme toename van de bevolking en de ontwikkeling van de kolonisatie en landexploitatie. De vorderingen van de veroveringen in het begin van de 9e eeuw waren traag, tijdens de laatste jaren van Alfonso II werd Brañosera nog veroverd in 824. Daarna ging het tijdens de regeerperiode van Alfonso III een stuk sneller Braga, Tuy, Astorga, León, Amaya, Briviesca, Miranda, Porto (868), Simanca (889) en Zamora (893) werden veroverd. In de 10e eeuw worden Clunia, Roa, San Esteban de Gormaz (912) en Osma in het christelijke gebied van Castilla opgenomen. En in 914 gedurende het bewind van Sancho Garcés I werd het bovenste deel van La Rioja toegevoegd.

Asturias

Met de opmars naar de vallei van de Duero in de loop van de 9e eeuw lijkt de gotische visie met Alfonso III ‘el Magno’ bevestigd te worden. In 856 vond de inname van León plaats, de nieuwe zetel van de vorsten van waaruit de nieuwe gebieden beter te besturen waren. Alfonso III fixeerde de Duero als grens, hij ontwikkelde een kolonisatiebeleid waarbij hij inwoners vanuit de bergen en christelijke vluchtelingen uit de islamitische zone in de gebieden langs de rivier plaatste. Het land werd door de koning of zijn ambtenaren onder de kolonisten verdeeld, of de kolonisten werden toevertrouwd aan de aristocraten, ook waren er kloosters die eigen boeren in dienst hadden. Deze vorm van territoriale toe-eigening noemde men ‘presura’ of ‘aprisión’. Deze boeren leidden een rudimentair leven, voornamelijk gebaseerd op veeteelt en landbouw, en vormden kleine kernen.

Het Koninkrijk Asturias werd verscheidene malen opgesplitst. De eerste keer na de dood van Alfonso III ‘el Magno’, die zijn koninkrijk onder drie van zijn vijf kinderen verdeeld: Garcia I de León, Ordoño Adefónsiz, Fruela II de Asturias. Deze domeinen omvatten, naast Asturias, ook de graafschappen Castilla,  León en Galicia en de grensprovincies (marcas) Álava en Portugal (deze laatste was toen alleen de zuidelijke grens van Galicia). Garcia kreeg León, Álava en Castilla, en stichtte het koninkrijk León. Ordoño kreeg Galicia en Portugal en Fruela kreeg Asturias.

Koninkrijk León

In de eerste helft van de 10e eeuw werd de grenslijn van de Duero verlegd naar Salamanca en Coimbra. In het oostelijke deel van de Duero waren de confrontaties met de moslims veel heftiger, hier kregen de gezamenlijke strijdkrachten van Ordoño II van León en Sancho Garcés I de Pamplona in 920, te Valdejunquera, een flinke nederlaag te verwerken in hun strijd tegen Emir Abderramán II. Ramiro II (931 – 951) daartegenover behaalde een zware overwinning in Simancas (939). Hij herbevolkte Sepúlveda en het Tormes-bekken. Ordono III de León (951 – 956) werd opgevolgd door Sancho I (956 – 958) die onder druk van Navarra, werd opgevolgd door Ramiro III.

De christelijke opmars naar het zuiden van de Duero werd niet geconsolideerd vanwege de hereniging van al-Ándalus door Abderraman III, die in 929 zichzelf tot Kalief van het Kalifaat Córdoba benoemd. Onder zijn heerschappij bereikt het islamitische deel van het schiereiland zijn politieke, economische en culturele zenit. Het christelijke gebied werd zwaar getroffen door aanvallen die gepaard gingen met de razzia’s (aceifas) van Almazor, kanselier van het Kalifaat van Córdoba en hayib (kamerheer) van de kalief Hisham II (976 – 1009). Alle plaatsen ten zuiden van de Duero gingen weer verloren en op belangrijke steden zoals Santiago, León en Barcelona werden aanslagen gepleegd en leden belangrijke schade.

