Rodrigo Díaz de Vivar beter bekend als ‘el Cid’.
Gegevens |
Rodrigo Díaz (Vivar del Cid, Burgos, ca. 1048-Valencia, 1099), ook bekend als El Cid Campeador, was een Castiliaans militair leider die aan het eind van de 11e eeuw het Levante van het Iberisch schiereiland ging beheersen, hij stond aan het hoofd van zijn eigen leger.
Hij is een historische en legendarische figuur van de Reconquista, wiens leven de inspiratie vormde voor de belangrijkste canto de gesta in de Spaanse literatuur, de Cantar de mio Cid. hij is de geschiedenis in gegaan als ‘el Campeador’ (de kampioen) of ‘el Cid’. Cid is een verbastering van het Arabische woord sayyid of sîdi dat Heer betekend. En beide titels getuigen van een respect van zowel Moorse als christelijke kant. El Cid is nu de bekende Spaanse nationale held die de ridderlijkheid en de deugd belichaamt.
Hij slaagde erin de Taifa van Valencia te veroveren en vestigde er een onafhankelijke Heerlijkheid waarover hij als een koning regeerde van 17 juni 1094 tot aan zijn dood. Zijn vrouw, Jimena Díaz, erfde de Heerlijkheid en behield het tot 1102, toen het weer overging in islamitische handen.
Over zijn familieafkomst bestaan verschillende theorieën. Hij was de grootvader van García Ramírez van Pamplona, koning van Navarra, de eerstgeboren zoon van diens dochter Cristina. Tot op de dag van vandaag blijft El Cid een populaire Spaanse volksheld en nationaal icoon, met zijn leven en daden herinnerd in de populaire cultuur.
Wat interesseert u het meest:
- Etymologie: ‘Cid’ en ‘ Campeador’
- Biografie
- Strijder en generaal
- Vrouw en kinderen
- Strijder en generaalIn de kunst en de populaire cultuur
Ondanks zijn latere legende als held van Castilla of kruisvaarder ten gunste van de Reconquista, plaatste hij zich gedurende zijn hele leven onder het bevel van verschillende krijgsheren, zowel christelijke als islamitische, en vocht hij werkelijk als ‘zelfstandig’ ridder, krijgsheer, in zijn eigen voordeel, zodat het portret dat sommige auteurs van hem maken lijkt op dat van een huurling, een beroepssoldaat, die zijn diensten tegen betaling verleent.
Etymologie: ‘Cid en ‘Campeador’

Tijdens zijn leven was hij bekend onder de naam “Campeador”, zoals blijkt uit een door Rodrigo Díaz zelf ondertekend document uit 1098 met de gelatiniseerde uitdrukking “ego Rudericus Campidoctor”. De Arabische bronnen van de 11e en het begin van de 12e eeuw noemen hem الكنبيطور “alkanbīṭūr” of القنبيطور “alqanbīṭūr”, of misschien (rekening houdend met de Romaanse vorm) Rudriq of Ludriq al-Kanbiyatur of al-Qanbiyatur (“Rodrigo el Campeador”). De naam Campeador is afgeleid van het Latijnse campi doctor, wat “meester op het slagveld” betekent. Hij verwierf het waarschijnlijk tijdens de veldtochten van koning Sancho II van Castilla tegen zijn broers, de koningen Alfonso VI van León en García II van Galicië.
De bijnaam “Cid” (die ook op andere christelijke krijgsheren werd toegepast), hoewel het vermoeden bestaat dat deze reeds als eerbetoon en respect werd gebruikt door zijn tijdgenoten uit Zaragoza (voor hun overwinningen in dienst van de Taifa-koning van Zaragoza tussen 1081 en 1086) of, waarschijnlijker, uit Valencia, na de verovering van deze hoofdstad in 1094, komt voor het eerst voor (als “Meo Çidi”) in het Poema de Almería, samengesteld tussen 1147 en 1149. Maar ook de Mozaraben of Arabieren die in zijn gelederen dienden zullen hem hoogstwaarschijnlijk op deze manier hebben aangesproken en dat de christenen deze mogelijk hebben omgezet en overgenomen. Historici hebben echter nog geen documenten gevonden waarin naar Rodrigo wordt verwezen als Cid.
De combinatie “Cid Campeador” werd rond 1200 gedocumenteerd in het Navarrees-Aragonese Linaje de Rodrigo Díaz, dat deel uitmaakt van het Liber regum (onder de formule “mio Cit el Campiador”), en in de Cantar de mio Cid (“mio Cid el Campeador”, naast andere varianten).
Biografie
Geboorte

Hij is geboren in het midden van de 11e eeuw. De verschillende voorstellen variëren van 1041 (Menéndez Pidal) tot 1057 (Ubieto Arteta), hoewel een datum tussen 1045 en 1050 momenteel meer aanhangers heeft; volgens Martínez Díez is het het meest waarschijnlijk dat hij in 1048 is geboren.
Zijn geboorteplaats is volgens de traditie Vivar del Cid, 10 km van Burgos, hoewel er een gebrek is aan bevestigende bronnen uit de tijd van Rodrigo, aangezien de associatie van Vivar met de Cid voor het eerst rond 1200 wordt gedocumenteerd in de Cantar de mio Cid en de eerste uitdrukkelijke vermelding dat de Cid in Vivar is geboren dateert uit de 14e eeuw en is te vinden in de cantar de las Mocedades de Rodrigo.
Genealogie
Menéndez Pidal (filoloog, historicus, volkskundige en mediëvist (kenner van de Middeleeuwen)) zocht in zijn werk La España del Cid (1929) naar de wezenlijke juistheid van de volksliteratuur van cantares de gesta en romances, naar een Cid van Castiliaanse en nederige afkomst onder de infanzones, wat paste in zijn gedachte dat de Cantar de mio Cid een essentiële historiciteit bevatte. De dichter van de Cantar schildert zijn held als een ridder van lage adel die de sociale ladder beklimt tot hij verwant is aan vorsten, in voortdurende oppositie tegen de vastgeroeste belangen van de landadel van León. Deze stelling werd ook gevolgd door Gonzalo Martínez Diez (mediëvist), die in de vader van El Cid een “capitán de frontera?” van weinig belang ziet als hij erop wijst “dat de totale afwezigheid van Diego Laínez in alle door koning Fernando I toegekende documenten bevestigt dat de infanzón de Vivar nooit tot de eerste magnaten van het koninkrijk heeft behoord”.

Deze opvatting strookt echter niet met de kwalificatie van de Historia Roderici, waarin over Rodrigo Díaz wordt gesproken als “varón ilustrísimo”, dat wil zeggen behorend tot de adel; in dezelfde zin spreekt het Carmen Campidoctoris over hem als “nobiliori de genere ortus” (“afstammeling van het edelste geslacht”). Anderzijds blijkt uit een studie van Luis Martínez García (2000) dat het vermogen dat Rodrigo van zijn vader erfde omvangrijk was. Het omvatte talrijke bezittingen in de streek van de vallei van de rivier Ubierna, Burgos. Dit soort bezittingen werd alleen geschonken aan een magnaat van de hoge aristocratie, waarvoor geen beletsel bestaat dat hij deze bevoegdheden tijdens zijn leven als strijder aan het front had verworven, zoals het geval was met de vader van de Cid. Men vermoedt dat de vader van Rodrigo Díaz niet tot het koninklijk hof behoorde, hetzij vanwege het verzet van zijn broer (of halfbroer), Fernando Flaínez, tegen Fernando I, hetzij omdat hij geboren was uit een onwettig huwelijk, wat waarschijnlijker lijkt. Aangezien Menéndez Pidal zei dat de vader van de Cid geen lid was van de “eerste adel”, hebben de auteurs die hem zijn gevolgd hem over het algemeen beschouwd als een infanzón, dat wil zeggen, een lid van de kleine Castiliaanse adel; een “capitán de frontera?” in de gevechten tussen Navarrese en Castiliaanse burgers op de lijn van Ubierna (Atapuerca) volgens Martínez Diez (1999).

Tussen 2000 en 2002 heeft het genealogische werk van Margarita Torres (historicus) uitgewezen dat de Diego Flaínez (Didacum Flaynez, een louter Leonese en oudere variant van Diego Laínez) die in de Historia Roderici als stamvader wordt genoemd, en in het algemeen alle voorouders aan vaderszijde die in de Latijnse biografie worden vermeld, precies samenvallen met het geslacht van de illustere Leonese familie van de Flaínez. Een van de vier machtigste families in het koninkrijk León vanaf het begin van de 10e eeuw. Het waren graven die verwant waren aan de Banu Gómez, Ramiro II van León en de koningen van Asturias. Deze afstamming is ook verdedigd door Montaner Frutos (filoloog, historicus en dichter) in verschillende werken in de 21e eeuw. In zijn uitgave van 2011 van de Cantar de mio Cid, bevestigde hij opnieuw de juistheid van de genealogie van de Historia Roderici, toegelicht in zijn historische correspondentie door Margarita Torres. De schijnbare tegenstrijdigheid van de grootvader van de Campeador Flaín Muñoz met de variant “Flaynum Nunez” (Flaín Nuñez) die in de Historia Roderici is opgenomen, zou in dit verband geen belemmering vormen, aangezien de verwarring tussen Munio en Nunio en hun varianten (Muñoz / Munioz / Muniez / Nuniez / Nunioz / Nuñez) gebruikelijk was, en de achtervoegsels -oz en -ez in die tijd van de geschiedenis onderling verwisselbaar waren. Wat betreft de Flaín Calvo die in de Historia Roderici als het hoofd van het geslacht wordt vermeld, hoewel Margarita Torres vermoedt dat het zou kunnen verwijzen naar een Flaín Fernández aan wie de Latijnse biografie de bijnaam Calvo toevoegde, geeft Montaner er de voorkeur aan het te beschouwen als een familienaam uit de mondelinge overlevering. Vervolgens identificeert de Linage van Rodric Díaz, rond 1195, Flaín Calvo met een vermeende rechter van Castilla, Laín Calvo, die samen met Nuño Rasura, beide vals, de mythische stamboom van de hiërarchen van Castilla zou inluiden, ten gunste van de mythische genealogie die werd herhaald in de aan ‘El Cid’ gerelateerde legendes die in de 13e eeuw ontstonden rond het klooster van San Pedro de Cardeña en in de Estoria de España (Geschiedenis van Spanje door Alfonso X ‘el Sabio’) die gebruik maakten van dit materiaal, versterkt door de status van infanzones die de tradities toeschreven aan de oorsprong van de twee rechters en de Cantar de mio Cid aan zijn held.
De achternaam van zijn moeder is bekend als Rodríguez (haar voornaam is onzekerder, want het zou María, Sancha of Teresa kunnen zijn), dochter van Rodrigo Álvarez, lid van een van de stammen van de Castiliaanse adel. De grootvader van moederszijde van de Campeador maakte deel uit van het gevolg van Fernando I van León vanaf diens koninklijke zalving op 21 juni 1038 tot 1066. Deze familie verbond Rodrigo Díaz met de luitenant van Álava, Guipúzcoa en Vizcaya, Lope Íñiguez; met Gonzalo Salvadórez van Castilla; met Gonzalo Núñez, luitenant van de alfoz van Lara en stamvader van het huis met dezelfde naam; en met Álvar Díaz, die afkomstig was uit Oca en getrouwd was met de zus van García Ordóñez, die in epische en legendarische bronnen werd beschouwd als de onverzoenlijke rivaal van de Cid.
In 1058, toen hij nog heel jong was, trad hij in dienst van koning Fernando I, als dienaar of page van prins Sancho, die deel uitmaakte van zijn adellijke curie. Deze vroege toetreding tot het gevolg van prins Sancho II is een andere aanwijzing dat de jongen Rodrigo Díaz geen nederige infanzón was. Kortom, de mythe van de Cid als behorend tot de laagste adel lijkt eerder een poging om de genealogie van de mythische rechters van Castilla van de Linage van Rodric Díaz en zijn afstammelingen, en van de legendarische figuur van de Cantar de mio Cid, onder te brengen bij de historische Rodrigo Díaz om de heroïek van de hoofdpersoon te benadrukken, door hem te karakteriseren als een oude Castiliaan, maar niet van hoge adel, die opkomt dankzij zijn heldenmoed.
Kortom, het is zeker dat Rodrigo Díaz via de moederlijke lijn van de adel van de magnaten afstamt en, als de these van Margarita Torres wordt aanvaard, ook via de vaderlijke lijn, aangezien hij verwant zou zijn aan de Flaínez de León. In ieder geval zijn zowel de omvang van de bezittingen waarmee hij zijn vrouw in de eigendomsakte (carta de arras) van 1079 bedeelde, als zijn aanwezigheid vanaf zeer jonge leeftijd in de koninklijke entourage en het werk dat hij aan het hof van Alfonso VI verrichtte, voldoende om te concluderen dat de Cid tot de hoge adel behoorde.

Jeugd. In dienst van Sancho II de Castilla
Rodrigo Díaz diende op zeer jonge leeftijd de infante Sancho, de toekomstige Sancho II van Castilla. In dit gezelschap van de hofhouding werd hij onderwezen in het gebruik van wapens en leerde hij lezen en schrijven. Er bestaat een schenkingsakte aan de kathedraal van Valencia uit 1098 die Rodrigo onderschrijft met de autograafformule “Ego Ruderico, simul cum coniuge mea, afirmo oc quod superius scriptum est” (“Ik Rodrigo, samen met mijn vrouw, onderschrijf wat hierboven staat geschreven”). Hij had ook kennis van het recht, aangezien hij bij twee gelegenheden aan het koninklijk hof tussenbeide kwam om juridische geschillen te beslechten, hoewel een edelman als Rodrigo Díaz in het hof waarschijnlijk voldoende bekend was met juridische begrippen om in dergelijke procedures te worden ingeschakeld.
Het zou kunnen dat Rodrigo Díaz het leger van de nog jonge Sancho II heeft vergezeld toen deze zich naar de slag bij Graus begaf om de taifa-koning van Zaragoza al-Muqtadir te helpen tegen Ramiro I van Aragon in 1063. Vanaf de toetreding van Sancho II tot de troon van Castilla in de laatste dagen van 1065 tot de dood van deze koning in 1072, genoot El Cid de koninklijke gunst als magnaat van zijn gevolg, en kon hij worden aangesteld als armiger regis, wiens functie in de 11e eeuw vergelijkbaar zou zijn geweest met die van een schildknaap, aangezien zijn taken nog niet die van de koninklijke vaandrig waren die in de 13e eeuw in Las Partidas (Castiliaans wetboek) worden beschreven. De functie van de armiger zou in de loop van de 12e eeuw overgaan in die van vaandrig, aangezien hij geleidelijk verantwoordelijkheden op zich zou nemen zoals het te paard dragen van de koninklijke vaandel en het aanvoeren van het leger van de koning. Tijdens de regering van Sancho II van Castilla werden de taken van de armiger (het bewaken van de wapens van de heer, voornamelijk tijdens plechtigheden) toevertrouwd aan jonge ridders die net begonnen waren met het uitoefenen van paltsfuncties. In de regeerperiode van Sancho II is er echter geen gedocumenteerde vermelding van een armiger regis, dus deze informatie zou alleen te danken kunnen zijn aan de later verspreide roem dat Rodrigo Díaz de favoriete ridder van de koning was, en vandaar dat de bronnen van de late 12e eeuw hem de functie van koninklijke vaandrig toekennen.

Hij vocht samen met Sancho in de oorlog die Sancho voerde tegen zijn broer Alfonso VI, koning van León, en diens broer García, koning van Galicië. De drie broers betwistten elkaar om het leiderschap van het koninkrijk, dat na de dood van hun vader, Fernando I van León, was verdeeld. Zij betwistte elkaar om het te herenigen. Rodrigo’s oorlogskwaliteiten kwamen naar voren in de Castiliaanse overwinningen van Llantada (1068) en Golpejera (1072), waarna Alfonso VI gevangen werd genomen en Sancho de macht over León en Galicia overnam en Sancho II van León werd. Het was misschien in deze veldtochten dat Rodrigo Díaz de bijnaam “Campeador” verdiende (meester op het slagveld, strijder in veldslagen).
Na Sancho’s troonsbestijging in León kwam een deel van de adel van León in opstand en vestigde zich in Zamora onder bescherming van doña Urraca, de zuster van voornoemde. Met de hulp van Rodrigo Díaz belegerde de koning de stad, maar werd, volgens een wijdverbreide traditie, gedood door de edelman van Zamora, Vellido Dolfos, hoewel de Historia Roderici niet vermeldt dat de dood het gevolg was van verraad. De episode van het beleg van Zamora is een van de episodes die het meest zijn nagespeeld in de cantares de gesta, kronieken en romances, zodat de historische informatie over deze episode zeer moeilijk te scheiden is van de legendarische.
De vertrouwde ridder van Alfonso VI
Alfonso VI heroverde de troon van León en volgde zijn broer op op de troon van Castilla, voegde het samen met Galicia en herenigde zo het koninkrijk van León dat door zijn vader Fernando I bij diens dood was opgebroken. De bekende episode van de Jura de Santa Gadea is een verzinsel, volgens Martínez Diez “zonder enige historische of documentaire basis”. De eerste verschijning van deze literaire passage dateert van 1236.

De betrekkingen tussen Alfonso en Rodrigo Díaz waren in deze periode uitstekend. Hoewel hij bij de nieuwe koning geen belangrijke posten bekleedde, zoals die van graaf van Nájera die door García Ordóñez werd bekleed, benoemde hij hem tot rechter of procureur in verschillende rechtszaken en schonk hij hem een eervol huwelijk met Jimena Díaz (tussen juli 1074 en 12 mei 1076), een adellijke achterkleindochter van Alfonso V van León, met wie hij drie kinderen kreeg: Diego, María (getrouwd met de graaf van Barcelona Ramón Berenguer III) en Cristina (getrouwd met de prins Ramiro Sánchez van Pamplona). Deze band met de hoge adel van Asturische oorsprong bevestigt dat Rodrigo en koning Alfonso in deze periode op goede voet stonden.
Een bewijs van het vertrouwen dat Alfonso VI in Rodrigo stelde, is dat de kampioen in 1079 van de vorst de opdracht kreeg de parias van Almutamid (koning) van de taifa van Sevilla te innen. Maar terwijl hij deze opdracht uitvoerde, lanceerde Abdalá ibn Buluggin van de taifa van Granada een aanval op de Sevilliaanse koning met de steun van de mesnada van de belangrijke Castiliaanse edelman García Ordóñez, die ook namens de Castiliaans-Leonese koning (Alfonso VI) was gegaan om de parias van de laatste Ziridische leider te innen. Beide taifas genoten de bescherming van Alfonso VI, juist in ruil voor de parias. De Campeador verdedigde Almutamid met zijn troepen, dat Abdalá onderschepte en versloeg in de Slag bij Cabra, waarbij García Ordóñez gevangen werd genomen. In de literatuur is getracht deze episode te zien als een van de oorzaken van Alfonso’s vijandschap jegens Rodrigo, aangezet door de adel die sympathiseerde met García Ordóñez, hoewel de bescherming die El Cid bood aan de rijke koning van Sevilla, die Alfonso VI verrijkte met zijn belastingen, de belangen van de vorst van León ten goede kwam.