Castilla

Castilla (Territorium Castellae) werd voor het eerst genoemd in een document, in het jaar 800. Het was het gebied meest oostelijk van León en werd blootgesteld aan islamitische invallen vanuit de Ebro-vallei dat in verbinding staat met de hoger gelegen vallei van van de Trueba-rivier, ten noorden van de provincie Burgos aan de voet van het Cantabrisch gebergte. Het was een graafschap dat voornamelijk bevolkt werd door gekerstende Basken die autonomie hadden verworven toen de macht van de koning van León afnam. Er ontwikkelde zich een typische levensstijl in het grensgebied: een sterke in rangorde ingedeelde, strijdbare, samenleving, met enkele zeer autonome graven ten aanzien van de macht van de koningen van León. Enerzijds was men gewend aan oorlog en buit en anderzijds bestonden er ook normale handelsbetrekkingen met al-Ándalus. Castilla werd onafhankelijk van León met Fernán González (930 – 970) na de dood van Ordoño III in 951. De uiteindelijke uitkomst van de Castiliaanse expansie, zowel oorlogszuchtig als vredig, was een breed scala aan gebieden dat liep van de Atlantische Oceaan tot de Middellandse Zee. Wat betreft het herbevolken van de onbewoonde gebieden in het zuiden tijdens de 9e en de 10e eeuw, definieert men twee zones: ‘Castilla Vieja‘, dat overeenkomt met de gebieden ten noorden van de Duero en de zuidelijke gebieden die behoorde tot de ‘Cordillera Central‘ en ‘Extrema Dorrii‘, die lange tijd hun hun eigen rechten en bepaalde stedelijke instellingen behielden.

Navarra

Het koninkrijk Pamplona dat later het koninkrijk Navarra zou worden genoemd, komt oorspronkelijk voort uit de heerschappij van de familie Banu Qasi (een tot de islam bekeerde chistelijke familie afkomstig uit Tuleda) die ermee had ingestemd om de Frankische troepen uit hun gebied (nu Navarra) te verdrijven. Hun eerste koning was Íñigo Arista (820 – 851). Na hem wist het nieuwe koninkrijk zijn autonomie te behouden met García Íñiguez (851 – 870) en Fortún Garcés (870 – 905). Aan het begin van de 10e eeuw wordt de familie Arista vervangen door de familie Jimena met hun eerste koning Sancho Garcés (905 – 926), die veel militair succes weet te behalen.

Verwijzingen naar Sancho Garcés vond men in de Crónica Albeldense (881):

  In het tijdperk 944 (men hield er toen een andere jaartelling op na, het jaar voor ons was 906) kwam er een andere koning, genaamd Sancho Garcés, aan de macht in Pamplona. Hij was een man met een onwrikbaar geloof in Jesus Christus, met veel eerbied voor al de getrouwe, barmhartige, katholieke primaten. Wat zoveel wil zeggen als: In al zijn acties toonde hij zich een magnifieke krijger tegen het volk van de Ismaëlieten (moslims); veoorzaakte veel rampen voor de Saracenen. Dezelfde veroverde in Cantabria, in het gebied van Nájera tot aan Tudela alle bolwerken. Uiteraard bezat hij alle steden in het land van Degio. Het land van Pamplona onderwierp hij aan zijn wetten, en veroverde het gehele grondgebied van Aragón met al zijn forten. Toen, na het elimineren van alle ongelovige, vertrok hij na 20 jaar geregeerd te hebben, van deze wereld.
                                                                                                                                                                                         Crónica albeldense (s.XI)

Daarna volgen García Sánchez (926 – 970), Sancho Garcés II (970 – 994) en García Sanchéz II (994 – 1000). De economie van het koninkrijk was fundamenteel gebaseerd op de landbouw en veeteelt, met nog enkele commerciële contacten met de moslims. Pamplona had de controle over wat nu Navarra (Comunidad autónoma), La Rioja (toen ‘Koninkrijk Nájera‘ geheten) en dat wat nu Pais Vasco is, en verenigde zich dynamisch met de graafschappen van Castilla, (afhankelijk van León maar zeer autonoom) en het graafschap Aragón (na zich te hebben gevestigd als erfelijke dynastie met de graaf Aznar Galíndez), Sobrarbe en Ribagorza in de Pyreneeën ten tijde van Sancho Mayor (1004 – 1035). Na zijn dood liet hij zijn patrimoniaal koninkrijk (het Koninkrijk Pamplona) over aan García Sánchez III de Pamplona (1035 – 1054), die volgens het recht (de jure), ondergeschikte verplichtingen had aan soevereinen van andere gebieden van zijn koninkrijk. Fernando, die het graafschap Castilla ontving, Ramiro I de Aragón, die de graafschappen Aragón en Gonzalo I, de jongste van de broers  erfde Sobrarbe en Ribagorza. Na de annexatie van Sobrarbe en Ribagorza in 1045, werd Aragón onafhankelijk.

De 11e en de 12e eeuw
De Taifa koninkrijken in 1037.

Het uiteenvallen van het Kalifaat in een dertigtal Taifa’s, viel samen met de reorganisatie en politieke consolidatie van de Spaanse christelijke koninkrijken waardoor een tragere verovering van de noordelijke hoogvlakte (La Meseta) en de vallei van de Ebro mogelijk werd. Deze werden gefinancierd met de fiscale heffingen die de islamitische koninkrijken moesten afdragen aan Fernando I de Castilla y León (1035 – 1065), Sancho Garcés IV de Pamplona (1054 – 1076), Sancho Ramírez de Aragón (1064 – 1094) en Ramón Berenguer I de Barcelona (1035 – 1076), waardoor het predicaat protectoraat eigenlijk werd omgedraaid. Het is een periode van Europeanisering, met openheid naar culturele stromingen (Cluny, Cister) en de acceptatie van de religieuze suprematie van Rome. De oorlog met al-Ándalus wordt al beschouwd als een heroveringsoorlog, waardoor de grens een meer voorlopig karakter kreeg. De Castiliaans-Leonese opmars  (Toledo, 1085) leidde tot opeenvolgende invasies vanuit Noord-Afrika. De Almorádives en de Almohades vielen Spanje binnen om de ineenstorting van het islamitische Spanje te verhinderen. De herbevolking tussen de Duero en de Taag werd bevorderd met vrije kolonisten die gemeenschappen vormden met ruime autonomie (fueros), ondertussen blijft de christelijke heerschappij de islamitische landbouwbevolking in het gebied van de Ebro uitbuiten.

Aragón
Jaime I de Aragón.

Het koninkrijk Aragón begon als een graafschap dat behoorde tot de Marca Hispánica. Het zou zich verenigen met Pamplona dankzij de dynastieke band tussen Andregoto Galíndez met García Sánchez I in het jaar 943. Na de dood van Sancho III de Navarra in 1035 laat hij de graafschap Aragón na aan zijn zoon Ramiro (1035 – 1063). En nadat deze de graafschappen Sobrarbe en Gibagorza annexeert zou Ramiro I een de facto koninkrijk vestigen waaronder de drie oude graafschappen en een deel van de centrale Pyreneeën vielen. In 1076, tijdens het bewind van Sancho Ramírez de Aragón werd Navarra geannexeerd. Tijdens de regering van Alfonso I ‘el Batallador’ en na een harde strijd met de taifa’s van Zaragoza bereikte het Aragonese koninkrijk de Ebro en veroverde de hoofdstad in 1118. Na de dood van Alfonso I werden de koninkrijken van Aragón en Navarra gescheiden doordat ieder zijn eigen leider koos.

Navarra

Navarra omvat Castilla, León, Navarra en het onderste deel van Aragón (bajo Aragón). Tussen het jaar 1000 en 1035 bedwingt Sancho Carcés III ‘el Mayor’ de kerk van Rome met de Benedictijnse hervorming met Cluny als referentie. Na Garcia Sánchez III (1035 – 1054) werd het koninkrijk verdeeld onder de Castilianen en de Aragonesen.

Castilla

Nadat het een erfelijk graafschap was met Fernán González (923 – 970), werd het een koninkrijk met Fernando I (1032 – 1065). Hij werd opgevolgd door Sancho II (1065 – 1072) en Alfonso VI (1072 – 1109). De tijd waarin Romaanse kunst zijn hoogtepunt bereikte.

13e en 14e eeuw
Het schiereiland in 1360.