De onenigheid met Alfonso werd veroorzaakt door een overschrijding van ambtsbevoegdheid (hoewel dit in die tijd niet ongebruikelijk was) van Rodrigo Díaz na het afslaan van een inval van Andalusische troepen in Soria in 1080, waardoor hij, in de achtervolging op hen, het Taifa-rijk Toledo binnendrong en het oostelijke gebied daarvan plunderde, dat onder bescherming stond van koning Alfonso VI.
Eerste verbanning: in dienst van de taifa van Saragossa
Zonder de mogelijke invloed van hovelingen, die zich tegen Rodrigo Díaz verzetten, in de beslissing volledig uit te sluiten, was de inval van de Castiliaan op het grondgebied van al-Qadir, beschermeling van Alfonso VI, de oorzaak van zijn verbanning en de verbreking van de vazalrelatie.
Eind jaren 1080 of begin 1081 moest de Campeador vertrekken op zoek naar een magnaat aan wie hij zijn militaire expertise kon uitlenen. Mogelijk zocht hij aanvankelijk de bescherming van de broers Ramon Berenguer II en Berenguer Ramon II, graven van Barcelona, maar deze weigerden zijn beschermheerschap. Rodrigo bood vervolgens zijn diensten aan bij koningen van de Taifas, wat niet ongebruikelijk was, aangezien Alfonso VI zelf in 1072 tijdens zijn ballingschap was opgenomen door al-Mamun van Toledo.
Samen met zijn vazallen of “mesnada” vestigde hij zich van 1081 tot 1086 als krijger onder het bevel van de koning van Saragossa al-Muqtadir, die, ernstig ziek, in 1081 werd opgevolgd door al-Mutaman. In 1082 belastte deze laatste El Cid met een campagne tegen zijn broer, de gouverneur van Lérida, al-Mundir, die zich samen met graaf Berenguer Ramón II van Barcelona en de koning van Aragón, Sancho Ramírez, niet had onderworpen aan de macht van Saragossa na de dood van hun vader, wat een broederoorlog ontketende tussen de twee Hudi-koningen (Andalusische dynastie) van de Ebro-vallei.

De troepen van El Cid versterkten de bolwerken van Monzón en Tamarite en versloegen de coalitie, gevormd door Mundir en Berenguer Ramón II, nu met de steun van het grootste deel van het Taifaleger van Saragossa, in de slag bij Almenar, waar graaf Ramón Berenguer II gevangen werd genomen.

Terwijl al-Mutaman en el Campeador vochten in Almenar, in de onneembare vesting Rueda de Jalón, beraamde de voormalige koning van Lérida, Yusuf al-Muzaffar, die in dit kasteel gevangen zat, onttroond door zijn broer al-Muqtadir, een samenzwering met de gouverneur van dit plein, een zekere Albofalac volgens de bronnen in de romances (misschien Abu-l-Jalaq). Profiterend van de afwezigheid van al-Mutaman, de vorst van Saragossa, vroegen al-Muzaffar en Albofalac aan Alfonso VI om met een leger in opstand te komen in ruil voor het afstaan van de vesting aan hem. Alfonso VI zag ook de kans om de paria’s van het koninkrijk Saragossa te verzamelen en marcheerde in september 1082 met zijn leger, onder leiding van Ramiro van Pamplona (een zoon van García Sánchez III van Pamplona) en de Castiliaanse edelman Gonzalo Salvadórez, naar Rueda. Maar al-Muzaffar stierf, en de gouverneur Albofalac, bij gebrek aan een pretendent voor het koninkrijk Zaragoza, veranderde zijn strategie en dacht zich bij al-Mutaman in te lijven door een val te zetten voor Alfonso VI. Hij beloofde de koning van León en Castilla de vesting over te dragen, maar toen de commandanten en de eerste troepen van zijn leger de eerste schansen van het kasteel bereikten, nadat ze door de poort in de muur waren gebroken, begonnen ze van bovenaf stenen naar hen te gooien, waardoor het leger van Alfonso VI, dat voorzichtig was blijven wachten om aan het eind naar binnen te gaan, werd gedecimeerd. Ramiro van Pamplona en Gonzalo Salvadórez werden gedood, naast andere belangrijke christelijke magnaten, hoewel Alfonso VI de val ontweek. De episode werd in de geschiedschrijving bekend als het “verraad van Rueda“. Kort daarna verscheen El Cid op het toneel, nadat hij in Tudela was geweest, waarschijnlijk gestuurd door al-Mutaman, die een grootscheepse aanval vanuit León en Castilla voorzag, en Alfonso VI verzekerde dat hij niet betrokken was geweest bij dit verraad, een verklaring die Alfonso aanvaardde. Er wordt gespeculeerd dat er na het gesprek een korte verzoening heeft plaatsgevonden, maar er is alleen vastgelegd dat El Cid terugkeerde naar Saragossa in dienst van de moslimkoning.
In 1084 was El Cid op een missie in het zuidoosten van de Zaragozaanse taifa, waarbij hij Morella aanviel, mogelijk met de bedoeling een uitweg naar zee te verkrijgen voor Saragossa. Al-Mundir, heer van Lérida, Tortosa en Denia, zag zijn land in gevaar en wendde zich ditmaal tot Sancho Ramírez van Aragón, die op 14 augustus 1084 tegen Rodrigo Díaz vocht in de Slag bij Morella, ook bekend als de Slag bij Olocau – hoewel Boix Jovaní in 2005 postuleerde dat deze iets noordelijker van Olocau del Rey plaatsvond, in Pobleta d’Alcolea. Opnieuw zegevierde de Castiliaan en nam hij de belangrijkste ridders van het Aragonese leger gevangen (waaronder de bisschop van Roda Ramón Dalmacio en de luitenant van het graafschap Navarra Sancho Sánchez), die hij waarschijnlijk zou vrijlaten na het innen van hun losgeld. Bij een van deze twee apotheosische ontvangsten in Saragossa kan El Cid ontvangen zijn met de kreet “sīdī” (“mijn heer” in het Andalusisch Arabisch, zelf afgeleid van het klassieke Arabische sayyid), in de romances (Spaanse versvorm) is afgeleid tot “mio Çid”.
Verzoening met Alfonso VI
Op 25 mei 1085 veroverde Alfonso VI de Taifa van Toledo en in 1086 begon hij het beleg van Saragossa, met al-Musta’in II op de troon van deze Taifa, die ook Rodrigo in dienst had. Maar begin augustus van dat jaar rukte een Almoravidisch leger op naar het binnenland van het koninkrijk León, waar Alfonso het moest onderscheppen, met als gevolg een christelijke nederlaag in de Slag bij Sagrajas op 23 oktober. Het is mogelijk dat Alfonso zich tijdens het beleg van Saragossa verzoende met El Cid, maar in elk geval was de Castiliaanse magnaat niet aanwezig in Sagrajas. De komst van de Almoraviden, die de islamitische wet strikter naleefden, maakte het voor de Taifa koning van Saragossa moeilijk om een christelijke legerleider en mesnada te handhaven, wat hem er wellicht toe bracht af te zien van de diensten van el Campeador. Aan de andere kant kon Alfonso VI Rodrigo gratie verlenen omdat hij behoefte had aan waardevolle krijgsheren om de confrontatie met de nieuwe macht van Noord-Afrikaanse oorsprong aan te gaan.
Rodrigo vergezelde het hof van koning Alfonso in Castilla in de eerste helft van 1087, en in de zomer zette hij koers naar Saragossa, waar hij al-Musta’in II weer tegenkwam en samen namen ze de route naar Valencia om de marionettenkoning al-Qadir te helpen tegen de intimidatie van al-Mundir (koning van Lerida tussen 1082 en 1090), die opnieuw een bondgenootschap had gesloten met Berenguer Ramon II van Barcelona om de rijke taifa van Valencia te veroveren, op dat moment een protectoraat van Alfonso VI. El Cid slaagde erin de inval van al-Mundir van Lleida af te slaan, maar kort daarna nam de koning van de taifa van Lleida de belangrijke versterkte stad Murviedro (nu Sagunto) in, waardoor Valencia opnieuw gevaarlijk werd belaagd. Geconfronteerd met deze moeilijke situatie ging Rodrigo Díaz naar Castilla om zijn koning te ontmoeten, versterkingen te vragen en de verdedigingsstrategie voor de toekomst te plannen. Het resultaat van deze plannen en acties zou de daaropvolgende interventie van El Cid in de Levante zijn, die zou leiden tot een opeenvolging van oorlogszuchtige acties die uiteindelijk zouden leiden tot de overgave van de hoofdstad van de Turia. Versterkt trok het leger van El Cid naar Murviedro om de Hudi koning van Lérida uit te dagen. Terwijl Alfonso VI Toledo verliet voor een veldtocht naar het zuiden, vertrok Rodrigo Díaz vanuit Burgos, kampeerde in Fresno de Caracena en vierde op 4 juni 1088 Pinksteren in Calamocha en vertrok opnieuw naar de landen van de Levant.