De alliantie tussen de christelijke koninkrijken (Navas de Toledo, 1212) betekend de definitieve ineenstorting van Al-Ándalus en wordt het zuiden van het schiereiland met grote snelheid veroverd, met uitzondering van Granada, met de nadruk op de ‘Batalla del Estrecho‘ waar de laatste Noord-Afrikanen, de Benimerines, in worden gezet om in te grijpen op het schiereiland. Deze uitbreiding, geleid door de kronen van Castilla en Aragón, zorgde voor grote problemen vanwege het enorme territoriale volume en de grote populatie van mensen. In Andalusia en Murcia zijn de heffingen van de grote heerlijkheden (adellijke krijgsheren en militaire ordes) er de oorzaak van dat grote delen van de inheemse bevolking, landbouwers en ambachtslieden, vertrekken. De economische crisis van de 14e eeuw en de burgeroorlogen die de Castiliaanse koninkrijken van de late middeleeuwen veel geld kosten, zullen resulteren in de economische achteruitgang van het grondgebied. In Valencia en Alicante, zouden de christelijke heerlijkheden, mindere inhouden op de moslimbevolking waardoor de economische welvaart gehandhaafd blijft. Op deze manier wordt er over Spanje gesproken als de natie die zich verzette tegen de aanvallen van de moslims in het Westen, net als het Koninkrijk Hongarije, vóór de komst van de Turken, zich opwierp als de bewaker van Europa in het Oosten.

Commentaar van Antonio Ubieto Arteta over de slag bij Las Navas de Tolosa, in het jaar 1212, die de toegang tot de vallei van de Guadalquivir voor de christelijke koninkrijken opende:

  De strijd werd geleverd op 16 juli 1212 en de christenen gebruikten dezelfde tactieken die de Almohaden voor het eerst in Alarcos hadden gebruikt. De Miramamolín (emir-Al-Muminin, of de emir van de gelovigen) Almohaden vluchtte te paard, en arriveerde diezelfde nacht in Jaén. De buit van de christenen is onmetelijk. Het volstaat om te zeggen dat de goudprijs meteen inzonk op de Champagne-beurzen en dat koning Sancho VII ‘el Fuerte’ na die strijd de rijkste bankier in de westerse wereld werd. Zijn fantastische leningen werden gemaakt op basis van goud dat in deze strijd was veroverd. Economisch gezien was deze strijd een ramp voor de moslimwereld, gezien vanuit demografisch oogpunt verloor het praktisch zijn gehele leger. De cijfers van de aanwezige kroniekschrijvers zijn heel verschillend, maar het lijkt erop dat tussen de 100.000 en 150.000 moslimsoldaten zijn omgekomen. Hoewel de numerieke krachten van het moslimleger niet bekend zijn, is het duidelijk dat de slachtoffers bijna het totale aantal mensen waren dat in staat was om wapens te dragen. Deze aanzienlijke massa onbegraven lijken, gepaard gaande met  de Andalusische zomerhitte, veroorzaakte onmiddellijk een epidemie van dysenterie, waardoor christenen niet het gehele moslimrijk konden bezetten. En bovendien moesten de weinige steden die onmiddellijk waren opgenomen verlaten worden, of steden die verlaten werden door de vluchtende moslims (Úbeda, Baeza). Het enige wat ontbrak was dat het jaar 1213 een periode van droogte, schaarste en honger was, zodat het logische gevolg van het succes van de Navas de Tolosa niet kon worden gerealiseerd. Hoewel de numerieke krachten van het moslimleger niet bekend zijn, is het duidelijk dat de slachtoffers bijna het totale aantal mensen waren dat in staat was om wapens te dragen.
                                                                                      Ubieto, A. en andere: Introducción a la Historia de España. Barcelona, 1972
Aragón

Door de dynastieke unie die plaatsvond met het huwelijk van Petronila (1136 – 1173 en enige dochter van Ramiro II de Aragón) en Ramón Berenguer IV, graaf van Barcelona (1113 – 1162) vormde zich de kroon van Aragón en kwam het koninkrijk en het graafschap bij elkaar. Desondanks behield elk gebied zijn gebruikelijke gewoonten en gebruiken.

De Kroon zou zich uiteindelijk verenigen tot wat nu Cataluña is en de rest van Cataluña van de Arabieren afnemen, la Cataluña Nueva, en de resterende gebieden annexeren.

  Het is aan een ieder bekend, dat ik Ramiro, bij de gratie God, koning van de Aragonese, mijn dochter aan Ramón, de graaf van het volk van Barcelona gaf, Samen met alle eer van mijn koninkrijk. Nu ook, met vrije wil en met liefde vanuit het hart, wil ik, beveel ik, en gebied ik aan al mijn mannen, ridders, geestelijke en arbeiders, dat alle kastelen en vestingen en alle andere onderscheidingen voor hen zijn en voortaan bezitten voor dezelfde graaf Ramón als koning moet hebben en beschikken en dat zij in alles voortdurend gehoorzaamheid en trouw in bewaren evenals de koning. En dat hier tegen door niemand iets wordt bedacht of beraamd,  ik geef, schenk en verleen alles wat ik had gereserveerd in deze donatiebrief waarvan ik eerst gedacht had het aan mijn dochter over te geven. Ik, Ramiro, koning van de Aragonese, geef en gun alles wat ik heb genoemd, en bekrachtig het stevig aan de bovengenoemde Ramón, graaf van het volk van Barcelona, zodat wat hij nu geeft en wat ik al had, zal ik me altijd houden aan mijn service en trouw.
……………………    Contract van ondertrouw tussen de Graaf van Barcelona, Ramón Berenguer IV en Petronila de Aragón (1137)
Castilla

De graven van Castilla verlengden hun controle over Álava en Guipúzcoa, ingelijfd in de 13e eeuw. Beide gebieden behielden hun taal en uitgebreide autonomie. Vizcaya zou in 1379 bij Castilla worden ingelijfd en ook zijn privileges behouden.

De 15e eeuw

Het voortbestaan van het Emiraat van Granada beantwoordt verschillende reden: zijn status als vazal van de koning van Castilla, het gemak als toevluchtsoord voor de moslimbevolking, het bergachtige karakter van het koninkrijk (aangevuld met een consistent netwerk van grensfortuinen), de Noord-Afrikaanse steun, de laatmiddeleeuwse Castiliaanse crisis en de onverschilligheid van Aragón, dat meer aandacht had voor zijn mediterrane expansie. Bovendien gaf de culturele en religieuze homogeniteit (zonder Mozarabische bevolking) gaf de staat Granada een sterke samenhang. De verdwijning aan het eind van de 15e eeuw, naast de eindeloze dynastieke strijd, werd ingepast in de constructieve samenhang van een moderne staat uitgevoerd door ‘los Reyes Católicos‘ door middel van de territoriale eenwording en de versterking van de soevereiniteit van de Kroon.

Aragón en Castilla

Sicilië werd in 1479 opgenomen tot de Kroon van Aragón. Deze annexatie viel samen met het beleid van toenadering tussen Castilla en Aragón dat plaatsvond door het huwelijk van Isabel I (1451 – 1504) en Fernando II  (1452 – 1516) in 1469. ‘Los Reyes Católicos‘ zouden een autoritair intern beleid ontwikkelen waarbij de nadruk lag op de integratie van gebieden (of functies) van de grootmeesters van militaire ordes en de Militaire kloosterordes van de Kroon, het verminderen van de autonomie van gemeenten door benoeming van burgemeesters en de toename van de bevoegdheden van het Hof, de versterking of uitbreiding van de Gemeentebesturen (Concejos), de oprichting van de Sala de Contadores (?), de militaire hervorming (nieuwe wijze van rekrutering, na de reconquista!!), de verbetering van de openbare veiligheid met de Santa Hermandad (Heilig Broederschap, een eerste vorm van politiemacht) en de hervorming van het recht.

De herbevolking


Parallel aan de vorderingen van de militaire opmars vond er ook een proces van herbevolking plaats. Delen van de christelijke bevolking, afkomstig uit de noordelijke kernen (van bergachtige, arme en overbevolkte gebieden), of van de Mozarabische gemeenschappen in het zuiden die naar het noorden trokken vanwege de toename van religieuze repressie ( de mozarabische kunst wordt ook wel ‘arte de repoblación‘ (herbevolkingskunst) genoemd) er kwamen zelfs uit Europa, ten noorden van de Pyreneeën, die men over het algemeen Franken noemden. De wijze van vestiging van die populatie varieerde qua specificaties naargelang de manier waarop de verovering plaatsvond, het ritme van de bezetting en het volume van de reeds bestaande moslimbevolking in het gebied. In gebieden die grensden tussen moslims, was er nooit een ‘demografisch vacuüm’ of ‘ontvolkt gebied’, ondanks het feit dat sommige documenten (die dat beweerden, rechtvaardigden op de wijze de legitimiteit van de toe-eigening) aanleiding gaven tot het concept van ‘Duero-woestijn’, bedacht door de geschiedschrijving van het begin van de 20ste eeuw (Claudio Sánchez Albornoz).