Toen hij aankwam, werd Valencia belegerd door Berenguer Ramon II, nu geallieerd met al-Musta’in II van Saragossa, die El Cid in de vorige campagne had geweigerd de Levantijnse hoofdstad over te dragen. Rodrigo, geconfronteerd met de kracht van deze alliantie, zocht een overeenkomst met al-Mundir van Lleida en sloot een pact met de graaf van Barcelona om de belegering op te heffen, die deze laatste ten uitvoer bracht. Vervolgens begon El Cid voor zichzelf de parias te innen die Valencia eerder aan Barcelona of koning Alfonso VI had betaald en vestigde zo een protectoraat over het hele gebied, inclusief de taifa van Albarracín en Murviedro.
Tweede verbanning: zijn optreden in de Levant
Voor het einde van 1088 zou er echter een nieuwe onenigheid ontstaan tussen de Castiliaanse krijgsheer en zijn koning. Alfonso VI had Aledo (provincie Murcia) veroverd, van waaruit hij de taifas van Murcia, Granada en Sevilla in gevaar bracht met voortdurende plunderingen. De Andalusische taifas verzochten daarop opnieuw om tussenkomst van de Almoravidische keizer, Yusuf ibn Tashufin, die Aledo in de zomer van 1088 belegerde. Alfonso kwam het fort te hulp en beval Rodrigo naar Villena te marcheren om zich bij zijn troepen te voegen, maar el Campeador ontmoette zijn koning uiteindelijk niet, hoewel het niet duidelijk is of dit te wijten was aan een logistiek probleem of aan het besluit van El Cid om de ontmoeting te vermijden. In plaats van in Villena te wachten, sloeg hij zijn kamp op in Onteniente en plaatste hij wachttorens in Villena en Chinchilla om te waarschuwen voor de komst van het leger van de koning. Alfonso nam op zijn beurt, in plaats van naar de afgesproken ontmoetingsplaats te gaan, een kortere route, via Hellín en door de Segura-vallei naar Molina. Hoe dan ook, Alfonso VI strafte El Cid opnieuw met een verbanning, waarbij hij een maatregel toepaste die alleen bij verraad werd uitgevoerd, namelijk de onteigening van zijn bezittingen; een uiterste die hij bij de eerste verbanning niet had bereikt. Vanaf dat moment begon El Cid in alle opzichten als onafhankelijk krijgsheer op te treden en benaderde hij zijn optreden in Levante als een persoonlijke activiteit en niet als een missie namens de koning.
Begin 1089 plunderde hij de taifa van Denia en naderde vervolgens Murviedro, waardoor al-Qadir van de taifa van Valencia hem schatting betaalde om zijn bescherming te waarborgen.
In het midden van dat jaar bedreigde hij de zuidelijke grens van de koning van Lérida al-Mundir en Berenguer Ramón II van Barcelona door zich stevig te vestigen in Burriana, op korte afstand van de gebieden van de taifa van Tortosa, dat toebehoorde aan al-Mundir van Lérida. Deze laatste, die zijn heerschappij over Tortosa en Denia bedreigd zag, sloot zich aan bij Berenguer Ramón II, die El Cid in de zomer van 1090 aanviel, maar de Castiliaan versloeg hem in de slag bij Tévar, mogelijk bij een dennenbos gelegen in het huidige puerto de Torre Miró, tussen Monroyo en Morella. Hij nam opnieuw de graaf van Barcelona gevangen, die zich er na deze gebeurtenis toe verbond zijn belangen in de Levant op te geven.
Als gevolg van deze overwinningen werd El Cid de machtigste figuur in het oosten van het schiereiland en vestigde hij een protectoraat over Levante, met vertakkingen in taifas van Valencia, Lérida, Tortosa, Denia, Albarracín, Alpuente, Sagunto, Jérica, Segorbe en Almenara.
In 1092 herbouwde hij het fort van Peña Cadiella (nu La Carbonera, sierra de Benicadell) als uitvalsbasis, maar Alfonso VI had zijn invloed in Valencia verloren, waarvoor het protectoraat van El Cid in de plaats kwam. Om zijn heerschappij in dat gebied terug te krijgen, sloot hij een bondgenootschap met Sancho Ramírez van Aragón en Berenguer Ramón II, en kreeg hij steun van de marine van Pisa en Genua. De koning van Aragón, de graaf van Barcelona en de Pisaanse en Genuese vloten vielen de Taifa van Tortosa aan, die door El Cid was onderworpen aan de betaling van paria’s, en in de zomer van 1092 bestookte de coalitie Valencia. Alfonso VI, van zijn kant, was eerder over land naar Valencia gegaan om de meervoudige alliantie tegen El Cid te leiden, maar de vertraging van de Pisaans-Genuese armada die hem moest steunen en de hoge kosten van het handhaven van de belegering dwongen de koning om de gebieden in Valencia te verlaten.
Rodrigo, die in Saragossa (de enige taifa die hem geen paria’s betaalde) de steun van al-Musta’in II zocht, vergelde het Castiliaanse grondgebied met een energieke plundercampagne in La Rioja. Na deze gebeurtenissen kon geen enkele christelijke macht zich tegen El Cid verzetten, en alleen het machtige Almoravidenrijk, toen op het hoogtepunt van zijn militaire macht, kon het tegen hem opnemen.
De dreiging van de Almoraviden was de oorzaak die El Cid er definitief toe bracht een stap verder te gaan in zijn ambities in Levante en, verdergaand dan het idee om een protectoraat te creëren over de verschillende forten van de regio, ondersteund door het verzamelen van parias van de naburige taifas (Tortosa, Alpuente, Albarracín, en andere Levantijnse versterkte steden), besloot hij de stad Valencia te veroveren om een erfelijke heerlijkheid te vestigen, een buitengewone status voor een onafhankelijke krijgsheer omdat hij aan geen enkele christelijke koning was onderworpen.
De verovering van Valencia
Na de zomer van 1092, en El Cid nog in Zaragoza zat, bevorderde de kadi Ibn Ŷaḥḥḥāf, door de christenen Abeniaf genoemd, met de steun van de Almoravidische factie, de executie van al-Qadir, een tributaris en onder bescherming van Rodrigo, op 28 oktober 1092, en greep de macht in Valencia. El Campeador was woedend toen hij het nieuws vernam. Hij keerde begin november terug naar Valencia en belegerde het fort van Cebolla, nu in de gemeente El Puig, veertien kilometer van de Levantijnse hoofdstad, en gaf het halverwege 1093 over met het vaste voornemen het te gebruiken als uitvalsbasis voor een definitieve aanval op Valencia.
Die zomer begon hij de stad te omsingelen. Valencia, in een situatie van groot gevaar, verzocht om een Almoravisch hulpleger, dat onder bevel van al-Latmuní werd gestuurd en vanuit het zuiden van de hoofdstad van de Turia oprukte naar Almusafes, drieëntwintig kilometer van Valencia, om zich vervolgens weer terug te trekken. De Valencianen kregen geen hulp meer en de stad begon te lijden onder de gevolgen van tekorten. Volgens de anonieme Kroniek van de Taifa Koningen:
Hij sneed hun voorraden af, richtte trebuchets (katapult, slingerarm)op en doorboorde hun muren. De inwoners, beroofd van voedsel, aten ratten, honden en aas, tot het punt waarop het volk mensen at, want wie onder hen stierf, werd opgegeten. De mensen, kortom, kwamen tot zulk lijden dat zij het niet konden verdragen. Ibn ‘Alqama heeft over de situatie van Valencia en de belegering ervan een boek geschreven dat de lezer doet wenen en de redelijke mens angst aanjaagt. Omdat de beproeving lang aansleepte en de Almoraviden al-Ándalus hadden verlaten voor Berberia en geen beschermer konden vinden, besloten zij de stad over te dragen aan el Campeador daarvoor vroegen zij hem om amnestie voor hun personen, hun goederen en hun gezinnen. Hij stelde als voorwaarde aan ibn Ŷaḥḥḥāf dat hij hem alle schatten van al-Quādir zou geven. |
Het strakke beleg had bijna een heel jaar geduurd, waarna Valencia op 17 juni 1094 capituleerde. El Cid nam bezit van de stad en noemde zichzelf “prins Rodrigo el Campeador” en misschien dateert uit deze periode de bewerking die in “Cid” zou ontstaan.

In ieder geval liet de druk van de Almoraviden niet af en medio september van hetzelfde jaar bereikte een leger onder leiding van Abu Abdullah Muhammad ibn Tāšufīn, neef van keizer Yusuf, Cuart de Poblet, vijf kilometer van de hoofdstad, en belegerde deze, maar werd door El Cid in een veldslag verslagen.

Ibn Ŷaḥḥḥāf werd levend verbrand door de Cid, die daarmee wraak nam voor de moord op zijn beschermeling en lijfeigene al-Qadir, maar blijkbaar ook een islamitische gewoonte toepaste. Om de noordelijke routes van de nieuwe heerlijkheid veilig te stellen, wist Rodrigo zich te verbinden met de nieuwe koning van Aragón Pedro I, die kort voor de val van Valencia tijdens het beleg van Huesca was getroond, en nam hij in 1095 het kasteel van Serra en Olocau in.

In 1097 probeerde een nieuwe invasie van de Almoraviden onder leiding van Muhammad ibn Tasufin opnieuw Valencia terug te winnen voor de Islam, maar bij Gandía werd hij opnieuw verslagen door El Campeador met medewerking van het leger van Pedro I in de slag bij Bairén.
Datzelfde jaar stuurde Rodrigo zijn enige zoon, Diego Rodríguez, om aan de zijde van Alfonso VI tegen de Almoraviden te vechten; de troepen van Alfonso VI werden verslagen en Diego verloor zijn leven in de Slag bij Consuegra. Eind 1097 veroverde hij Almenara, waarmee hij de routes ten noorden van Valencia afsloot, en in 1098 veroverde hij definitief de imposante vestingstad Sagunto, waarmee hij zijn heerschappij consolideerde over wat voorheen de Taifa van Balansiya was geweest.
Ook wijdde hij in 1098 de nieuwe kathedraal van Santa Maria in, waarbij de voormalige aljama-moskee werd hervormd. Hij had Jerónimo de Perigord aan het hoofd van de nieuwe bisschopszetel geplaatst ten nadele van de voormalige Mozarabische metropoliet of sayyid almaṭran, vanwege de onvrede die was ontstaan tussen el Campeador en de Mozarabische gemeenschap tijdens het beleg van Valencia in september en oktober 1094. In het schenkingsdiploma van de kathedraal eind 1098 wordt Rodrigo voorgesteld als “princeps Rodericus Campidoctor”, die zichzelf beschouwt als een autonome vorst ondanks het feit dat hij geen koninklijke afkomst heeft, en de slag bij Cuarte wordt aangeduid als een snel en zonder slachtoffers behaalde triomf op een groot aantal Mohammedanen. Zoals Georges Martin opmerkt:
… na de inname van Valencia waren alle inspanningen van Rodrigo gericht op de consolidatie van zijn soevereine onafhankelijkheid, op de oprichting van een soeverein vorstendom los van de wereldlijke voogdij van de koning van Castilla en de kerkelijke voogdij van de aartsbisschop van Toledo. Georges Martin, “El primer testimonio cristiano sobre la toma de Valencia (1098)”, e-Spania, nr. 10, december 2010. § 8. |
Nu hij zich in Valencia had gevestigd, verbond hij zich ook met Ramon Berenguer III, graaf van Barcelona, om samen de Almoraviden een halt toe te roepen. De militaire allianties werden versterkt door huwelijken. In het jaar van zijn dood had hij zijn dochters uitgehuwelijkt aan hoge notabelen: Cristina aan de prins Ramiro Sánchez van Pamplona en María aan Ramón Berenguer III. Dergelijke banden bevestigen de historische juistheid van de verzen 3.724 en 3.725 van de Cantar de mio Cid: “vandaag zijn de koningen van Spanje zijn bloedverwanten,/ aan allen brengt hij eer voor degene die op tijd geboren is”. García Ramírez el Restaurador was inderdaad de kleinzoon van El Cid en koning van Pamplona; evenzo was Alfonso VIII van Castilla de achterkleinzoon van de Campeador.
Zijn overlijden
Zijn dood vond plaats in Valencia tussen mei en juli 1099, volgens Martínez Diez op 10 juli. Alberto Montaner Frutos is geneigd deze in mei te plaatsen, omdat twee onafhankelijke bronnen zijn dood in deze maand dateren: enerzijds de Linaje de Rodrigo Díaz en anderzijds de kronieken van Alfonso X die de Estoria del Cid bevatten (zoals de Sanchina versie van de Estoria de España), die gegevens verzamelen waarvan de oorsprong ligt in de mondelinge of schriftelijke geschiedenis die in het klooster van San Pedro de Cardeña is ontstaan. Dit belet het klooster niet om de verjaardag van de Cid in juni te herdenken, aangezien het typisch is voor deze vieringen om de datum van de begrafenis van het lijk te kiezen in plaats van die van zijn dood, en in ieder geval zijn de gegevens afkomstig van een late bron uit de tweede helft van de 13e eeuw of het begin van de 14e eeuw.

El Cantar, is er waarschijnlijk van overtuigt dat de held in mei stierf, het zou de datum op Pinksteren specificeren voor literaire en symbolische doeleinden.

Zijn vrouw Jimena, die de Vrouwe van Valencia werd, wist de stad een tijdlang te verdedigen met de hulp van haar schoonzoon Ramón Berenguer III. Maar in mei 1102, toen het onmogelijk was het vorstendom te verdedigen, verliet de familie en het volk van El Cid Valencia met de hulp van Alfonso VI, na de stad te hebben geplunderd en in brand te hebben gestoken. Valencia werd de volgende dag opnieuw veroverd door de Almoraviden en bleef in islamitische handen tot 1238, toen het definitief werd heroverd door Jaime I.

Rodrigo Díaz werd begraven in de kathedraal van Valencia. Het was dus niet de wens van El Campeador om begraven te worden in het klooster van San Pedro de Cardeña, waar zijn stoffelijke resten naartoe werden gebracht na de christelijke verdrijving en verbranding van de Levantijnse hoofdstad in 1102. In 1808, tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog, ontheiligden Franse soldaten zijn graf, maar het jaar daarop gaf generaal Paul Thiébault opdracht zijn overblijfselen bij te zetten in een mausoleum aan de Paseo del Espolón, aan de oever van de rivier de Arlanzón; in 1826 werden ze teruggebracht naar Cardeña, maar na de confiscatie in 1842 werden ze overgebracht naar de kapel van het Casa Consistorial in Burgos. Sinds 1921 rust hij samen met zijn vrouw Doña Jimena in het dwarsschip van de kathedraal van Burgos.
Strijder en Generaal
Gevechtstactieken
Tijdens zijn veldtochten liet El Cid vaak boeken van klassieke Romeinse en Griekse auteurs over militaire thema’s voorlezen aan hem en zijn troepen, zowel ter vermaak als ter inspiratie voor de strijd. Het leger van El Cid had ook een nieuwe benadering van strategieplanning: voor elke slag hielden ze wat men zou kunnen noemen “brainstormsessies” om de tactiek te bespreken. Ze gebruikten vaak onverwachte strategieën, door gebruik te maken van wat moderne generaals psychologische oorlogsvoering zouden noemen – wachten tot de vijand verlamd was van angst en hem dan plotseling aanvallen; de vijand afleiden met een kleine groep soldaten, etc. (El Cid gebruikte deze afleiding bij de verovering van de stad Castejón zoals afgebeeld in Cantar de mio Cid (Het lied van mijn Cid)). El Cid accepteerde of nam suggesties van zijn troepen op. In El Cantar was de man die hem diende als zijn naaste adviseur zijn vazal en bloedverwant Álvar Fáñez “Minaya” (wat “Mijn broer” betekent, een samenstelling van het Spaanse bezittelijk woord Mi (Mijn) en Anaia, het Baskische woord voor broer), hoewel de historische Álvar Fáñez in Castilla bleef met Alfonso VI.
Babeica
Babieca, of Bavieca, was het strijdpaard van El Cid. Er bestaan verschillende verhalen over El Cid en Babieca. Eén bekende legende over El Cid beschrijft hoe hij de hengst verwierf. Volgens dit verhaal was Rodrigo’s peetvader, Pedro El Grande, een monnik in een kartuizerklooster. Pedro’s coming-of-age cadeau aan El Cid was de keuze van een paard uit een Andalusische kudde. El Cid koos een paard dat zijn peetvader een zwakke, slechte keuze vond, waardoor de monnik uitriep: “Babieca!”. (dom!). Vandaar dat het de naam werd van El Cid’s paard. Een andere legende zegt dat in een strijd om koning Sancho’s “Campeador” (kampioen) te worden, een ridder te paard El Cid wilde uitdagen. De koning wenste een eerlijk gevecht en gaf El Cid zijn beste paard, Babieca, of Bavieca. Volgens deze versie was Babieca opgegroeid in de koninklijke stallen van Sevilla en was het een goed getraind en trouw oorlogspaard, geen dwaze hengst. De naam zou er in dit geval op kunnen wijzen dat het paard afkomstig was uit de streek van Babia in León, Spanje. In het gedicht Carmen Campidoctoris komt Babieca voor als een geschenk van “een barbaar” aan El Cid, dus de naam zou ook afgeleid kunnen zijn van “Barbieca”, of “paard van de barbaar”.
Hoe dan ook, Babieca werd een groot oorlogspaard, beroemd bij de christenen, gevreesd door de vijanden van El Cid, en geliefd door El Cid, die naar verluidt verzocht om Babieca met hem te begraven in het klooster van San Pedro de Cardeña. Babieca wordt genoemd in verschillende verhalen en historische documenten over El Cid, waaronder Cantar de mio Cid.
Vrouw en kinderen
El Cid trouwde in het midden van de jaren 1070 met Jimena Díaz, die deel zou uitmaken van een aristocratische familie uit Asturias. De Historia Roderici noemt haar een dochter van een graaf Diego Fernández de Oviedo. Volgens de overlevering was El Cid, toen hij haar voor het eerst zag, gecharmeerd van haar grote schoonheid. El Cid en Jimena hadden twee dochters, Cristina en María, en een zoon. Deze laatste, Diego Rodríguez, sneuvelde tijdens de strijd tegen de binnenvallende moslim-Almoraviden uit Noord-Afrika in de Slag bij Consuegra in 1097. El Cid’s dochters Cristina Rodríguez en María trouwden beiden in adellijke families. Cristina trouwde met Ramiro, heer van Monzón en kleinzoon van García Sánchez III van Navarra. Haar eigen zoon, de kleinzoon van El Cid, zou als koning García Ramírez de troon van Navarra bestijgen. De andere dochter, María (ook bekend als Sol), zou eerst getrouwd zijn met een prins van Aragón, vermoedelijk de zoon van Pedro I, en later met Ramon Berenguer III, graaf van Barcelona. Zowel het gedicht als de kroniek maken melding van een eerder huwelijk met de infantes de Carrión.
In de kunst en de populaire cultuur.
Literatuur
Historische en Arabische bronnen

Met uitzondering van de documenten uit die tijd, sommige ondertekend door Rodrigo Díaz zelf, komen de oudste bronnen over el Campeador uit de Andalusische literatuur van de 11e eeuw. De vroegst bekende werken over hem zijn niet bewaard gebleven, hoewel de meeste via indirecte versies zijn overgeleverd. In de Arabische bronnen wordt El Cid meestal aangeduid als tagiya (‘tiran, verrader’), la’in (‘vervloekt’) of kalb ala’du (‘vijandelijke hond’); Zijn krijgskracht wordt echter bewonderd, zoals in de 12e-eeuwse getuigenis van de Andalusiër Ibn Bassam, de enige verwijzing in de Arabische geschiedschrijving naar de Castiliaanse krijger in positieve termen; in ieder geval verwijst Ibn Bassam (schrijver, historicus) meestal naar El Cid met denigrerende woorden, waarbij hij hem vervloekt in zijn hele Al-Djazira fi mahasin ahl al-Yazira. .. (“Schatkamer van de mooie kwaliteiten van de mensen van het schiereiland”) met de uitdrukkingen “Galicische hond” of “God vervloekt hem”. Hier is de bekende passage waarin hij zijn enorme waarde als krijger erkent:
…was deze ongelukkige [d.w.z. Rodrigo] in zijn tijd, door de praktijk van zijn vaardigheid, door de som van zijn vastberadenheid, en door de extremiteit van zijn onverschrokkenheid, een van Gods grote wonderen. Ibn Bassam, Yazira, 1109.. |
Ook moet worden opgemerkt dat hij in de Arabische bronnen nooit de bijnaam sîdi (heer) krijgt – die onder de Mozaraben of zijn eigen mesnada (waartoe ook moslims behoorden) werd afgeleid tot “Cid” – omdat dit een behandeling was die alleen was voorbehouden aan islamitische leiders. In deze bronnen wordt hij Rudriq of Ludriq al-Kanbiyatur of al-Qanbiyatur (“Rodrigo el Campeador”) genoemd.
De Elegia de Valencia van de al-faqqid al-Waqasi werd geschreven tijdens het beleg van Valencia (begin 1094). Tussen dat jaar en 1107 schreef Ibn Alqama of de vizier van al-Qádir Ibn al-Farach (volgens het laatste onderzoek) zijn het Manifiesto elocuente sobre el infausto incidente of de Historia de Valencia (Al-bayan al-wadih fi-l-mulimm al-fadih), waarin de momenten worden verteld die leidden tot de verovering van Valencia door El Cid en de wisselvalligheden van de christelijke overheersing. Hoewel het origineel niet bewaard is gebleven, is het verslag ervan in fragmentarische vorm overgenomen door verscheidene latere Arabische historici (Ibn Bassam, Ibn al-Kardabūs, Ibn al-Abbar, Ibn Idari, Ibn al-Khatib…) en werd het gebruikt in de crónicas alfonsíes (kronieken van Alfonso X), hoewel de executie op de brandstapel van Cadi Ibn Yahhaf op bevel van Rodrigo Díaz daarin niet is vertaald.
Ten slotte, en zoals hierboven vermeld, wijdt Ibn Bassam de Santarém in 1110 het derde deel van zijn al-Jazira aan zijn visie op de Campeador, waarin hij zijn oorlogszuchtige en politieke capaciteiten, maar ook zijn wreedheid toont. Het begint met de vestiging van al-Qádir door Alfonso VI en Álvar Fáñez en eindigt met de herovering door de Almoraviden. In tegenstelling tot het eloquente Manifest…, dat een Andalusisch, Taifaal perspectief laat zien, is Bassam een pro-Almooravidische historicus, die de Taifa koningen minacht. Volgens het perspectief van Ibn Bassam zijn de prestaties van Rodrigo grotendeels te danken aan de steun die hij kreeg van de Andalusische moslims, en aan de wispelturigheid en spanningen van deze leiders.
Christelijke bronnen

Wat de christelijke bronnen betreft, vanaf de eerste zekere vermelding van El Cid (in het Poema de Almería, ca. 1148) zijn de verwijzingen getint met een legendarisch aura, zoals in het gedicht over de inname van Almería door Alfonso VIII dat samen met de Chronica Adefonsi imperatoris wordt bewaard, wordt gezegd dat hij nooit is verslagen. Voor nieuws dat getrouwer is aan zijn werkelijke biografie is er een kroniek in het Latijn, de Historia Roderici (ca. 1190), beknopt en redelijk betrouwbaar, hoewel met belangrijke hiaten in verschillende perioden van het leven van el Campeador. Samen met de getuigenissen van Arabische historici is het de belangrijkste bron over de historische Rodrigo Díaz. Bovendien presenteert de Historia Roderici een Rodrigo Díaz die niet altijd door de auteur wordt geprezen, wat uitnodigt om te denken dat zijn verslag redelijk objectief is. Zo staat de auteur in zijn commentaar op de rooftocht van el Campeador door het gebied van La Rioja zeer kritisch tegenover de hoofdpersoon, zoals blijkt uit de manier waarop hij zijn rooftocht door La Rioja beschrijft en beoordeelt:
[…] Rodrigo verliet Saragossa met een ontelbaar en zeer machtig leger, en trok de streken van Nájera en Calahorra binnen, die de heerschappij van koning Alfonso waren en onder zijn gezag vielen. Vastberaden vechtend nam hij Alberite en Logroño in. Hij vernietigde deze gebieden op brute en genadeloze wijze, bezield door een destructieve en onreligieuze impuls. Hij pakte een grote buit, maar die was bedroevend. Zijn wrede en goddeloze verwoesting vernietigde en verwoestte alle bovengenoemde landen. Historia Roderici, apud Fletcher (2007:226). |
Toch blijft het een tekst die bedoeld is om de krijgskwaliteiten van de krijger op te hemelen, wat al blijkt uit de incipit, die luidt hic incipit (of incipiunt volgens een ander later handschrift) gesta Roderici Campidocti (“hier begint” of “de daden van Rodrigo el Campeador beginnen”).
De ontwikkeling van de legende
De creatieve literatuur verzon al snel wat onbekend was of vulde de figuur van El Cid aan, door geleidelijk de meer historische bronnen te vervuilen met de mondelinge legenden die opkwamen om hem te verheerlijken en zijn biografie te ontdoen van de elementen die minder aanvaardbaar waren voor de christelijke mentaliteit en het te vormen heldenmodel, zoals zijn dienst aan de moslimkoning van Saraqusta.

Zijn heldendaden waren zelfs het onderwerp van literaire inspiratie voor geleerde en belezen schrijvers, zoals blijkt uit het Carmen Campidoctoris, een rond 1190 geschreven Latijnse hymne in iets meer dan honderd saffische verzen waarin el Canpeador wordt bezongen en geprezen zoals dat gebeurde met klassieke Grieks-Latijnse helden en atleten.
In deze lofrede worden Rodrigo’s diensten aan de koning van de taifa van Saragossa niet meer vermeld; bovendien zijn speciale gevechten met andere ridders in hun jeugd gearrangeerd om zijn heldenmoed te benadrukken, en verschijnt het motief van de kwaadsprekenden, dat de vijandschap van koning Alfonso oproept, waardoor de koning van Castilla wordt vrijgesproken van een deel van de verantwoordelijkheid voor de onttrekking en verbanning van El Cid.
Kortom, het Carmen is een selectieve catalogus van Rodrigo’s heldendaden, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan veldslagen en uit zijn bronnen (Historia Roderici en misschien de kroniek van Najera) de strafexpedities, hinderlagen of belegeringen weggelaten worden, vormen van strijd die minder prestige inhielden.

De eerste lofzang op het personage dateert uit dezelfde periode: de Cantar de mio Cid, geschreven tussen 1195 en 1207 door een auteur met juridische kennis van het gebied van Burgos, Soria, de streek van Calatayud, Teruel of Guadalajara. Het epische gedicht is geïnspireerd op de gebeurtenissen uit het laatste deel van zijn leven (ballingschap uit Castilla, strijd met de graaf van Barcelona, verovering van Valencia), die op passende wijze zijn nagespeeld. De Cantars versie van El Cid is een toonbeeld van terughoudendheid en evenwicht. Waar men van een prototypische epische held onmiddellijke bloedwraak zou verwachten, neemt de held in dit werk de tijd om na te denken over het slechte nieuws van de mishandeling van zijn dochters (“cuando ge lo dizen a mio Cid el Campeador, / una grand ora pensó e comidió”, vv. 2827-8) en zoekt hij genoegdoening in een plechtige rechtsgang; ook weigert hij overhaast te handelen in de strijd wanneer de omstandigheden dat afraden. Anderzijds onderhoudt El Cid goede en vriendschappelijke betrekkingen met vele moslims, zoals zijn bondgenoot en vazal Abengalbón, die de status van Mudejar (de “Moren van de vrede” in de Cantar) en de samenwerking met de Spaans-Arabische gemeenschap, van Andalusische oorsprong, die gebruikelijk is in de valleien van Jalón en Jiloca, waar een groot deel van de tekst zich afspeelt, weerspiegelt.
De literaturisering en ontwikkeling van anekdotische details die geen verband houden met de historische feiten, kwam ook al heel vroeg voor in de kronieken. De kroniek van Najeres, nog in het Latijn en samengesteld rond 1190, bevatte al, samen met het materiaal uit de Historia Roderici, meer fantasievol materiaal met betrekking tot het optreden van Rodrigo bij de achtervolging van Vellido Dolfos in de legendarische episode van de verraderlijke dood van koning Sancho bij het Beleg van Zamora, en waaruit de niet minder literaire Jura de Santa Gadea (De Eed van Santa Gadea) zou voortkomen. Enkele jaren later (rond 1195) verscheen in het Aragonees de Linage de Rodric Díaz, een genealogische en biografische tekst waarin ook de vervolging en de lansering van El Cid door de bewuste moord op de koning uit de legende van Vellido Dolfos voorkomt.
In de 13e eeuw vermelden de Latijnse kronieken van Lucas de Tuy (Chronicon mundi, 1236) en Rodrigo Jiménez de Rada (Historia de rebus Hispanie, 1243) terloops de belangrijkste gebeurtenissen van el Campeador, zoals de verovering van Valencia. In de tweede helft van die eeuw wijdt Juan Gil de Zamora in Liber illustrium personarum en De Preconiis Hispanie enkele hoofdstukken aan de Castiliaanse held. Aan het begin van de 14e eeuw deed Gonzalo de Hinojosa, bisschop van Burgos, hetzelfde in Chronice ab origine mundi.
Het gedeelte over El Cid in Alfonso X van Castilla’s Estoria de España is verloren gegaan, maar we kennen het uit de late versies. Naast Arabische, Latijnse en Castiliaanse bronnen, gebruikte de wijze koning de cantares de gesta als documentaire bronnen die hij veredelde. De verschillende heruitgaven van de Alfonsijnse kronieken breidden geleidelijk de verzameling van informatie en verslagen over de biografie van de held uit alle bronnen uit. Zo beschikken we over Cidiaans materiaal, dat steeds verder afstaat van de historische Rodrigo Díaz, in de Crónica de veinte reyes (1284), Crónica de Castilla (ca. 1300), de Traducción gallega (enkele jaren later), de Crónica de 1344 (geschreven in het Portugees, vertaald in het Castiliaans en later opnieuw geschreven in het Portugees rond 1400), de Crónica particular del Cid (15e eeuw; eerste editie gedrukt in Burgos, 1512) en de Crónica ocampiana (1541), geschreven door de kroniekschrijver van Carlos I Florián de Ocampo. Het bestaan van de cantares de gesta van la Muerte del rey Fernando, de Cantar de Sancho II en de primitieve Gesta de las Mocedades de Rodrigo, is verondersteld uit deze prosificaties van de Estoria de España, naar analogie van de prozaversie die daar verschijnt van de Cantar de mio Cid.

Tot in de 14e eeuw werd zijn leven verzonnen in de vorm van een epos, maar met steeds meer aandacht voor zijn jeugd, verbeeld met een grote creatieve vrijheid, zoals te zien is in de late Mocedades de Rodrigo, waarin wordt verteld hoe hij in zijn jonge jaren Frankrijk durft binnen te vallen en de heldendaden van de Franse chansons de geste overschaduwt. Dit laatste chanson de geste zet hem neer als een hooghartig personage, geheel in lijn met de smaak van die tijd, in tegenstelling tot het afgemeten en voorzichtige karakter van de Cantar de mio Cid.
Maar het profiel van de legendarische Cid miste nog een vroom karakter. De Estoria o Leyenda de Cardeña (De geschiedenis of legende van Cardeña) doet dit door een verzameling van door de monniken van het gelijknamige klooster ad hoc opgestelde berichten over de laatste dagen van de held, het balsemen van zijn lijk en de aankomst van Jimena met hem in het klooster in Burgos, waar hij tien jaar lang zittend werd opgebaard tot hij werd begraven. Dit verhaal, dat hagiografische bovennatuurlijke componenten bevat en tot doel heeft het klooster te veranderen in een plaats van aanbidding voor de herinnering aan de reeds geheiligde held, werd opgenomen in de Castiliaanse kronieken, te beginnen met de verschillende versies van de Estoria de España alfonsi. In de Leyenda de Cardeña verschijnt voor het eerst de voorspelling dat God El Cid ook na zijn dood de overwinning in de strijd zou schenken.

Tot de andere legendarische aspecten die zich na de dood van El Cid rond het klooster van San Pedro de Cardeña ontwikkelden, en waarvan sommige terug te vinden zijn in het epitafio épico (grafschrift) dat zijn graf sierde, behoort wellicht het gebruik van twee zwaarden met eigennamen: de zogenaamde Colada en de Tizona, die volgens de legende toebehoorde aan een koning van Marokko en gemaakt was in Cordoba. In 2007 kocht de Autonome Gemeenschap van Castilla y León het zwaard voor 1,6 miljoen euro, en het wordt momenteel tentoongesteld in het Museum van Burgos. Sinds de Cantar de mio Cid (slechts honderd jaar na zijn dood) heeft deze traditie de namen van zijn zwaarden, zijn paard ‘Babieca‘ en zijn geboorteplaats, Vivar, verspreid, zo niet is de oorsprong ervan de Cantar de mio Cid zelf, want daarin komen de zwaarden, het paard en de geboorteplaats voor het eerst voor.
Vanaf de 15e eeuw werd de populaire versie van de held bestendigd, vooral in de Cidische cyclus van de romancero. Zijn jeugd en zijn liefdesaffaire met Jimena werden uitgewerkt in talrijke romances om het sentimentele thema in te brengen in het volledige verhaal van zijn legende. Op dezelfde manier werden meer episodes toegevoegd die hem portretteerden als een vrome christelijke ridder, zoals de reis naar Santiago de Compostela of zijn liefdadig gedrag tegenover een melaatse, aan wie El Cid, zonder te weten dat het een goddelijk bewijs is (aangezien hij een engel is die in een kreupele is veranderd), zijn voedsel aanbiedt en hem troost. Het personage wordt zo gevormd als een perfecte minnaar en een voorbeeld van christelijke vroomheid. Al deze passages zouden de basis vormen voor de komedies van de Gouden Eeuw die de Cid als hoofdpersoon hadden. Om deze reeks romances een biografische eenheid te geven, werden bundels samengesteld waarin het leven van de held werd gereconstrueerd, waaronder de door Juan de Escobar samengestelde en veelvuldig herdrukte Romancero e historia del Cid (Lissabon, 1605).
In de 16e eeuw werd niet alleen de poëtische traditie van het produceren van artistieke romances voortgezet, maar werden er ook verschillende zeer succesvolle toneelstukken aan gewijd, meestal geïnspireerd door de romancero zelf. In 1579 schreef Juan de la Cueva de komedie La muerte del rey don Sancho (De dood van koning Don Sancho), gebaseerd op de heldendaad van het beleg van Zamora. Ook Lope de Vega gebruikte dit materiaal om Las almenas de Toro te componeren. Maar de belangrijkste theateruitingen gebaseerd op El Cid zijn de twee toneelstukken van Guillén de Castro Las mocedades del Cid en Las hazañas del Cid, geschreven tussen 1605 en 1615. Corneille baseerde zich (soms letterlijk) op het Spaanse stuk om Le Cid (1636) te componeren, een klassieker van het Franse theater. Vermeldenswaard is ook, hoewel het niet bewaard is gebleven, de komedie El conde de las manos blancas of Las hazañas del Cid y su muerte, con la toma de Valencia, ook bekend als Comedia del Cid, doña Sol y doña Elvira, gecomponeerd door de in 1638 overleden toneelschrijver Alfonso Hurtado de Velarde uit Caracas, gespecialiseerd in het genre dat bekend staat als comedia heroica.
In de 18e eeuw werd de figuur van El Cid weinig gerecreëerd, met uitzondering van het lange gedicht “Fiesta de toros en Madrid” van Nicolás Fernández de Moratín, waarin El Cid als een vaardige rejoneador (bereden stierenvechter) een stierengevecht in Andalusië uitvecht. Deze passage wordt beschouwd als de bron van gravure nr. 11 van Goya’s serie La tauromaquia (Stierenvechten) en zijn interpretatie van de vroege geschiedenis van het stierenvechten, die verwijst naar de Carta histórica sobre el origen y progresos de las fiestas de toros en España (1777) van dezelfde schrijver, die van El Cid ook de eerste Spaanse christelijke stierenvechter maakte. El Cid komt ook voor in een toneelstuk uit de Verlichting, La afrenta del Cid vengada van Manuel Fermín de Laviano, een toneelstuk dat in 1779 werd geschreven maar in 1784 werd opgevoerd en belangrijk is omdat het het eerste werk is dat is geïnspireerd op de tekst van de Cantar de mio Cid die Tomás Antonio Sánchez in 1779 publiceerde.

De romantici namen de figuur van El Cid enthousiast over in navolging van de romancero en de barokke komedies: voorbeelden van negentiende-eeuws drama zijn Hartzenbuschs La jura de Santa Gadea en Zorrilla’s La leyenda del Cid, een soort uitgebreide parafrase van de hele romancero del Cid in ongeveer tienduizend verzen. Zijn avonturen werden ook nagespeeld in historische romans in de stijl van Walter Scott, zoals in La conquista de Valencia por el Cid (1831), door de Valenciaan Estanislao de Cosca Vayo. De late romantiek schreef overvloedige herwerkingen van de legendarische biografie van de Cid, zoals de roman El Cid Campeador (1851), van Antonio de Trueba. In de tweede helft van de 19e eeuw verschoof het genre naar de roman van de folletín, en Manuel Fernández y González schreef een verhaal van deze aard genaamd El Cid, evenals Ramón Ortega y Frías.
In het theater bracht Eduardo Marquina deze kwestie naar het modernisme met de première van Las hijas del Cid (De dochters van de Cid) in 1908.
Een van de grote werken van de Chileense dichter Vicente Huidobro is La hazaña del Mío Cid (1929), dat, zoals hij zelf zegt, een “roman geschreven door een dichter” is.
In het midden van de 20e eeuw bewerkte de acteur Luis Escobar Las mocedades del Cid voor het theater, getiteld El amor es un potro desbocado; in de jaren tachtig publiceerde José Luis Olaizola het essay El Cid el último héroe, en in 2000 schreef de hoogleraar geschiedenis en romanschrijver José Luis Corral een demystificerende roman over het personage, getiteld El Cid. In 2019 deed Arturo Pérez Reverte hetzelfde in Sidi en de historicus David Porrinas actualiseerde in hetzelfde jaar zijn biografie met El Cid. Historia y mito de un señor de la guerra. In 2007 publiceerde Agustín Sánchez Aguilar de legende van El Cid, in een modernere taal, maar zonder het epos van de heldendaden van de Castiliaanse ridder te vergeten.
In de 20e eeuw werden poëtische moderniseringen van de Cantar de mio Cid gemaakt, zoals die van Pedro Salinas, Alfonso Reyes, Francisco López Estrada en Camilo José Cela.
De meest recente kritische edities van de Cantar hebben de literaire editie ervan weer op orde gebracht; zo is de meest gezaghebbende momenteel die van Alberto Montaner Frutos, in 1993 gepubliceerd voor de collectie “Biblioteca Clásica” van de uitgeverij Crítica, en herzien in 2007 en 2011 in edities van Galaxia Gutenberg-Círculo de Lectores; deze laatste heeft bovendien de goedkeuring van de Real Academia Española (Koninklijke Spaanse Academie).
Schilderijen, films, muziek en opera’s

El Cid wordt ook op het doek vele malen vereeuwigd zoals te zien is op werken van Juan Vicens Cots (Primera hazaña del Cid), Marcos Hiráldez Acosta (Jura de Santa Gadea), Dióscoro Puebla (Las hijas del Cid), Ignasi Pinazo i Camarlench (Las hijas del Cid),, Armando Menocal (Jura de Santa Gadea), Marceliano Santa María (Se va ensanchando Castilla), Marceliano Santa María (Las hijas del Cid socorridas por el escudero Ordoño), José Vela Zanetti (El Cid Campeador), Cándido Perez Palma (El juramento de Santa Gadea y La Despedida del Monasterio de San Pedro Cardeña), Cándido Perez Palma (El Cid Campeador ante la ciudad del Burgos románica de los s. XI y XII). En op het andere doek dat film heet wordt hij vanaf 1910, waarin we El Cid in de film van Mario Casarini zien, vele malen vertoond. De laatste TV serie over El Cid stamt uit 2020. Ook in de muziek wordt er aandacht besteed aan deze held zoals onder andere te horen is in het nummer ‘Marchando una de Cid’ van de progressieve rockband Crack. En als we het over klassieke muziek hebben zien El Cid in vele operastukken verschijnen.
Verwant aan dit onderwerp:
Annountations
This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:
-
-
-
- Last updated 2023-03-16
-
-
Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts
-
-
-
- Spanish Wikipedia|titel=Rodrigo Díaz de Vivar|pagecode=149594039| date=20230316
- Dutch Wikipedia|titel=Rodrigo Díaz de Vivar|pagecode=58423829| date=20230316
- English Wikipedia|titel=El Cid|pagecode=1143266470| date=20230316
-
-
These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0
Other references are:
-
-
-
- Source reference website: Carta de arras; https://metisrestaura.com/que-es-la-carta-de-arras/
-
-
The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0, CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain
If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.
-
-
- Handtekening van El Cid. Author Rodrigo Díaz de Vivar (c. 1050-1099), license Public Domain
- Standbeeld van el Cid, de Heer van Valencia. Author – Basilio, licence CC BY-SA 3.0
- Akte van schenking van El Cid aan de kathedraal….. Author – Jerónimo de Perigord? Martinus (notario) Rodrigo Díaz (suscriptor), licence Public Domain
- Ruiterstandbeeld van de Cid in Burgos, gegoten door Juan Cristóbal González Quesada…. Author – ElCaminodeSantiago09 2006, licence CC BY 2.0
- Het boek van de Estoria de España van Alfonso X ‘el Sabio’ zorgvuldig…… Author – Lameiro, licence CC BY-SA 4.0
- Illustratie uit ca. 1118 van een armiger regis….. Author – Alfonsobig.jpg: Pelagius // derivative work: Escarlati, licence Public Domain
- Miniatuur van koning Alfonso VI van León (1047-1109). Author – MaiDireLollo, licence Public Domain
- Schilderij van Marcos Giráldez de Acosta (1864) waarop de “Eed van Santa Gadea” is afgebeeld. Author – Marcos Hiráldez Acosta (1830–1896), license Public Domain
- Paleis van de Aljafería, residentie van al-Mutamán,,,,. Author – No machine-readable author provided. Escarlati assumed (based on copyright claims)., licence Public Domain
- Tijdens zijn dienst aan de Taifa van Zaragoza had hij….. Author – Té y kriptonita, license CC BY-SA 3.0
- Kerk van San Miguel (11e eeuw) in San Esteban de Gormaz,,,,. Author – Rafael Jiménez, licence CC BY-SA 2.0
- Slag bij Cuarte, 21 oktober 1094…. Author – Icone chateau fort.svg: Lilyu / Blason Sainte-Gemmes-le-Robert 53.svg: Manassas / File:Batalla de Cuarte (1094).jpg: Escarlati / derivative work: ecelan, licence CC BY-SA 4.0
- El Cid beveelt de executie van Almoravidische bondgenoten…. Author – Alphonse-Marie-Adolphe de Neuville (1836–1885), license Public Domain
- Standbeeld van Rodrigo Díaz de Vivar, El Cid. Plaza de España, Valencia. Author – Juanjocas68, licence CC BY-SA 4.0
- Kapel van El Cid. Klooster van San Pedro de Cardeña. Author – Jose Luis Filpo Cabana, licence CC BY-SA 4.0
- Voorgevel van het klooster van San Pedro de Cardeña. Author – Jtspotau, licence CC BY 3.0
- Graf van de Cid en Doña Jimena in het dwarsschip….. Author – Zarateman, licence CC0 1.0
- Autografische handtekening van Rodrigo Díaz:. Author – , licence . Author – Rodrigo Díaz el Campeador, licence Public Domain
- De Historia Roderici is de belangrijkste bron van…… Author – anonymous, licence Public Domain
- Manuscript van de Carmen Campidoctoris. Author – Infinauta, licence CC BY-SA 3.0
- Reproductie van het eerste folio van het manuscript van de Cantar de mio Cid…. Author – Per Abbat (copista), licence Public Domain
- Pagina uit de Mocedades de Rodrigo. Source – http://www.spanish-books.net/literature/epica.htm, licence Public Domain
- Het zwaard “Tizona” toegeschreven aan El Cid…. Author – Infinauta, licence Public Domain
- Francisco de Goya, “El Cid Campeador lanceando otro toro”. Author – Francisco de Goya (1746-1828), licence Public Domain
- Affiche voor Jules Massenet’s opera Le Cid, Author – Georges Clairin (1843-1919, artist) / E. Romieu (lithograph), license Public Domain
-
Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.