San Miguel de Escalada, gebouwd tijdens de herbevolking het gebied rondom León.

De komst van de christelijke kolonisten is archeologisch gezien niet het meest voor de hand liggende, getuigende de religieuze gebouwen of begrafenissen, maar ook qua veranderingen in de materiële cultuur, zoals het zogenaamde ‘cerámica de repoblación‘ (aardewerk gemaakt door de kolonisten).

De valleien van de grote rivieren die het schiereiland van oost naar west doorkruisen, kan men zien als natuurlijke scheidsmuren en zijn bepalend voor de wijze van herbevolking, elk uitgevoerd door de verschillende instellingen en sociale partners in opeenvolgende tijden:

      • Wapen van Alcanadre.
        Tussen de Cordilla Cantábrica en de Duero. In een echte ‘grenscultuur’ schreef de koning in de 8ste en 11e eeuw onbewoond land toe aan vrije mannen die zich moesten verdedigen in een onveilige omgeving en het land bezetten dat ze zelf zouden gaan cultiveren (presura’s). Op een vergelijkbare manier vond in de kernen van de Pyreneeën een proces plaats dat men aprioso noemde. Toen de grens zich meer naar het zuiden uitbreidde, werd de aanvankelijke onafhankelijkheid, die de geest van het graafschap Castilla kenmerkte (ridders (van lagere adel), behetrias), vervangen door vormen die meer vergelijkbaar waren met het Europese feodalisme, met de vestiging van hofstelsel, klooster convents en de adel. Volgens de historicus Ladero Quesada was de 10e eeuw ‘de sleutel tot het proces van kolonisatie van de opgenomen gebieden, die eerder zeer schaars bewoond waren en weinig of niet georganiseerd waren’. En Laredo voegt daaraan toe: “het kolonisatieproces maakte deel uit van de dynamische expansie van een coherente samenleving of is op weg naar het verwerven van die samenhang tot ze zich liet kristalliseren in vormen van nederzettingen als in wijze van denken en gemeenschappelijke organisatie”.
      • Tussen de Duero en het Sistema Central (Castiliaans Scheidingsgebergte). In de 11e en 12e eeuw werden er gemeenteraden opgericht, waarin ook de bevolking betrokken werd door het instellen van collectieve privileges vastgelegd in ‘cartas aforadas of fueros‘. Deze steden oefenden de rol van collectieve heerlijkheden uit op het omliggende platteland (alfoz) waarmee ze dorps- en landgemeenschappen vormden als: Salamanca, Avila, Arévalo, Segovia, Cuéllar, Sepúlveda, Soria, etc.
      • In het Sistema Ibérico (Iberisch Randgebergte). In het gebied van het oude Celtiberia (Keltisch Iberia) ontstonden vanaf 1131 instellingen die aanvankelijk leken op de gemeenschappen van steden en dorpen, maar die in enkele jaren onafhankelijk werden van de steden waarvan ze eerder vazallen waren, en in het Koninkrijk van Aragón ontstonden in het Aragonese Extremadura dorpsgemeenschappen met ruime vrijheden voor de inwoners, die ook vertegenwoordigd waren in de Cortes.
      • De vallei van de Taag. Hier werden minder mensen naartoe verplaatst. Het was een redelijk dichtbevolkt gebied waarvan de autochtone bevolking van de Taifa de Toledo gehandhaafd bleef. Het begon met de verovering van Toledo in 1086 waarbij de noordelijke delen gelijk werden herbevolkt, en met gelijkwaardige juridische rechtsvorm kregen zoals Talavera, Madrid, Guadalajara, Talamanca, Alcalá de Henares, enz. Elke gemeenschap, gedefinieerd door zijn etnisch-religieuze afkomst (Joden, moslims, Mozaraben en Castilianen) had een bepaalde juridische status. Na de inval van de Almoraviden werden de moslims verdreven, het koninkrijk werd Castiliaans. De aartsbisschoppelijke zetel van Toledo werd verrijkt met de eigendommen van de moskeeën.
      • De vallei van de Ebro. Gedurende de eerste helft van de 12e eeuw handhaafden de grote stedelijke centra zoals Tudela, Zaragoza en Tortosa de moslimbevolking, terwijl het gebied werd overstroomd met mozaraben, Franken en Catalanen die zich vestigden volgens het sistema del repartimiento (verdelingssysteem), en de verlaten huizen bezette.
      • Het stroomgebied van de Guadiana (het middelste deel), van de Júcar en van de Turia. Tussen het einde van de 12e eeuw en het begin van de 13e eeuw verleend de koning grote heerlijkheden aan de Spaanse militaire ordes (encomiendas, gebieden waar deze ordes het recht hadden om belasting te heffen) voornamelijk Extremadura, La Mancha en El Maestrazgo. Rond hun kastelen vestigen zich de boerenpopulaties met beperkte vrijheden en vormde daar Consejos de relevancia (Raden van belang).
      • De vallei van de Guadalquivir en van de Segura, het Valenciaanse kustgebied en de Balearen. Deze herbevolking werd uitgevoerd in de 13e eeuw door middel van repartimientos de donadíos (verdeling van schenkingen) grote uitbreidingen toegekend aan de hoogste edelen, functionarissen, militaire ordes en kerkelijke instellingen)) en overerfbare middelgrote en kleine percelen gegeven aan ridders van afkomst, ridders en arbeiders. De moslimbevolking bleef in de Castiliaanse gebieden tot de Mudejar-opstand van 1264, die hun latere uitzetting bepaalde, waarmee de uitbreiding van de grote landhuizen mogelijk werd. In het koninkrijk Valencia bleef de moslimbevolking in plattelandsgebieden tot de verdrijving van de Moren vanaf 1609.

Herbevolking uitgevoerd door Ramiro II begonnen na de inneming van Simancas, in 939. Sampiro was een kroniekschrijver van het koninkrijk León die het werk, dat bekend staat als Crónica de Sampiro, uit de 11e eeuw, schreef. Deze tekst is belangrijk omdat de Crónica Albeldense zijn verhaal beëindigt in het jaar 883:

  Na Abdurrahman, koning van Córdova, naderde Simancas snel met een groot. Onze katholieke koning, toen hij dit hoorde, was ook hij van plan daarheen te gaan met een groot leger. En na het vechten tegen elkaar, gaf de Heer hem de overwinning op de tweede dag voorafgaand aan het feest van de Heiligen der Justo en Pastor, er werden 80.000 van hen gedood. Hij werd ook gevangen genomen op dezelfde plek alks Abohahia, Hagriet koning, naar León gebracht en in de gevangenis gezet: hij loog omdat hij gevangen werd genomen door Don Ramiro, aldus het rechtvaardig oordeel van God. Maar zij die bleven, zochten een manier om te vluchten. Maar de koning achtervolgden hen naar een stad, genaamd Alhandega, ze werden daar gevangen genomen door de onze en vernietigd. Maar koning Abdurrahman zelf ontsnapte aan de dood. Vandaar dat onze mensen veel buit, natuurlijk goud, zilver en kostuums van grote waarde mee namen. De koning ging na zijn overwinning in vrede naar zijn huis. Na de tweede maand maakte men zich gereed voor een militaire expeditie naar de oevers van de Tormes en bevolkten daar tevens de verlaten steden. Dat waren: Salamanca, het voormalige hoofdkwartier van het kamp, ​​Ledesma, Ribas, Baños,, Alhandega, Peña en vele andere kastelen, te veel om op te noemen.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                         Sampiro, Chronicon. Bijeengebracht door Fr. J. Pérez de Ubriel, Sampiro, su crónica y la monarquía leonesa en el siglo x, Madrid, 1952, 282-283

De christelijke schiereilandgemeenschappen, zowel op moslim- als op christelijk grondgebied, ontwikkelde een eigen ritueel dat anders was dan dat van de rest van het christendom in het westen. Dat werd hen tijdens de 11e eeuw door het pausdom verweten, uitdrukkelijk door Paus Gregorius VII.

  Omdat de heilige apostel Paulus (Pablo) duidelijk verklaard had dat hij naar Spanje ging, vervolgens werden er vanuit de stad Rome, door de apostelen Petrus en Paulus zeven bisschoppen gestuurd om de afgoderij te vernietigen, het christendom stichtten, de religie implanteerden, de orde en het ambt van de goddelijke sekten lieten zien, kerken stichtten en hen met hun bloed heiligden, er is geen twijfel mogelijk hoeveel eenheid Spanje had met de stad Rome qua religie en de ordes van goddelijke beroepen. Maar daarna werd het koninkrijk Spanje lang bezoedeld door de waanzin van de bekeringsijver, verdorven door de trouweloosheid van de Arianen en de eerste gescheiden van de Romeinse ritus door de invasie van de Goten, en ten slotte de Saracenen, niet alleen verminderde de praktijk van religie, maar werden ook de perverse werken vernietigd. Daarom, als lieve kinderen, spoor ik je aan en waarschuw je dat, als goede kinderen na een grote pauze, je eindelijk je Roomse kerk als een ware moeder zult herkennen en tegelijkertijd met ons, je broers, zult ontvangen en ontvangen en je hebt, zoals de andere koninkrijken van het Oosten en het Westen, de orde en het ambt van de Roomse Kerk, niet die van Toledo of enige andere partij.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                           Gregorio VII a Alfonso VI de Castilla y Sancho IV de Navarra (1074), apud D. MANSILLA: La documentación pontificia hasta Inocencio III, pp. 15-16

Het einde van de Reconquista


De Katholieke Koningen beëindigde de Reconquista van Spanje op 2 januari 1492 met het innemen van Granada. Dit leidde tot een feestdag die elk jaar gevierd wordt. Emir Boabdil, van de Nazari-dynastie, moest Granada verlaten. De religieuze tolerantie die tot dan toe gold, hield met de verdrijving van de Joden in 1492, en met het verbod op islamitische erediensten in 1500, op te bestaan. Een eeuw later werden ook de Moren verdreven, waardoor het hele eiland gehomogeniseerd werd.

Conversies en uitzettingen

Net als in andere delen van de moslimwereld mochten christenen en joden hun religies, met hun eigen rechtssystemen en rechtbanken, een belasting betalen, de djizja. De straf voor het niet betalen was de gevangenis.

Voorstelling van nederlaag van de Moslimtroepen op een kapiteel, klooster Santa Maria la Real de Nieva.

De nieuwe christelijke hiërarchie eiste zware belastingen van niet-christenen, daar stond tegenover dat hun rechten verleend werden, zoals in het Verdrag van Granada (1491) vermeld stond, alleen voor de Moren, in wat het recente islamitische Granada was. Op 30 juli 1492 werd de hele joodse gemeenschap, ongeveer 200.000 mensen, met geweld verbannen. Het jaar daarop beval het decreet van het Alhambra de verdrijving van praktiserende joden, waardoor velen zich tot het katholicisme bekeerden. In 1502 verklaarde koningin Isabel I de verplichte bekering tot het katholicisme binnen het koninkrijk Castilië. Koning Carlos I deed hetzelfde met de Moren in het Koninkrijk van Aragon in 1526, waardoor de bekering van de moslimbevolking afgedwongen werd tijdens de Opstand van de Broederschappen (rebelión de las Germanías). Veel plaatselijke ambtenaren maakten misbruik van de situatie en confisqueerden vele bezittingen van deze moslims.

De Spaanse inquisitie

De Morisken, afstammelingen van de moslims die onderdoken, in plaats van zich te bekeren tot het christendom of in ballingschap gingen, werden in de begindagen van de Spaanse en Portugese inquisitie, na een ernstige sociale onrust, verdreven uit Spanje, toen de inquisitie op zijn sterks was. De uitzettingen in het oosten van Spanje (Valencia en Aragon) werden harder uitgevoerd als gevolg van lokale vijandigheid jegens moslims en heidenen, waar lokale werknemers hen beschouwden als economische rivalen, omdat ze als goedkope arbeidskrachten werden gezien, dat ondermijnde hun onderhandelingspositie met de eigenaars. De aan de Moriscos opgelegde heffingen zorgde voor een belangrijke opstand van de Moren die plaatsvond in 1568, dit eindigde met de definitieve verdrijving van de Moren uit Castilla in 1609, terwijl ze bijna tegelijkertijd uit Aragon werden verdreven.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-03-26

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

        • Spanish Wikipedia|titel=Reconquista|pagecode=116228575| date=20190531
        • Dutch Wikipedia|titel=Visigoten|pagecode=51314286| date=20190623

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

Hans Brongers Buitenfotografie

VOOR DAG EN DAUW IN DE NATUUR / BEFORE DAY AND DEW INTO NATURE

WordPress.com News

The latest news on WordPress.com and the WordPress community.

%d bloggers liken dit: