
De Spaanse kunst gaat terug tot de primitieve artistieke bijdragen van de prehistorische volkeren die het Iberisch schiereiland bevolkte (Altamira). Vroege geschiedenis waarvan in archeologische zin vrij veel is teruggevonden zoals grafgiften, urnen, halskettingen, diademen, etc. En graftombes, zoals de tholos uit de bronstijd en andere soorten graftombes of monumenten met een ronde vorm (turriformes), waarin we urnen en handgemaakte sculpturen van de Iberiërs vinden. De Fenicische, Punische, Griekse, Romeinse en tenslotte de Germaanse volkeren, waren van groot belang wat betreft de invloed die zij uitoefende op de Visigotische bevolking. Naderhand komt daar nog, in mindere mate, de Byzantijnse in de Levante (oosten) nog bij, samen met het Europese christendom. Deze invloeden hebben de Spaanse kunst van de Middeleeuwen maar ook die van nu bepaalt.
Ga naar:
-
-
-
-
- Prehistorische kunst
- Protohistorische kunst
- Romeinse kunst
- Vroeg Christelijke kunst
- Visigotische kunst
- Asturiaanse kunst
- Mozaraben kunst
- Islamitische kunst
- De Romaanse kunst van Spanje
- De Gotische kunst van Spanje
- De Renaissance kunst van Spanje
- De Barokke kunst van Spanje
- De Neoclassicisme kunst van Spanje
- De Hedendaagse kunst van Spanje
-
-
-
In het begin was er Hispania, het cultureel rijke oosten (dat door de Tartessos en Iberiërs werd beïnvloed) en het noorden (dat door de Noord-Keltische bevolking werd beïnvloedde), twee doorslaggevende factoren die de kunst van het schiereiland verrijkte. De Fenicische en Punische bevolking en de latere komst van de Grieken zou een belangrijke invloed achterlaten bij de Iberiërs.
Haar culturele rijkdom zou zijn hoogtepunt bereiken in de Spaanse Gouden Eeuw (halverwege de 16ᵉ eeuw tot halverwege de 17ᵉ eeuw), met de nadruk op schilders als Diego Velázquez, El Greco, of in de literatuur met figuren als Francisco de Quevedo en Gongora. Een zeer rijke cultuur die overloopt van schilderijen, sculpturen en gebouwen,,,,, naast de pleinen en straten van de Spaanse steden, het is ongetwijfeld het gevolg van de symbiose tussen het christelijke Spanje (erfgenamen van de Visigoten) en de islamitische overheersing die was begiftigd met een grote artistieke rijkdom die nu nog steeds doorwerkt.
Prehistorische kunst
Frans-Cantabrische kunst

In 1872 werd de Spaanse Paleolithische kunst ontdekt, met de beschilderingen in de grot van Altamira, en later ook in andere delen van het noorden van Spanje en het zuidwesten van Frankrijk, maar ook op een plek ver daar vandaan, in Málaga heeft men dit soort schilderingen gevonden, en behalve rotsschilderingen vond men er ook kunstvoorwerpen met verschillende functies, verschillende symboliek en esthetiek.
De religie was, uit pure noodzaak, op dat moment in opkomst om mogelijke onbeantwoorde vragen die men had op een bevredigende wijze te beantwoorden. Een theorie is dat de kunstenaar probeerde, door gebruikmaking van diverse artistieke objecten, mysterieuze zaken over te brengen op zijn medemens. Hij gebruikte afbeeldingen van dieren en gaf daar een religieus-magische dimensie aan, deze dieren waren voor hen mensen, andere waren magische en goddelijk wezens (animisme en totemisme). Deze schilderingen moesten een magische sympathie opwekken. Een andere theorie is, dat in het kader van bestendiging van de soort, er enkele geslachtskenmerken worden gegeven aan verschillende objecten. En een derde theorie zegt dat kunst het concept voor het maken van kunst is, dat wil zeggen, zonder een gedachte of een abstract idee, dat het het resultaat was van een verlangen om het welzijn van de mensen te verbeteren, zo zou het een voorstelling van overvloed in de jacht kunnen zijn, een hoop op betere tijden, etc.
De grotten uit deze tijd hadden een heilig karakter men gebruikte de grotten als schuilplaats en de plaats waar men de dieren afbeelden. Er is ook een duidelijk seksuele karakter in hun afbeeldingen aanwezig. In de grotten zijn gangen die de verschillende kamers met elkaar verbinden. Men denkt dat deze kamers alleen gebruikt mochten worden door ingewijden van de primitieve religie.
Het dier moet een zo goed mogelijke voorstelling zijn van de sympathische magie zodat men het gelijk begrijpt, daarom gebruikt men meerdere kleuren om een zo realistisch mogelijk beeld te krijgen. Veel dieren lijken acephalus (zonder hoofd) wat symbolisch staat voor, het verwijderen van de dierlijke kracht, dat maakt dat de Paleolithische mens de relatie legt, dat de werkelijke kracht in het denkvermogen zit. Sympathische magie wordt ook gebruikt voor de jachtvoorwerpen of amuletten, vanuit dit begrip ontwikkeld zich de artistieke heks (magiër, tovenaar) die de voorwerpen bewerkt met als doel de magie verder te ontwikkelen.
De getekende voorstellingen zijn gemaakt door gebruikmaking van houtskool en soms werden deze dierfiguren gevuld met één of meerdere kleuren (monochroom, polychroom). Een techniek waarbij de artistieke persoon gebruik maakte van zijn vingers. Hij doezelt de kleur met zijn vingers in de figuur, later werd er ook gebruik gemaakt van borstels, penselen. Het beschilderen deed men met aarde of oxiden, vermengt met een bindmiddel (water of dierlijk vet). De kleuren die men gebruikte waren, zwart, oker, rood en violet en later ook wit. De meest voorkomende kleur is rood en het zwart komt dan op de tweede plaats. Het rood was voor hen een magische kleur door zijn associatie met bloed en dat dan weer met leven. De figuren die in het Paleolithicum zijn getekend staan op zichzelf, slechts in enkele gevallen overlappen de tekeningen elkaar.
Levantijnse kunst

De bewoners van het schiereiland (10.000 tot 6.500 jaar geleden) zijn als gevolg van de klimaatsveranderingen en het verdwijnen van het grote wild naar de Levantijnse kust (oostkust) en de binnenlandse bergketens gemigreerd. Er deed zich een evolutie voor in het denken van deze mensen. Door de meer eenvoudige wijze van leven en een gunstiger klimatologische omstandigheid evolueerde ook de wijze van schilderen en hun heiligdommen bevonden zich buiten in kleinere schuilplaatsen in de rotsen. Het waren de laatste abstract denkende jagers. Het ritueel werd belangrijker dan het religieuze animistische religieuze systeem. In de schilderkunst begon men met het portretteren van mensen in tegenstelling tot het vorige polychroom. In die tijd was het monochroom in principe aanwezig. Zwart was de overheersende kleur naast rood, en okers en blanken werden zelden gegeven.
Schematische schilderen

Deze wijze van schilderen zien we tussen 2000 en 1500 v. C. Eerst zagen we zoveel mogelijke natuurgetrouwe weergave wat door toe doen van meer abstracte ideeën overgaat naar draadvormige figuren. Voor het eerst zien we figuren met een narratief antropomorfe karakter en dieren die een groep vormen. De dieren worden minder groot afgebeeld en de menselijke figuur neigt naar een meer schematische voorstelling. De mannelijke figuren worden zonder attributen, en de vrouwelijke figuren worden met rokken, afgebeeld.
Als men meer controle krijgt over de oogsttijden en het bewaren van overschotten geeft dit het begin aan van een sterke economische verandering…. Er is een verandering in de religieuze mentaliteit die het heiligdom dichter bij de mens brengt.
Het meest belangrijke deel van het schiereiland is het zuid-oosten, het huidige gebied van Murcia en de provincies Almería, Albacete. Het is een kruispunt van noord-zuid, oost-west. Het is het begin van overzeese, mediterrane, invloeden vanuit het westen en oosten.
Men begint met het afbeelden van de stier met de hoorns gelijkend op de maansikkel als teken van vruchtbaarheid en de bevruchting. De stier is het gemeenschappelijk symbool in de cultuur van de Middellandse Zee van Griekenland tot Spanje. De stier is het vruchtbaarmakende element van de maan (moeder aarde), waarmee men dankzij deze stier, overvloedige oogsten zou krijgen. Dat was ook de reden dat dit dier een heilig karakter had.

De schilderingen evolueerde van symbool naar een soort van pictogrammen (karakters), dat meer betekenis en enige standaardisatie aan de tekeningen geeft waardoor ze sneller te begrijpen waren voor de mensen. De plaatsen waar de schilderingen te vinden zijn, worden beschouwd als heilige plaatsen. De schuilplaatsen (heiligdommen) zijn niet langer gelegen op afgelegen hoogtes, maar liggen dichterbij deze mensen. De figuren krijgen meer gewicht en we zien meer magische figuren en er is een mogelijke Egyptische invloed van de zonnegod. Ook zijn er amuletten gevonden met beschilderingen van afgoden met de bedoeling de persoon te beschermen. Ze geven betekenis aan de ogen, die het wezen van de mens zijn. En je ziet afbeeldingen van driehoeken die de samenhang tussen mens en de geweidragende weergeeft.
Achter de rituele dansen zit vaak een religieus vruchtbaarheidsidee. De figuren zijn schematisch en met zekere lijnen opgezet. Geklede mannen met hoeden en ze dragen schilden, speren en stokken. Rood is in deze periode wel de belangrijkste kleur. Ook de mannelijke en vrouwelijke verschillen worden duidelijk weergegeven.
Megalitisme

Het is een neolithische cultuur die gekenmerkt wordt door de bouw van megalieten. De cultuur heeft zich over geheel Europa verspreid, ook in Spanje. Men kreeg gedachtes over het bovennatuurlijke, het hiernamaals, het is de tijd dat deze mensen beginnen na te denken en vragen te stellen over hun lot na de dood.
Met behulp van de menhirs vormt men een ‘oer-berg’ die ook nog eens heilig is. Zij dachten dat de levensenergie die door het lichaam stroomde, een koppeling van drie kosmische sferen was: de hel (onderwereld), de aarde en de hemel. Andere culturen die er ongeveer hetzelfde over dachten maar veel verder ontwikkeld waren brachten de piramides of de ziggurats voort. De evolutie van de menhir leidt tot de creatie van de dolmens (hunnebedden), dit is een omringde ruimte, wat je zou kunnen benoemen als de eerste stap naar architectuur als gevolg van menselijk ingrijpen om een ruimte te maken. In dit geval een heilige ruimte die als verdediging tegen demonische krachten moet dienen. Een architectuur, gekoppeld aan de dood. Ook kennen we de steencirkels (cromlechs), de menhirs zijn hier verder uit elkaar in een cirkel gezet. Het is eigenlijk de samenkomst van de alleenstaande menhirs en de menhirs van dolmens. Weer wordt er een ruimte gesuggereerd maar met een ander doel.

Van een andere constructie zijn de ganggraven, deze bestaat uit een grafkamer die met de buitenkant verbonden is door een gang. Bij een collectieve begraving werden er goederen meegegeven voor gebruik in het hiernamaals. Met deze constructie creëerde men een heilige ruimte zodat de voorouders beschermd waren. De ruimte was gedeeltelijk uitgegraven en deze grond kwam daarna weer terug bovenop de grafruimte zodat er een kleine heuvel ontstond. Deze constructie evolueert zich ook weer in iets groters, men gaat kleinere stenen gebruiken zodat men geheel ronde kamers kan maken. Een grafkamer met daarop een koepel. Deze koepel moet dan het idee van een hemel geven. Het is een cirkelvormige slang die zichzelf in zijn staart bijt, zo stelt men zich in die tijd de eeuwigheid voor. Weer later evolueert dit weer tot de ‘navetas’, waarbij gebruikt wordt gemaakt van gemetseld natuursteen en een latei (architectonische constructie) boven de ingang. Er bestaat ook een ander type grafmonument: de talallot die veel kleiner is en cirkelvormig.

Zo kennen we ook de taulot, die bestaat uit drie grote stenen, een verticale met een horizontale steen daar bovenop en een diagonale die voorkomt dat de andere omvallen. Er zijn muurtjes omheen gebouwd om deze heilige plaatsen af te bakenen. Men twijfelt nog wel wat nu de precieze functie van deze monumenten zijn. Eén gedachte is, dat men ze gebruikt om er voedsel voor de goden op te leggen (een offertafel, altaar) en de ander gedachte is, om er een dode bovenop te leggen zodat het dode lichaam daar tot ontbinding zou overgaan. En als laatste is er een theorie die zegt dat nadat het lichaam was gecremeerd de as erop gelegd zou worden zodat deze zich daarna met de wind zou verspreiden.
Protohistorische kunst
Tartesische kunst

Dat begint met het mythische koninkrijk Tartessos dat in het zuiden van het schiereiland lag, rond de monding van de rivier de Tinto, en het hele gebied van Algarve tot Jaén bestreek. Dit koninkrijk was gebaseerd op een krachtige economische basis van landbouw, veeteelt en handel. Het was een geheel hiërarchisch opgezet koninkrijk. Als voorbeeld noemen we hier het architectonisch hoogtepunt Cancho Roano. Het zou een paleis-heiligdom zijn en het meest belangrijke gebouw in de wereld van Tartessos.

Er zijn een aantal kunstvoorwerpen gevonden (kandelaars, wierookvaten…) die ons laten zien hoe geavanceerd de metallurgie en de edelsmeedkunst in die tijd en op die plek was.
Het meest kenmerkende uit deze periode is de schat van Carambolo (een riem, en verschillende armbanden…) allemaal van zuiver goud. Het waren stukken die toebehoorde aan een begrafenisschat (offerande). De objecten van deze schat werden bewerkt met een oosterse techniek (deze stukken zijn uniek en niet te vergelijken met andere stukken en waarschijnlijk afkomstig uit het oosten). Het is verdeeld in banden en het laat duidelijk zien dat men de techniek van het drijven van metaal machtig was en ook zien we dat men de kunst van het filigraanwerk en beitelen beheerst. Aan de geometrie is duidelijk zichtbaar dat het oosters is.

Een andere belangrijke schat is die van Aliseda die waarschijnlijk gemaakt is in het oosten. Ook deze is van goud en bevat hoofdzakelijk gebeitelde en filigraan stukken.
Fenicische en Punische kunst in Spanje

Het fenicische – en veel later ook het punische (cartageense) volk stichten kolonies in het noorden van Afrika en het zuiden van Spanje om te zoeken naar haar rijkdommen aan edele metalen. Belangrijk is Cadiz als centrum van de metalen, en het zouten (conserveren) van vis.
In Gadir (Cadiz) werden twee mensachtige sarcofagen gevonden, een mannelijke en een vrouwelijke. Dit geeft aan dat de doden individueel begraven werden. Ze zijn beïnvloed door de Egyptische sarcofagen en ze zijn bedoeld om de ‘Ka’ te behouden voor het leven in het hiernamaals. Dit, op zijn beurt, beïnvloed weer het Griekse houtsnijwerk. Het bovenste deel van de sarcofagen is bewerkt met een lak, waar het reliëf de nadruk legt op het hoofd als ware het denkend element, de lijkwade die het lichaam bedekt doet weer denken aan de Egyptische wijze van mummificeren, maar, in tegenstelling tot de Egyptische wijze van mummificatie zijn de ledematen perfect gereconstrueerd.

De rechterhand van de mannelijke sarcofaag ligt op het hart, dat is een iconografisch element dat ons de balans tussen het goed en kwaad wil doen begrijpen, om door te gaan naar het andere leven. Het hoofd is diep uitgebeiteld om het de clair-obscure extra duidelijk over te laten komen.
De vrouwelijke sarcofaag draagt in haar rechterhand een kom met parfum dat symboliseert het offer aan de goden om haar te helpen bij de oversteek naar het hiernamaals. Haar ogen zijn amandel-vormig en gericht op de horizon. Het haar is geometrisch weergegeven.
De Fenicische hoofdstad Galera was belangrijk voor de Ionische geschiedenis. Opmerkelijk is ook de Godin van Galera, gemaakt uit albast, ze dient als de ontvanger voor het uitvoeren van de plengoffers en vormt een deel van de begrafenis outillage. Ze draagt oosterse kleding. Haar wenkbrauwen, neus en bruine ogen staan dicht bij elkaar en ze heeft, als je haar frontaal aankijkt (la ley de frontalidad), een verre blik over zich. De godin is blootsvoets en draagt een symmetrisch jurk. De hand ziet er natuurlijk uit alhoewel ze overdreven groot zijn. Dat zij een belangrijke plaats inneemt is duidelijk te zien aan het feit dat zij wordt geflankeerd door twee prachtige sfinxen. Deze symboliseren haar bescherming en ze hebben hetzelfde gezicht als de godin.

In relatie met de dood heeft men ook een Fenicische tynaterium gevonden, een Punisch parfumflesje dat behoorde tot een van de grafgiften. Het is perfect gestileerd, het laat vier goden en de levensboom zien.
In Ibiza heeft men op de begraafplaats (necropolis) van Puig de Molino een terragotta beeld gevonden dat men de ‘Dama de Ibiza‘ (de Dame van Ibiza) noemt. Het is van Punische makelij en staat in relatie tot de dood, het is gemaakt door de plaatselijke kunstenaars. Het is een vrij groot terracotta beeld opgebouwd uit kleine stukjes klei. De ledematen in vergelijking tot de mantel zijn absoluut niet in verhouding. Het is een voorstelling van een vruchtbaarheidsgodin klaar voor het gebed. Het wordt afgebeeld met een hoed en een haarband. Ze draagt een aantal kettingen met beeldjes die, als knoppen, terugkomen op de kleding. Ze heeft een lange nek. Ook hier zien we (la ley de frontalidad) weer het vooraanzicht, met de amandelvormige ogen en de mond die ons het gevoel geven of we naar het hiernamaals kijken. In de jurk zien we herhalende bloemelementen rondom de lege ruimte. Let op de figuur onderaan de jurk, de groteske mond waaruit twee schutbladeren (van bloemen) komen, dit blijkt ook een teken van goed en kwaad te zijn.
Griekse kunst in Spanje

De kunst van de verschillende culturen heeft zich op verschillende wijze geuit. Met de nederzetting van Ampurias (Griekse handelsplaats) aan de noordoostelijke kust brachten de Grieken hun beschaving en haar artistieke uitingen naar Spanje. Zij lieten zich niet beïnvloeden door de reeds aanwezige klassieke kunst van de Fenicische en Carthaagse in de zuidelijke gebieden, van Hispania.
Er was daar een Punische dame met Griekse karakteristieke die haar handen in gevouwen (biddende) houding hield, en niet gekleed was in een tuniek met bloemen maar een Griekse mantel droeg en, de gevouwen kleding, neigde naar een naturalisme. Ze heeft doorlopende wenkbrauwen en een typisch Griekse neus. Dit zijn wel de meest opvallende decoratieve elementen van deze godin en laat daarmee zien dat de oosterse wereld zich hier in dit deel van het Middellandse Zeegebied vermengt met de Griekse kunst uit de 7e eeuw v. Chr.
Vanwege de vele grensgeschillen maken beide partijen een overeenkomst dat de Grieken het Ibersisch deel van het schiereiland ten noorden van Valencia bezetten en de Carthagers zich ten zuiden van hen bevinden. De Grieken introduceren hun cultuur, door hun handel met luxe artikelen geven ze aan de bevolking hun cultuur door. Door de beperkte mogelijkheid van akkerbouw in Griekenland, werden ze gedwongen om handel te drijven met hun artistieke goederen in ruil voor graan en andere voedingsmiddelen die overvloedig aanwezig waren in Spanje.
De verschillen tussen de koloniserende Grieken en de originele bewoners waren groot, daardoor waren er minimaal contacten en ontwikkelde de commercie zich buiten de kolonies. Ze vestigden zich in de buurt van de Iberiërs waardoor de eerste stedenbouw en kolonies ontstonden en daarmee de Kelt-Iberische wereld beïnvloeden.

Bij Ampurias vond men het beeld van Aslkepios. De god Asklepios was voor de Grieken een belangrijk figuur. Het was de god van de geneeskunde, dat was te zien aan de slang bij zijn voeten. Het beeld is gemaakt van marmer, maar waar het gemaakt is, is niet bekend. Ook is niet bekend of het door de plaatselijke kunstenaars is gemaakt of dat het is meegenomen vanuit Griekenland. Men gaf het beeld een klassieke uitstraling en het gehele concept is onderworpen aan de latere regels van de ‘Mens van Vitruvius’ en de mathematica. Wanneer men een beeld maakte gebruikte men de geometrische basisvormen: cirkel en vierkant in relatie tot de lichaamsverhoudingen. Men gaf het beeld, net als Zeus, een naakt bovenlichaam. Men probeerde het een perfect gelaat met een zekere ethos (moreel) en een geromantiseerde superuitstraling (fathum) mee te geven, maar het lichaam komt daarmee niet overeen met het gezicht.
……bronzen beeld dat doet denken aan de Iberische beelden. Het is een gegoten bronzen beeldje (in Spanje noemt men het procedé hiervoor ‘el tecnica de cara perdida’). Het idee was, hem een menselijk hoofd en een dierlijk lichaam en instincten, te geven. Hij heeft amandelvormige ogen, een archaïsche glimlach en het geeft je in het begin een gevoel van idealisering. De Griekse en later ook de Etruskische metalen en keramische kunststukken werden gezien als luxe-items.
Iberische kunst

De Iberische kunst vinden we in het oostelijke en het zuidelijke deel van het schiereiland. De mediterrane culturele invloeden zijn duidelijk aanwezig als we bijvoorbeeld kijken naar een opmerkelijke sculptuur zoals die van de Dame de Elche en de Dama de Baza.
De achteruitgang van Tartessos begint met de komst van een aantal Indo-Europese volkeren in het noorden van het schiereiland en een ander volk van onbekende oorsprong op het plateau en in Andalucía. Van de Iberiërs wordt gezegd dat ze van Centraal-Europa kwamen en doordrongen tot Noord-Afrika en dus ook de stad Tartessos bezette.
Er vindt een proces van acculturatie van de Iberische volkeren door de Grieken plaats. De volkeren worden bestuurd door een koning en door een raad van oudsten. Door Romeinse invloed hebben sommige Iberische volkeren de vorm van een senaat aangenomen. Het is een zeer hiërarchische samenleving. De economie is gebaseerd op landbouw en veeteelt, er vindt handel plaats met koloniserende volkeren en met elkaar.
De Iberiërs bouwden, beïnvloed door de Grieken, steden gelijk hun mediterrane steden. Het zijn steden met cyclopische muren en een acropolis (hoogste punt). Men noemt ze hópidas. Cerro de las Cabezas is een belangrijke hópida, omdat het nog steeds intact is. De bewoners verlieten de stad door een gevaar van buitenaf. Men vond er pleinen, markten en werkplaatsen….. het was een hoog ontwikkelde samenleving. De meest belangrijke hópida was Azoida in Teruel , omdat het de grootste en best verdedigde was..

De necropolis begonnen zich te verdelen in twee klassen: de heersende klasse en het gewone volk. Er is het ritueel van verbranding met collectieve begrafenissen en het begraven in een urn. De graven zijn meestal rond van vorm om ze het idee van de eeuwigheid te geven. In Tartessos bevinden zich graven in de vorm van een gang deze zijn bedekt met een heuvel, maar de meest voorkomende grafvorm is een ruimte gevormd door tmenos (muren), waarin we turriforme graven (het belangrijkste graf van Pozo Moro) vinden met elementen met een oosterse en mediterrane symbologie .

Andere vormen van begraven is door gebruikmaking van sculpturen als in het geval is van de Dame de Baza (6e en 5e eeuw v. Chr.) of de Dame van Elche. Het begraven in dames werd alleen gebruikt voor belangrijke mensen. Ze werden begraven op plekken in de grond omring met bewerkte muren. Rond de dame stonden urnen en andere grafgiften. Het is onbekend of de vrouw tijdens haar leven een priesteres was of misschien dat het een voorstelling van een Iberische godin was.
Ook van belang zijn de ‘Damas oferentes’ (offerende of aanbiedende dames) van de Cerro de los Santos, welke veel grover zijn dan de dames van Baza en Elche. Ze werden bijgezet als ex voto’s in de heiligdommen. Meestal van kalksteen of brons en met een grootte van 1 cm tot 150 cm. In deze figuren komt ook weer de archaïsche ‘Ley de la frontera’ terug. De kappen zijn vlak en de mantel heeft een zigzag decoratie. Ze dragen een glas waarin het offer aan de goden zit. Een ander belangrijk sculptuur van deze grafheuvel is de groep van echtgenotes, die om vruchtbaarheid vragen voor de voortzetting van de soort.
Keltische kunst in Spanje

De tegenpool van de Iberiërs op het Iberisch schiereiland waren de Kelten, met een veel primitievere cultuur dan die van de Iberiërs. Later zullen zij zich vermengen met de Iberische bevolking (Kelt-Iberiërs). Hun dorpen vermengen zich met de natuur en ze zijn sterk gericht op het leven in de bergen. Hun economie baseert zich op de veeteelt. Het Keltisch fort was een versterkte stad, zoiets als de Iberisch hópida maar het miste het aspect van de stedenbouw, hun belangrijkste fortificatie was Santa Tecla. De hutten waarin ze leefde waren ronde gebouwtjes gemetseld van steen, met een rieten dak. Ze gebruikte een deurconstructie van twee pilaren met daarop een latei.
Ze beheerste de edelsmeedkunst en kende de techniek om reliëf aan te brengen in metaal (pleegdruk). Hun sculpturen van dieren en figuratieve beeldhouwkunst waren ruwer afgewerkt dan die van de Iberiërs (het zijn de dieren, het vee en de weilanden waarop ze hun economie baseerden). Meestal zijn het varkens (zwijnen) of stieren gemaakt van graniet die in grote getallen bij elkaar staan. De meest bekende zijn de stieren van Guisando in Ávila. Ze kijken in noordelijke richting en hun houding geeft blijk van onderworpen te zijn, allemaal buigen ze het hoofd naar beneden. Ze hebben een groot gevoel voor de schematische voorstelling, dat is belangrijker dan een natuurgetrouwe weergave. Ze zijn allemaal staand afgebeeld en de nadruk ligt op de hoorns.
Zowel de mannen als de vrouwen gebruiken gouden kragen, als versierselen om de nek. Ook de gordels zijn gemaakt van goud en om te voorkomen dat er gaten in het materiaal ontstaan gebruikt men de techniek van het hameren. Onder de schat van Ribadeo bevindt zich ook een gouden riem waarin bloemmotieven met zes bloemblaadjes zijn verwerkt deze bloemen vertegenwoordigen de zonneschijf die de drager een gevoel van bescherming moet geven.
Romeinse kunst in Spanje

Zowel de Romeinse cultuur als de Romeinse kunst zijn van oorsprong ontstaan uit de Hellenistische cultuur. Door de superieure strategie van de Romeinen veroverde zij na de Tweede Punische oorlog veel gebieden in Hispania (late 3ᵉ v. C).
Door de Eerste Republikeinse Burgeroorlogen in Rome, werd het schiereiland behoorlijk negatief beïnvloed. Daarna begon er een periode van grote culturele ontwikkeling waaruit het Grote Romeinse Rijk ontstond en de romanisering in de andere gebieden werd doorgevoerd. Ook de oude Griekse kolonies als Ampurias vielen onder het ‘gezag’ van de Romeinen. Tijdens het bewind van Augustus en het Julio-Claudische tijdperk werd de infrastructuur van de wegen sterk verbeterd en de steden versterkt maar ook werden er bruggen, aquaducten, amfitheaters en circussen gebouwd. Met de komst van de Hispanische keizers als Trajanus en Hadrianus (2ᵉ eeuw n. C) worden steden als Italica verfraaid. Andere belangrijke steden waren Augusta Emerita (Merida) en Tarraco (Tarragona) de thuishaven van het keizerlijke hof van Augustus tijdens de Cantabrische oorlogen van 29 tot 19 v. C. Andere unieke monumenten, zoals het aquaduct van Segovia of de brug van Alcantara zijn verspreid over het grondgebied, waarmee zichtbaar wordt hoe ver het grondgebied zich uitstrekte en hoe sterk de Romeinen hun invloed doorvoerden.

In Hispania imiteerde men alles, de kunst, de mode, de architectuur, alles wat voor die tijd in de Romeinse hoofdstad modern was werd geïmiteerd. Er bestond een echte kunst cultuur in Rome en de steden nabij Rome, hadden een meer rationalistische en naturalistische Helleense stijl, die men uit voorgaande tijden al van deze Grieken had overgenomen. De historicus Bianchi Bandinelli vormde de hypothese dat er een andere soort kunst bestond, parallel aan de cultus, waarvan hij veronderstelde dat ze provinciale kenmerken bevatte welke hij de plebejerkunst noemde. En deze kunst, meer populair, zou meer bezorgd zijn over het doel van de kunst dan de formele kunst, ze was meer schematisch, eenvoudiger en expressionistischer en ook meer symbolisch dan de hogere verheven officiële kunst.
Het Latere Romeinse Rijk maakte plaats voor een periode die meer bekend staat als de late oudheid. De radicale wijzigingen die door de Romeinse beschaving teweeg gebracht waren, hadden gevolg voor de latere kunst. De 4ᵉ eeuw was voor Hispania een nieuwe periode van grote groei, en bovenal weer onder keizers van Spaanse afkomst, als Theodosius. Een groot deel van de archeologische vondsten (zoals mozaïeken) stammen uit deze tijd en zijn te vinden de in landelijke Villae en zelfs in steden als Complutum (Alcalá de Henares).
Vroeg-christelijke kunst

De vroeg-christelijke kunst is de laatste fase van de Romeinse invloedsperiode. De culturele veranderingen vinden plaats tijdens de 2ᵉ en de 4ᵉ eeuw, maar hadden slechts weinig effect op het schiereiland, omdat de Germaanse volkeren begonnen waren met hun invallen in 409.
Gedurende de eerste drie eeuwen veranderd er wat de Romeinse kunst betreft maar weinig. Het christendom heeft zich gevestigd in het Romeinse Rijk, territoriaal zijn er wel wat verschillen in de vestigingen. Hoe het in het begin ontstond is niet helemaal bekend, maar de stromingen zijn gekoppeld aan die van de apostelen Paulus en Jakobus.
Er zijn verschillende getuigenissen van christelijke gemeenschappen, uit de 3ᵉ eeuw, op het Iberisch schiereiland teruggevonden. Enerzijds zullen deze ontstaan zijn uit de verbinding met Rome en Italië, maar anderzijds, zullen ze afkomstig zijn vanuit Noord-Afrika gezien het feit dat daar de eerste Spaans christelijke invloeden vandaan kwamen.

Er is niets bekend over kerken in die tijd. Er was ook veel Romeinse tegenwerking voor het christelijke geloof, zij keurde deze religie sterk af. In 259, het laatste jaar dat Decius regeerde over het Romeinse Rijk, vonden de bisschop Fructuoso en zijn diaken, Augurio en Eulogio, de martelaarsdood op de brandstapel in het amfitheater van Tarragona. Maar de cultus bloeit verder op. En door de relikwieën van deze martelaren, die men plichtsgetrouw bewaard in een aantal gebouwen, wordt het geloof steeds sterker.
Rond het jaar 300 werd er in Granada een synode gehouden, genaamd de Synode van Lliberri, waaraan 35 zetels van de Hispanische bisdommen deelnamen. Het was ook de periode waarvan de eerste artistieke overblijfselen bekend zijn, het gaat dan vooral om sarcofagen, het zijn de eerste uitingen van vroege christelijke kunst.
Deze vroegchristelijke kunstuitingen, als sarcofagen en mausolea, etc. zijn op twee manieren ontstaan:
-
-
- De eerste gelovige patricische families in Rome lieten grote grafmonumenten in de velden bouwen met even belangrijk uitziende sarcofagen, het was een manier om de stedelijke belasting te ontduiken. Men had een belasting ingevoerd om de “skyline” van Romeinse steden te beschermen, die voorschreef dat als men dit soort gebouwen in de nabijheid van de stad wilde bouwen daarvoor extra belasting betaald moest worden. Het Romeinse dorp La Olmeda is een goed voorbeeld van deze mausoleos.
- De tweede wijze waarop de meer eenvoudige christenen zich op een necropolis lieten begraven, was zoals gebruikelijk was in Tarraco en Corduba. Beide bevatten kenmerken van de vroegchristelijke kunst.
-

Opmerkelijk zijn de sarcofagen van San Justo de la Vega en die van Historia de Susana en die van de triomfantelijke Christus, en die van Martos.
Een van de meest bekende en populairste motieven van de vroeg-christelijke kunst is de ‘Goede Herder‘, voorgesteld als een herder in een typerend tuniek, die een schaap op z’n rug (in z’n nek) meedraagt. Een symbool dat staat voor Christus als redder van zijn kudde. In de vroeg-christelijke periode werd dit beeld veel gebruikte op grafstenen, graven en als funeraire versiering, om daarmee de redding van de ziel te laten zien. Een beeld dat op de dag van vandaag nog steeds gebruikt wordt. In het huis van Pilatus van Sevilla is een beeltenis van Christus als de Goede Herder gevonden. Christus is hier afgebeeld als een jonge man zonder baard met een schaap op zijn rug.
Vroeg-christelijke gebouwen
De spreiding van de vroeg-christelijke architectuur in Spanje zoals kerken, mausolea en sarcofagen in de Balearen, Tarraco, Mérida en de kust van Bética laat zien dat het veelal de geromaniseerde gebieden zijn die vroeg-christelijke architectuur bevatten.
Mausoleum
De hoge kosten van de mausolea laten zien dat deze alleen gebouwd worden door mensen van belang en de “hogere klasse”. Er waren twee invloeden die leidde tot de bouw van deze graven.
Heroa
De monumenten ter nagedachtenis van helden veranderde het mausoleum tot tombe. In dit geval vermengen dit type monumenten zich met het verstrekken van de tijd.
Martyria
De martelaren kregen betekenis voor de christenen op vele verschillende manieren. Zij brengen een verscheidenheid aan structuren teweeg. Gecentraliseerde en rechthoekige vormen maar ook kruisvormige gedenkstenen of gedenkplaatsen. Belangrijk zijn het martyrium de la Alberca in Murcia, en het martyrium de la Dehesa de la Cocosa (Badajoz).
Basilieken
Kerken met contra-apsissen
Contra-apsissen-kerken zijn kerken met twee tegenover elkaar liggende apsissen, één richting het oosten en de ander naar het westen. Dergelijke kerken waren normaal in Noord-Afrika en werden overgenomen door de Visigoten. De Torre de Palma-Montforte in Portugal bekend door zijn doopkapel, het is een kamer met een kruisvormige doopvont (bad). De plattegrond is een afspiegeling van de manier waarop een kloosterling tot de eeuwige gelofte komt. De Vega del Mar is samengesteld uit drie schepen, het is een andere kerk van dit type met halfronde apsissen. De doopvont bevindt zich in de kamer naast de apsis.
Visigotische kunst

Het meest relevant voor de artistieke eigenaardigheid van de Visigotische cultuur was dat, met kapitaal en bisschoppelijke suprematie van Toledo, men een christelijke homogene ruimte stichtte met een eigen karakter.
Architectuur
De evolutie van de Romaanse basiliek resulteerde in kerken met een grondplan gelijkend het Griekse kruis en tevens maakt men gebruik van de hoefijzerboog, die later werd overgenomen door de Mozarabische kunst om daar in op te gaan als een autochtone en onderscheidende factor die werd gebruikt in de islamitische kunst van Al-Andalus. De Visigoten kwamen uit Oost-Europa, ze werden opgenomen als Romeinse soldaten waarna zij ook christenen werden.

Eerst vochten ze in Frankrijk en toen ze daar werden verslagen in Tolosa, werden ze in 507 overgeplaatst naar de hoofdstad Toledo. Daarna vielen de Vandalen, Sueben en Alanen en nog meer Visigoten het Iberisch schiereiland binnen. Ze vestigden zich op het Noordelijke Plateau en waren daar aanwezig van de 5ᵉ tot de 7ᵉ eeuw.
De kunst wordt gezien als een mengeling van Hispano-Romano want ze gebruiken dezelfde klassieke wijze van fundering. Ze waren sterk geromaniseerd waardoor er geen grote cultuurschok met de Romeinse burgers ontstond. Door deze contacten waren ze ook bekend met de Byzantijnse en Oosterse kunst.
Na het Concilie van Toledo moeten de Visigoten Spanje zien te verenigen en ook de religieuze verschillen zien op te lossen.
In de architectuur onderscheiden we twee fases:
-
-
- De beginfase genaamd Arian (415 – 587)
- En de periode van pracht en praal (587 – 711)
-
De eerste fase was in overeenstemming en een voortzetting van de vroeg-christelijke en Hispano-Romano kunst. Het is een continuïteit van de klassieke Romeinse kunst die de toen nieuwe technieken van het gebruik van metaal, verbindingen, etc, introduceerde. In het begin van deze periode hadden de Visigoten een regering gevormd die de macht over het schiereiland had. Van hun architectuur is maar heel weinig overgebleven, wel zijn er nog enkele studies van plattegronden uit die tijd bewaard gebleven. Belangrijk uit deze tijd is, la Cabeza de Griego in Cuenca, Basilica de San Pedro van Alcántara, Basilica de San Bou in Menorca en de Basilica de Aljezares.
De tweede fase is de periode van pracht en praal. De Visigoten zijn er in geslaagd het schiereiland, voor het grootste gedeelte, te verenigen. De Visigotische kunst bereikt haar hoogtepunt en staat in groot contrast tot de Byzantijnse kunst die op dat moment niet meer is dan een eenvoudige, ruwe “kunstvorm”. De invloed gaat over in de Asturiaanse en vroeg-mozarabe kunst.
De kenmerken van de Visigotische architectuur worden belicht in zijn relatie tot die van de rest van Europa. Het interieur is sober en rustiek. De ruimtes zijn gecompacteerd en geven, samen met de wandtapijten, een mystieke uitstraling. Deze meervoudige verdeling van de binnenruimte staat in contrast met de buitenkant die een vlak volume laat zien. Vanaf de buitenkant gezien kan men zich geen voorstelling maken hoe het er vanbinnen uitzien.
Voor de bouw gebruikt men grote stenen blokken die goed in elkaar passen, alleen in de hoeken worden de stenen door middel van vlindervormige stukken hout bij elkaar gehouden. In de tijd gebruikte men een maat (een stang van ong. 80 cm) om de stenen voor dikke muren te maken en deze van gladde wanden te voorzien. Men gebruikte geen steunberen, er werd maar weinig gebruik gemaakt van ramen en zo ja, dan waren ze klein, ook de ingang was nauw, dit alles toont aan dat men nog maar weinig begrip had van hoe men veilig kon bouwen.
De hoefijzerboog is essentieel. Deze werd al gebruikt in de Romeinse architectuur en ging over in die van Cappadocië. Deze boog werd gebruikt voor zijn esthetisch karakter en zijn constructieve eigenschappen. De verkanting van de boog bestaat uit stenen die een hoogte hebben van één derde van zijn straal. In tegenstelling tot de islamitische hoefijzerboog, heeft de Visigotische boog een buitenomtrek die niet de binnenkant volgt en daardoor perfect past in de muur.
Het koor (priesterkoor) stijgt op vanuit een bordes met treden en verdeeld zo op hiërarchische wijze het interieur. De kruising werd al toegepast in het Visigotische grondplan. Het kruisvormige grondplan was in eerste instantie van het type, Griekse kruis oftewel een kruis met gelijke armen. Het kruisvormige plan dankt zijn belang aan de symbolische rol van de kruisiging, en de kamers van het kruis krijgen een liturgisch karakter.

Het grondplan van de basiliek is in het begin minder kruisvormig, maar doordat men ze blijft gebruikt verschijnt hier ook de kruisvorm in het grondplan (San Juan de Baños, San Pedro de la Nave …), in alle gevallen blijft het hoofd rechthoekig van vorm zowel binnen als buiten.
Boven het hoofdeinde is er een koepelvormig behuizing toegevoegd. Dit is een kleine kamer waarin de lithurgische voorwerpen worden bewaard. Alle kerken staan in de richting van Jeruzalem en de ramen in de kop van het gebouw zorgen voor het licht in de kerk. Het interieur is op het oosten gericht. De hoofdkamers aan de zijden van de apsis hebben dikwijls twee zijkamers die prothese of diakonikon genoemd worden.
Om de schepen te overdekken gebruikte men bovenal het tongewelf , voor de rest van de kerken werd het plat houten dak gebruikt. Dus voor de bedekking gebruikt men een ander model als het hoofd gedeelte of het laterale gedeelte betreft. De gewelven werden gebruikt in kapellen met korte beuken en kamers aan de zijkant. Deze gewelven zijn van steen of baksteen. Ook zien we dat de op byzantijnse invloed gebaseerde halfronde koepeldaken gebruikt werden, o.a. in de kerk van Fructuoso de Montelius.
Wat betreft de kapitelen, die zijn van de korintische orden, maar niet echt overdadig. Samengesteld uit massieve, vlezige bladeren die aan de top maar weinig rollen. In de muren zijn maar weinig kleine ramen te vinden. Aan de buitenkant van deze kerken wordt bijna geen decoratie toegepast, en in de paar openingen de er zijn wordt er gebruik gemaakt van een stenen traliewerk.
De decoratie van de kapitelen, in het middengebied tussen de muren, zowel binnen als buiten is gebonden aan een thema die is gekoppeld aan de religieuze functie en ze hebben allemaal een complementaire als architectonisch ornamentele functie. De inspiratiebronnen zijn eigentijds en verschillen niet met andere kapitelen die vaak abstract, plantaardig, figuratief of naturalistisch gerelateerd zijn aan de Romeinse tradities en de Byzantijnse wereld.
Aan de voorgevel werd de klokkengevel toegevoegd en logischer wijs werd de hoofdingang voorzien van de typisch Spaanse hoefijzerboog. Gedurende deze periode ontstond de Spaanse lithurgie en dat beïnvloedde de vormgeving van de binnenruimte. Deze Spaanse lithurgie bleef van kracht tot de totstandkoming van de Romeinse lithurgie in de 11ᵉ eeuw, dat zou een andere organisatie vereisen.
Dan verschijnt er de iconostace die de kerk in een noordelijk en zuidelijk deel verdeeld. Voor deze barriérre werden de gelovigen op basis van hun sekse, mannen en vrouwen (links en rechts) in verschillende gebieden verdeeld. Achter de iconostacio (spaans voor iconostace) is de ruimte bestemd voor ingewijde en of het koor van de geestelijke. Het koor en het altaar waren met elkaar verbonden.
De beste voorbeelden van dit soort werken vinden we in Mérida, waar de tradities van het voorafgaande Romeinse Rijk gevolgd werden, zoals de sierlijke zuilen. De meest voorkomende motieven zijn vogels, druiven en acanthusbladeren.
Visigotische schilderingen
Kwamen voor in de 8ste eeuw. Niet bekend is of het van origine Spaans is. Voor het eerst zien we het thema van de zondvloed waarin de verspreidde lichamen met enige intentie van perspectief afgebeeld zijn. Men gebruikt conventionele kleuren en de figuren zijn op naturalistische wijze weergegeven.
Asturiaanse kunst

Asturias was een broeinest van verzet tegen de Moorse invallen. Hun kunst kwam voort uit de geborgen en geïsoleerde kern van dit volk, dat niets te maken wilde hebben met de Mozarabische kunst. Asturias verzette zich tegen de moslims en creëerde een unieke eigen cultuur, gekenmerkt door hun isolatie, die werd bepaald door de zee en de bergen. We kunnen hier drie perioden onderscheiden:
-
-
- Vroeg 8ᵉ eeuw; omgeven door bergen en zee ontwikkeld er zich een architectuur in Asturias, dat geen verbinding heeft met Europa of de rest van Spanje. Tijdens de regeerperiode van Alfonso II (791 – 842) werden er sterke gebouwen gebouwd.
- Het volwassen stadium; Ramiriense stijl van Ramiro I (842 -860).
- De tijd van pracht en praal: Alfonso III (860 – 910).
-

De eerste fase is bekend door kerken als die van Santillanes de Pravia en later la Cámara Santa de Oviedo en San Julián de los Prados. De Visigotische elementen overheersten, want in eerste instantie werd deze kunst beschouwd als de erfenis van de voorafgaande, en wilde men de Hispaniaanse monarchie herstellen.
De tweede etappe is een fase die ook wel de Ramiriense periode werd genoemd, naar Ramiro I die regeerde in de 9ᵉ eeuw en die een groot aantal werken liet bouwen met een aantal nieuwe architectonische typologieën zoals het Palacio de Santa Maria del Naranco, San Miguel de Lillo en Santa Cristina de Lena. Het is de fase van architectonische revolutie. De gebouwen werden ontworpen met een imposante grotere hoogte. Langzaamaan zien we het gebruik van het tongewelf in zwang komen, ondersteund door dwarsbogen of diafragma’s, die dwars op de as van het schip zijn aangebracht. De apsis zijn in deze periode nog rechthoekig, en volgen de Visigotische traditie met dit verschil dat ze niet zijn afgescheiden. De ramen zijn dubbel en soms zelfs driedubbel waarin zich een traliewerk van Visigotische kunst bevindt. De gebouwen zijn opgetrokken uit metselwerk. In de muren zien we blinde bogen die zowel een decoratieve als constructieve functie hebben.

In de derde fase breidde het Asturiaanse koninkrijk zich uit over Galicia, León en het noorden van Castilla. De fase van herbevolking begon op het moment dat de kerk van San Salvador te Valdediós en San Adriano in Tuñón werden gebouwd. Hier begint de Asturiaanse stijl zich te vermengen met de Mozarabische kunst en tevens bespieden we nog een glimp van de Romaanse kunst. Alfonso III ommuurde Oviedo en liet Foncalada bouwen (een fontein met drinkwater).
De kunst van deze tijd, is een gevolg van enkele koninklijke initiatieven, de kunst van het Hof van Oviedo is een voortzetting van de kunst van Toledo. De 8ᵉ, 9ᵉ en 10ᵉ eeuw geven aan waar de grenslijn legt tussen de christelijke en islamitische macht. De 8ᵉ eeuw is die van het verzet, hier werden de eerste verzetskernen tegen de macht van de moslims opgebouwd. De 9ᵉ eeuw is die van de uitbreidingen naar het zuiden en het opnieuw bevolken van het stroomgebied van de Duero. Tijdens de 10ᵉ eeuw heroveren de islamieten weer een groot deel van hun vroegere grondgebied onder leiding van Almanzor en Abderramán III.

De Asturiaanse kunst wordt gefinancierd en geprogrammeerd door de Kroon die dit medium gebruikt voor propaganda, het is de bedoeling dat de aanschouwer een gevoel krijgt van continuïteit van de Visigoten en dat hij Asturias ziet als het herboren Hispania.
De kunst ontwikkelde zich rond het Hof en de hoofdsteden, het ontwikkelt zich daar waar de regerende koningen zich hadden gevestigd:
-
-
- Cangas de Onis (737), waar men de kerk van La Santa Cruz bouwde.
- Pravia (774), daar staat het gebouw van Santos Juanes, een koninklijk pantheon.
- Oviedo (860), zowel burgerlijke als religieuze gebouwen, weggezet refererend aan de Karolingische als aan dat van Toledo-wereld , met het idee deze te projecteren in Oviedo. In deze periode bouwt men er de kathedraal, de doopkapel, het koninklijke pantheon, een kapel om de relikwieën te bewaren en een paleis voor de koning.
-
De tweede of Ramiriaanse fase begint in het midden van de 9e eeuw met Ramiro I die opdracht geeft tot de bouw van talrijke werken en een reeks nieuwe architecturale typologieën zoals Santa María del Naranco en San Miguel de Lillo opvoert. De eerste zou worden gebouwd naast een vorstelijke woning in opdracht van Ramiro I op de hellingen van het Naranco-gebergte.
Alfonso II bouwde een muur om Oviedo-muur en richtte La Foncada (een paleisachtige residentie) op. De kerken volgen de vorige traditie en hebben een basilicale plattegrond met 1 of 3 schepen en net als in de Visigotische periode verschijnt het transept, maar valt het niet op. Er is een corresponderend driedelig hoofd met elk van de 3 hoofdbeuken. In het algemeen laat de plattegrond zien dat het een ruimte is die in compartimenten is verdeeld. De iconostase verschijnt en zet de liturgie van de Visigoten voort, wat gebeurt met hun rug naar de gelovigen, en is bepalend voor de binnenruimte. Het priesterkoor is verborgen door de iconostase. In de hoeken worden meer bewerkte en regelmatige stenen gebruikt. De bogen zijn nog steeds van steen. Voor de vloeren wordt kalk en marmer gebruikt. Voor de steunen worden zuilen gebruikt die vierkant of rechthoekig kunnen zijn, in deze zuilen is er nauwelijks sprake van decoratie en bij zuilen worden gladde schachten of met touwversiering gebruikt. De kapitalen zijn kubusvormig en de basis is versierd. De bogen zijn halfrond of peervormig en de voorzijde heeft een polychromatische versiering.
In de laatste fase werd de hoefijzerboog duidelijk meer beïnvloed door de Moren dan door de Visigoten waarbij de boven- en de onderkant niet parallel waren.

De dakbedekking was van hout voor het grootste deel van het schip en boven in het tongewelf. Het gewicht van het tongewelf werd verdeeld over de gordelbogen die overeenkwamen met de steunberen aan de buitenkant die ontstaan waren uit een constructief idee maar later meer dienstdeden als decoratief object waardoor ze in aantal toenamen maar hun kwaliteit verloren ging.
Aan de buitenzijde van de gebouwen wordt bijna decoratie toegevoegd, in tegenstelling tot het rijk gedecoreerd interieur. De gebouwen zijn van binnen erg verdeeld met de iconostase, blinde bogen aan het hoofd en schilderingen die het goedkope bouwmateriaal moeten verbergen. Aan de buitenzijde ontwikkelen zich de slanke hoge aanbouwen met een verhouding van drie staat tot één, richting de gotiek. De Visigotische kunst volgde de Romaanse proporties van 1.
Het Asturische grondplan is meer hoog en minder breed. Aan het hoofdeinde verschijnen, net als bij de Visigotische kapel boven het hoofdaltaar, kleine kamertjes die gebruikt worden voor het opslaan of bewaren van liturgische voorwerpen. Aan de voeteinde situeert men de grafkelder en daar boven een verhoogd platform en een tribune voor het koor.
Edelsmeedkunst
De Asturische edelsmeden maakten in de 8ᵉ en de 9ᵉ eeuw meesterwerken als het:
Cruz de los Ángeles (het Engelenkruis)
Uit 808. Het was een donatie van Alfonso II voor de Camara Santa van de kathedraal van Oviedo. Het is een houten kruis met gelijkmatige armen , bedekt met goud waarin een aantal edelstenen met behulp van een gouddraad zijn ingelegd.
La Cruz de Victoria (het Victorie kruis)
Het meesterwerk wat betreft edelsmeedkunst op het moment is gemaakt in opdracht van Alfonso III, het is een reactie op de Karolische kunst. Een sieraad gemaakt van goud filigraan. Een houten frame bedekt met goud en edelstenen.
La caja de ágatas (de agaten doos)
Een doos geschonken door Fruela II. Gemaakt met glazuur (emaille) en andere ingelegde soorten steen en gouden klinknagels met een plantaardige decoratie. Al deze sieraden en nog meer zijn te bezichtigen in de Cámara Santa van de mooie kathedraal van Oviedo, waar ook een aantal Asturische koningen liggen begraven. Een echte must als u in de buurt bent!
|
|
Mozaraben kunst

De architectuur van de 10ᵉ eeuw is ontstaan door de sterke invloed van de moslimbevolking. Het christelijke Spanje had zijn domeinen uitgebreid en had deze gebieden herbevolkt met Mozaraben.
Deze architectuur strekt zich uit van het noorden van Spanje, Portugal en het zuiden van Frankrijk. In het jaar 900 bereikt het Leonese Koninkrijk de grens van de rivier de Duero. In 50 jaar tijd had men dit gebied bezet, en bracht het een kolonisatieproces opgang dat vooral werd uitgevoerd met behulp van de kloosters. De nieuwe politiek-bestuurlijke organisatie verhuist van Oviedo naar de nieuwe hoofdstad León dat nieuwe verdedigingsmuren nodig heeft.
Er deed zich een nieuwe architectuur voor, één met een monastieke (kloosterlijke) basis. Kerken werden gebouwd van natuursteen, maar het grootste deel van de kloosters werd gemaakt van metselwerk. Er werd volgens een strikt plan gebouwd. De sculptuur werd minder belangrijk, het werd het tweede element in deze kunst. De sculptuur verscheen in de iconostace en in de kapitelen van de kolommen.

Buiten zien we een nieuw karakteristiek element verschijnen, het zijn de kraagstenen (modillones de lóbulo – kwabkraagstenen). Het zijn consoles (steunen) die tevens een decoratieve functie krijgen. Deze uitkragingen zijn onder het dak geplaatst en daar wordt het dak aan vastgemaakt.

In de schilderkunst ontwikkelde zich een typisch monastieke schilderkunst die vooral in boeken wordt toegepast. Men noemt ze ‘beatos’ (boekverluchting).
In de 10ᵉ eeuw werd de Mozaraben verboden hun geloof uit te dragen en dus ook werd het verboden nieuwe kerken te bouwen, zij moesten zich tevreden stellen met bestaande kerken (Visigotische). En vaak moesten zij deze gebouwen delen met de islamitische bevolking. In landelijke gebieden werden er een nieuwe constructies ontwikkeld zoals in Ronda, waar men gebouwen heeft uitgehouwen in de rotsen. Vooral in het zuiden van Spanje. Deze kerken probeerden de vrijgestelde kerken te evenaren en men probeerden ook de constructieve elementen er in terug te brengen zoals de hoefijzerbogen.
Deze kerken zijn alle op het oosten gericht. En vertonen allemaal een driedelig heiligdom (hoofdgedeelte in de kerk), iconostase, kruisgewelven, hoefijzerbogen, maar ze voldoen niet aan de tectonische problematiek.
De miniaturen
Het waren de afbeeldingen in de manuscripten en de religieuze boeken. De eerste voorbeelden daarvan vinden we in de 10ᵉ eeuw. Deze Mozarabische ambachtslieden verspreidden het gebruik van miniaturen in het centrum en noorden van Spanje. En in aanvulling op de Visigotische invloed voegde men daar de Arabische invloeden aan toe.
Er is een verscheidenheid aan teksten en tekeningen en afbeeldingen die men voortdurend herhaald. De meeste ´prentboeken´ zijn bijbels die hun speciale aandacht geven aan de Openbaring. Deze boeken worden, zoals al eerder gezegd ook ´beatos´(heilige boeken) genoemd.
Islamitische kunst
Ook hier zien we de verschillende stadia in de Andalusische kunst:

De Emirate en Kalifate kunst zijn toonaangevende voorbeelden, zoals de moskee van Córdoba (nu gebruikt als kathedraal) en het stedelijk complex van Medina Azahara. In deze voorbeelden straalt de Spaans-Arabische architectuur en ontwikkeld het zich steeds verder in het tijdperk van de Taifa kunst. In het Aljaferia van Zaragoza zijn het mixtilíneos en polilobulados bogen (bogen met lobben aan de binnenzijde) die men gemaakt had, van vrij arme materialen maar ze geven het interieur een grotere uitstraling. Deze kenmerken beïnvloeden de Maghreb islam en keren weer terug na de Berberse invasies op het schiereiland, en laten zij met hun Almohaden architectonische uitingen zien waartoe zij in staat zijn, kijkend naar de onderbouw van de Giralda (minaret van de oude moskee in Sevilla) en de vestingstoren (albarrana … ´barrani´is arabisch voor exterieur) van Sevilla de Torre del Oro. Het fijn bewerkte stucwerk dat men bijeen bracht in het Alhambra van de koningen van Nasrid met overal terugkomende arabeske nepkoepels met mocárabe (een variant op de kraagsteen met een decoratieve functie die veel wordt toegepast in de islamitische architectuur).

De moslims weten verder geen artistieke oplossingen te creëren, maar de arbeiders passen hun vaardigheden aan bij de Perzen en de Byzantijnen, wat niet wegneemt dat ook hun kunst erin is geslaagd uit te groeien tot een universele kunst net als die van de Griekse en de daaruit voortkomende Romaanse kunst. Net als de Romeinen doen de Arabieren aan verspreiden en uitbreiding van hun artistieke vormgeving. Hun artistieke verspreiding vindt plaats van Córdoba tot India.

Vanuit artistiek oogpunt kunnen we de Moorse architectuur verdelen in de Omajjaden (650 – 750) en de Abassida (750 – 1238) periode. Er bestaan ook nog andere, Turkse periodes die in het verlengde leggen van Tartaarse, Indiase en Chinese invloeden. Al deze stijlen weerspiegelen zich in Spanje, hoewel met enige vertraging ten aanzien van de originele ethiek. In Spanje beantwoorden de classificaties van de stijlen aan: de Córdoba periode (8ᵉ – 10ᵉ eeuw) en de Taifa en Africaanse periode (Almoraviden en Almohaden 9ᵉ – 13ᵉ eeuw) en de Granada periode ( 13ᵉ – 15ᵉ eeuw).
In Spanje wordt een religieuze samenhang gecreëerd door het uitoefenen van geloofsbelijdenissen, 5 keer per dag bidden, aalmoezen geven als belastingsysteem, vasten tijdens de ramadan, pelgrimstocht naar heilige plaatsen, enz…. De kunst is geïnteresseerd in het ontwikkelen van een reeks gebouwen, paleizen voor de politieke macht en moskeeën voor de religieuze macht, zodat het vrijdaggebed plaats kon vinden. Ze probeerde een eclectische kunst te ontwikkelen, één die gebruik maakt van materialen, planten en decoratieve elementen die afkomstig waren uit de wereld van de Romaans christelijke, vroeg-christelijke en Perzische kunst.

Men verwierp het beeld en de vertegenwoordiging van levende wezens, in plaats daarvan gebruikt men het monumentale schrift. De gebouwen in die tijd zijn, de hypostyle moskee, dat is een gebouw met een dak dat door meerdere kolommen wordt ondersteund. Dit soort moskeeën hebben twee verschillende ruimtes: een overdekte patio met galerij (sham (arcaden – hooggewelven tussen de pilaren)) en de gebedsruimte (haram). Ook is er de “mihrab”, dat is een kapel waarin de Iman het gebed leidt en waar de koran wordt opgeborgen. De “mimbar”, is waar de autoriteiten zitten deze is gelijk aan de tribunes in het westen. De sabat is een andere manier om de autoriteiten toegang te bieden tot de moskee.
Waar de Arabische gebouwen zich bevinden: In het noordelijke deel werden de Arabische gebouwen niet gewaardeerd en vaak vernietigd, daarna beïnvloedde de Arabische kunst de verschillende koninkrijken van het schiereiland en ontstaat de Mudejar stijl.

Het meest representatieve gebouw van de kalifaatkunst was de moskee (nu kathedraal) van Córdoba. Hier kunt u de karakteristieke kenmerken van het kalifaatkunst zien. Het begint in de 8ᵉ eeuw en eindigt in de 9ᵉ eeuw daarna begint de hervorming. Het is een organische architectuur, de constante groei is de sleutel van de islamitische groei. De Arabieren gebruikten hier de hoefijzerboog, in combinatie met de kleuren rood en wit. Deze boog dient ook ter ondersteuning van het dak. Het gebruik van deze hoefijzerboog was afkomstig uit de Visigotische architectuur en de kolommen hadden een gladde schacht. Er waren een aantal pilaren overgebleven van een ander gebouw en hier hergebruikt. De kapitelen hebben een zeer grove plantdecoratie welke zich eerder ontwikkeld had in het klassieke Korinthe. De uitkraging van de console had een rol, ook dit was een overblijfsel van de oude architectuur van de plaats waar men de moskee van San Vicente bouwde. Men begreep niet hoe het mogelijk was dat Abderrahman het werk zo snel kon verwezenlijken, tot men begreep dat er onderdelen van een ouder gebouw gebruikt waren. Een eerder gebouw dat 5 beuken had werd omgezet naar een gebouw met 11 kortere beuken, later wordt de laatste hand gelegd aan een aantal decoratieve elementen en voegt men een ‘mihrab’ toe.
Er zijn twee soorten hoefijzerbogen, de Visigotische en de islamitische. Bij de Visigotische boog, als we kijken naar het buitenste deel van de boog, dan zien we dat de binnenzijde en de buitenzijde concentrisch (een gemeenschappelijk middelpunt hebben) zijn ten opzichte van elkaar iets dat in de kalifaat boogt gedeeltelijk werd gecompenseerd, de buitenzijde loopt met de eerste segmenten parallel daarna zien we hoe het zich naar boven verwijdt.
Een andere vernieuwing was de decoratie van de bogen, met behulp van verschillende kleuren of door de afwisseling van segmenten met reliëf, dit type van reliëf noemt men arabesk (decor (ataurique)), het zijn plantaardige vormen met een ornamenteel effect. De binnenkant van de boog is bewerkt met arabeske cirkels. Je moet bedenken dat, hoewel de segmenten radiaal schijnen te zijn, dat alleen die segmenten in het midden naar boven radiaal zijn en evenwijdig lopen aan de inmpostlijn tot aan het einde van de boog. Deze opstelling wordt gekooide voussoirs genoemd, en bevindt zich onder de impostlijn en is ingebed in de muur.
Een andere oplossing voor het dragen van de dakconstructie zou een nieuw soort koepel zijn met brede ribben. Het tongewelf en daarna het kruisgewelf.
De kalifaat koepel is de meest gebruikte koepel. Hij werd voor het eerst gebruikt in de tijd van Al-Hakam II in het midden van de 10ᵉ eeuw. Men komt deze soort koepel ook tegen in Mesopotamië en Koerdistan.

Al-Hakam II bouwde 4 van deze tongewelven waarvan één het centrale gedeelte van de uitbreiding overdekte en de andere 3 de mabsura. In één ervan zijn de centrale ruimtes versierd met een decoratie die men ‘horror vacui‘ noemt. Deze overdadige decoratie is een typisch voorbeeld van Arabische gevoeligheid. Ter ondersteuning van deze tongewelven gebruikt ‘gallones’. Deze gallones met hun rijk gedecoreerde bogen gaven de mogelijkheid om van een ronde vorm over te gaan naar een vierkante vorm. De Mirab van Al-Hakam II is de laatste en bevindt zich in de zuidelijke grensmuur op de plaats die bestemd was voor de kapel. Deze decoraties worden steeds gecompliceerder maar dat eindigt in Granada. Hij wilde pracht en praal op deze plaats, de deurposten werden bedekken met marmer en de bogen met arabesk. De gevels werden bewerkt met glasmozaïek van Byzantijnse oorsprong. De toren is niet origineel want de christenen hebben de toren aan de buitenkant een meer renaissance uitstraling gegeven en alleen de binnenkant origineel gehouden. Ook aan de voorzijde gebruikt men de hoefijzerbogen en er bevind zich een kleine tempel. De sebka als decoratie wordt geïntroduceerd.
De Nazari kunst
In de 13ᵉ eeuw wordt het koninkrijk Granada opgericht dat ook de provincies Málaga, Almeria en Jaén opneemt. Dit duurt zo tot de 15ᵉ eeuw. Het meest kenmerkende van deze tijd is het Alhambra van Granada.

Het begon met Mihamer I hij bouwde een fortificatie over enkele heuvels van Granada. Welke, vanwege de roodachtigkleur van de bakstenen de naam Alhambra kreeg. De gebouwen binnen deze vesting zijn pas in de 14ᵉ eeuw, door Yusuf I gebouwd. Rond de centrale binnenplaats werden hofjes (patio’s) en kamers gebouwd, gericht op de patio van het Alberca of de Arrayanes. De vegetatie is onderdeel van de architectuur. Het ideale doel van de moslim is het bereiken van het aards paradijs. Met goedkope materialen, rijke decoraties met gips en stalactieten. De menselijke figuur wordt in de religie niet getoond, bepaalde teksten uit de islam worden met plantaardige decoraties omkleed. Aan het eind van de patio zou zich de troonzaal bevinden of de Comoren, en rechts een andere patio, die van de leeuwen, gebouwd door Mohamed V, met een centrale voortdurende bron omringt door leeuwen, rondom omgeven door arcades met zuilen dat het een uitstraling van een klooster geeft. Aan de zijkanten van de patio bevinden zich de zaal van aberienajes en van de twee zusters. Ook zijn er kamers, badkamers en recreatiegedeeltes. Met de bouw van de binnenplaats werd geprobeerd de bezoeker niet onbewogen te laten.
De mudejar kunst

Mudejar kunst is de artistieke uiting van de moslims ten dienste van de christenen. Met het oprukken van de verschillende christelijke koninkrijken gaven de islamieten zich, in het noorden van het schiereiland, over aan de christenen, waar het ontbrak aan ambachtslieden en men verplicht werd om moslims aan te nemen om hun bouwwerken te realiseren. De technieken van de moslims stonden al eeuwen lang borg voor hun goede kwaliteit en werden nu ten dienste gesteld van de christenen. Ze maakten gebruik van hun ideeën en hun esthetische fantasieën. De naam mudéjar werd afgewisseld met de naam ‘morisco’ en dat werd door Amador de los Rios vastgesteld als Mudejar, hij gebruikte de term om het product, dat deze mengeling van moren en christenen omschreef. Het is niet het originele product maar een symbiose van constructieve en decoratieve systemen. Deze mix van stijlen is toe te wijden aan zijn originaliteit en niet aan een manier om nieuwe constructies te gebruiken.

De Mudejar stijl is niet over het hele schiereiland hetzelfde, er zijn meerdere variaties. Over het gehele schiereiland vind men elementen van deze stijl en lokaal ziet men er de vele variëteiten. Er zijn bijna geen Moorse monumenten in het Cantabrische– en het Pyreneeën-gebied en in Toledo en de vallei van de Ebro is het rijkelijk aanwezig. En deze locatie was wel, op voorhand christelijk. Tot de 12ᵉ eeuw kan men niet spreken van Mudejar-kunst daar de christenen alleen koninkrijken in het noorden en rond de vallei van de Duero hadden. Alleen door de veroveringen van Fernando I en Alfonso VI de Castilla en de bezetting van de vallei van de Taag en Toledo kwam men in contact met de mix van de islamitische en christelijke bevolking.

De bouwers emigreerde op vrijwillige basis gedurende de 9ᵉ en de 10ᵉ eeuw, om te gaan werken voor de christenen tijdens het Moorse tijdperk. Tijdens de 12ᵉ en tot de 14ᵉ eeuw worden ze daartoe gedwongen. Deze mensen, de islamitische of de tot de islam bekeerde christenen, worden door de sterke christelijke cultuur geabsorbeerd.
De romaanse kunst
De romaanse kunst is een religieuze, feodale en aristocratische kunst. De geestelijke hebben dezelfde belangen als de adel en richten daarmee de kloosters op.
Van de 5ᵉ tot de 10ᵉ eeuw ontwikkelen zich de Spaanse – preromaanse stijlen (Visigotische, Mozarabische, Asturiaanse stijlen). Vanaf de 11ᵉ eeuw verschijnt er het romanisme als de vertegenwoordiger van het feodalisme. De kerken uit dit tijdperk zijn een mijlpaal in de architectuur van alle tijden.

Deze Romaanse architectuur is geboren in Spanje en vond zijn eertste creatieve focus in het rijk van Karel de Grote, de hervorming van Cluny van de vroege 10ᵉ eeuw is de bepalend factor voor de architectuur. Van hieruit ontstonden er kerken en kloosters groter dan ooit te voren. De kloosters vestigden zich op afgezonderde plekken en vestigen zich als bastions voor de verdediging van Spanje en hebben een onafhankelijke, gesloten economie. Deze economische verandering, die plaats vindt in de 10ᵉ eeuw, vestigt zich zonder enige relatie tot andere markten. Er vind geen vooruitgang plaats tot het begin van de Hoge Middeleeuwen. Alles wat gebeurde werd gedirigeerd door de goddelijke kerk, met een kosmische en morele visie. Dat is de geestelijke uitstraling van de romaanse kunst in de 10ᵉ eeuw. De bloei van deze nieuwe cultuur is onlosmakelijk verbonden aan de middeleeuwse kerk.
Het is een zware, solide architectuur. Het is de weerspiegeling van het nieuwe sociale streven. In het algemeen werd de gehele samenleving bepaald door de religie, het was de consequentie van de sacralisatie van deze samenleving.

Men beschouwde de kunst als een esthetisch iets en niet als een creatie van de cultus. De romaanse kunst is formalistisch. De schilderkunst en de beeldhouwkunst, het werd allemaal gezien als een aanvullend element van de architectuur. Elke voorstelling speelde een decoratieve rol binnen de kerk en was een manifestatie van het heiligdom. De romaanse kerk was veel groter dan nodig was voor zijn bevolking. Deze grootsheid was niet van belang voor de menselijke behoefte, maar het was bedoeld om de Heer tevreden te stellen. Men moet het zien als de plek en de ruimte die de mens toeschrijft aan God. Alle menselijke proporties van het classicisme zijn vergeten. Het is de eerste geüniformeerde stijl in het westen sinds de val van het Romeinse Rijk. Het strekt zich over geheel Europa uit en is de manifestatie van het middeleeuwse christendom. In Spanje heeft de romaanse architectuur, door het contact met de moslimgemeenschap, enkele voorbeelden waarin we zien dat hier ook Moorse invloeden doorwerken. De romaanse kunst is overvloedig aanwezig ten noorden van de Duero en de Ebro sinds de zuidelijke regio´s onder de islamitische heerschappij vielen.
Wat de Romaanse kerk betreft waren er twee verschillende stromingen: de oudste was die van Cataluña in de 10ᵉ, 11ᵉ en 12ᵉ eeuw met invloeden vanuit Milaan, Bérgamo, Pavia en Brescia. En de andere kwam uit het zuiden van Frankrijk. In Cataluña werden de kerken gebouwd voor de hogere geestelijke klasse en de feodale edelen. De andere stroming van de Romaanse kunst infiltreert in Spanje via de Camino de Santiago en begint vorm te krijgen rond de 11ᵉ eeuw. Deze is bepalend voor de stijlen in Rioja, Castilla en Asturias van de 11ᵉ en de 12ᵉ eeuw. Deze is architectonisch gezien veel verder geëvolueerd dan die van Lombardije en zal het begin zijn van het benedictijner klooster. De eerste werd gestimuleerd door de Lombarden en de tweede door de Cluny. Twee prominente stijlen, geïntroduceerd in minder dan een eeuw van elkaar. Ze verschillen in sommige details, maar het concept is hetzelfde.

De eerste stijl is in Cataluña ontwikkeld, vooral in de periferie van de Pyreneeën, het meest belangrijke van de Romaanse kerk is de typologie waar karakteristieke elementen en steeds terugkerende wetmatigheden in te herkennen zijn. Het grondplan voor een Romaanse kerk bestaat uit 3 tot 5 schepen, waaraan toegevoegd halfronde kapellen, het hoogkoor (het priesterkoor) en de transept. En ze zijn op het oosten gericht, richting Jeruzalem. Het transept dat het schip doorkruist steekt uit aan de zijkanten. Aan het hoogkoor (het priesterkoor) werden 2, 4 tot 6 halfronde kapellen toegevoegd, zichtbaar aan de buitenkant en gemaakt met steen. Een ander kenmerk van de Romaanse architectuur is de verlenging van de schepen die waren verbonden met het koor door de kooromgang wat het maakt dat dit bedevaartkerken zijn. De klokkentoren is vierkant en hoog en staat buiten aan de voet of aan het hoofd van het gebouw.
De andere belangrijke types zijn kloosters met een centrale as, een vierkante binnenplaats die rondom is aangevuld met een arcade die bestemd is voor de monniken. Dit klooster heeft twee verdiepingen, de tweede met bogen en cellen voor monniken. De tongewelven en de platte daken verschijnen. Men vertrouwd er op dat de dikke muren de tongewelven kunnen dragen, een ander kenmerk is de kolom die zijn klassieke proporties is vergeten. In deze dagen is het een zuil met een zeer dikke cilindrische schacht. Er wordt ook, voor het eerst een kruisvormige pilaar gebruikt om steun te geven aan de Romaanse overdekking, het platte houten dak, wat ondersteund wordt door dwarsbogen en bogen, die rusten op deze pilaren en als zodanig een kruis vormen. Het wordt wel gecompliceerder door de problemen die de nieuwe overdekking met zich meebrengt. De tromp komt in zwang, de overkapping wordt een tongewelf en de koepel veranderen in toren (vieringstoren) is meer een toren op de kruising de kerk. Het hoogtepunt van de bogen is waar twee tongewelf bij elkaar komen en elkaar kruisen. Het tongewelf wordt gebruikt voor het middenschip en de zijbeuken.

Het tongewelf van middenschip wordt gesteund door gordelbogen. Zo zien we dat de arcade meer en meer gebruikt werd. Een arcade is een reeks van bogen, in dit geval parallel aan het schip. De kant- en dwarsbogen die de kruising (ook wel viering genoemd) van het schip en de transept vormen noemt men in het Spaans ‘torales‘, de bogen geven alle gewicht door aan de sterke zuilen met hun gladde schacht. De kruising waar het transept over het schip steekt is de basis de koepel, dat een halfbolvormig gewelf is dat zijn krachten overdraagt van cirkelvorm naar een vierkant door middel van pendentieven of trompen. Soms zien we op de vieringstoren een tempeltje verschijnen met een gewelfde koepel dat noemen we lantaarn.
Van buitenaf is het niet zo eenvoudig het geheel te verstevigen, men versterkt dit door gebruikmaking van steunberen die ook een decoratieve uitstraling krijgen. Door het gebruik van zo´n groot tongewelf als middenschip zijn steunberen niet voldoende dus begon men deze krachten aan de buitenkant op te vangen door er halfronde zijkapellen tegenaan te zetten. Hetzelfde systeem gebruikte men bij de apsis, die weer omgeven wordt door halfronde straalkapellen. Ook gaat men gebruik maken van de verbindingsmuur gevormd door doorlopende blinde arcades die de de druk van de ringmuur verlichten, men ziet ze in vele apsissen. Een ander kenmerkend element is de overdekking gemaakt door van gebruikmaking vele rondbogen dat natuurlijk ook veel dragende punten vereist. De rondbogen steunen op de zuilen die gedecoreerd zijn met plantaardige of menselijke figuren. Ook het gedecoreerde timpaan versierd met geometrische en figuratieve thema’s, wordt hier gebruikt. Als de boog te groot is plaatst men in het midden een montant.
De gotische kunst van Spanje

In de 12ᵉ, 13ᵉ eeuw was er een stijl overgang van romaanse stijl naar gotische stijl, je had in die tijd geen gebouwen met een pure stijl want er ging meer dan twee eeuwen overheen voordat de gotische stijl zich had ontwikkeld. Dit kan problemen opwekken bij het begrijpen van de verschillende werken en ook is het moeilijk tussen de 12ᵉ en de 13ᵉ eeuw deze goed te dateren. Het middeleeuwse gebouw was niet op een statische manier ontworpen, maar het model werd in de loop der tijd steeds meer aangepast. De architect die het gebouw ontwierp besloot dat het gebouw niet hetzelfde werd als de andere gebouwen daardoor werd het een assemblage van verschillende stijlen. Deze architectuur werd ingevoegd en verweven met de andere gebouwen in de steden. Het grondplan van de kerk scheelde niet veel met dat van normale huizen, maar zij verheven zich boven alles uit en aan de voorzijde bevond zich geen tuin zoals gebruikelijk was tijdens de Renaissance. In die tijd had men vele economische problemen om werken als deze te realiseren en het duurde daardoor erg lang om een kerk te bouwen, in een aantal gevallen werd er gebedeld onder de bevolking om zo toch het geld bij elkaar te krijgen.

Met de gotiek veranderde er veel ten opzichte van de architectuur, en men had het voordeel van een aantal grootse architecten. Er veranderd veel aan de muren, ze werden dikker en men doorbrak ze om ruimte te geven aan de raampartijen. De gebouwen worden ook hoger. In de Romaanse architectuur was de verdeling, 1 voor de basis 2 voor de hoogte en de gotische architectuur deed er een schepje bovenop met 1 voor de basis en 3 voor de hoogte. Men maakt gebruik van de nieuwe technieken en constructieve oplossingen. Het gewicht van het dak hoeft niet meer direct op de muur te rusten maar de krachtlijnen van het dak verdeeld men over specifieke punten die overeenkomen met de steunberen en externe pijlers, en maakt gebruik van spanten. Men gebruikt de boog om het gewicht naar de grond af te leiden via luchtbogen.

Deze oplossingen zijn geen innovaties in de geschiedenis van de kunst. Het zijn technische oplossingen om het gewicht, van de toch al lichtere materialen, van de muur te halen. De gotiek is een voortzetting van de Romaanse, en er is een langdurige overgangsperiode waarin de stijl nog onvolmaakt is maar die ons in staat stelt om deze evolutie naar de gotiek goed te volgen. De kiem van de gotische evolutie vereist vele oplossingen zowel interieur als exterieur. Men probeert vele nieuwe manieren uit en begint de spitsboog te gebruiken die meer hoogte in de constructie toelaat en minder zijwaartse kracht op het middelpunt uitoefent. Deze constructie werd voor het eerst gebruikt bij de bouw van het klooster van de cisterciënzers en kreeg vanaf die tijd veel navolging en werd één van de kenmerkende voorbeelden van de gotiek. Het kruisgewelf dat men bouwde in de gotische tijd waren hoger dan de romaanse en ze hadden ook scherpere lijnen.

In de gotiek lopen de krachtlijnen van het gewelf langs de kruisspanten, die gemaakt zijn van lichtere steensoorten en baksteen en een tectonische functie hebben, en eindigde in een zijwaarts geplaatste steun die de kracht van het spant verticaal doorgeeft naar de grond (fundering). Met behulp van de spitsbogen vormt men een gewelf met 6 gewelfkappen (stergewelf of waaiergewelf). De pijlers die in de Romaanse architectuur het kruisgewelf vormen krijgen in de 11ᵉ eeuw een meer gecompliceerde structuur door toevoeging van meerdere kolommen, en nog meer gewelfribben, een constructie die het draagvermogen van dit gewelf sterk verhoogt. Het gebruik van lijstwerk komt in zwang. Het is de rib van het gewelf die over gaat in de versiering van de pilaar. Door dit decoratieve element lijkt het of dat de krachten de grond niet bereiken. Anders gezegd, zijn het constructieve decoraties die de basis van pijlers versieren en overlopen in de ribben van het gewelf en aldaar de basis vormen voor de sierlijsten. Zie de foto hiernaast, dan zal het een stuk duidelijker worden. Deze sierlijsten waren ook één van de typische kenmerken van de gotische pijlers. In de 14ᵉ en 15ᵉ eeuw werden deze sierlijsten zoveel gebruikt dat de pilaar er stervormig door werd.

Het portaal is ook iets dat karakteristiek voor deze stijl is, ook hier wordt gebruik gemaakt van de spitsboog, hoewel er ook voorbeelden zijn waar men de meer decoratieve rondboog gebruikt. Het indrukwekkende portaal wordt steeds dieper. De decoratie is meestal plantaardig of geometrisch waarin ook menselijke sculpturen werden verwerkt, die veel meer gestileerd waren dan tijdens de Romaanse kunstperiode. Een ander element is het distelblad. In tegenstelling tot de romaanse spiritualiteit zijn de gotische sculpturen meer naturalistisch, en nemen daarmee afstand van de Romaanse stijl.
Het meest karakteristieke kenmerk voor de kathedraal zijn de drie schepen, het rozet in de voorgevel en het timpaan dat vaak verdeeld is over het aantal schepen. De kruising die het schip oversteekt, de kooromgang en de daaraan liggende apsissen. De torens bevinden zich op de voorgevel. Markant zijn de luchtbogen en waterspuwers. In de 13ᵉ, 14ᵉ en 15ᵉ eeuw ontwikkelen zich de ranke zuilen, de gewelven worden sterrenhemels. De raampartijen worden steeds groter en veelvuldiger wat op zijn laatst uitmond in de flamboyante gotiek.
In de beeldhouwkunst worden horrorthema’s achterwege gelaten, en zijn het meer menselijke, realistische en meer op de religie geïnspireerde thema’s. Niet langer wordt de Maagd Maria als de troon van God gezien het is veel menselijker, laat zij haar zoon zien. De portalen en de kapitelen zijn gedecoreerd met sculpturen. En de altaarstukken combineert men met beschilderde sculpturen. Ook de grafsculpturen staan vrij of zijn verwerkt in de muur. En de gebeeldhouwde graftombes van de rijke staan dichtbij het altaar of staan apart onder een koepel of onder de transepttoren.
De renaissance kunst van Spanje

De term renaissance omvatte van oudsher verschillende stijlen die we nu kunnen beschouwen als onafhankelijke stromingen zoals de Hispano – en de Vlaamse gotiek. Het platereske is een kunstvorm die alleen werkt aan de decoratie, het is geen onafhankelijke stijl. De Spaanse Renaissance kunst is een hybride van stijlen die het Italiaanse classicisme niet volgt. Het is een eeuw met veel onzekerheid in de kunst. De klassieke kunst werd doordrenkt met antropocentrisme, daarom werd de renaissance geïdentificeerd met deze gedachtevorm en imiteerde men deze kunst. In Spanje waren de omstandigheden voor de ontwikkeling van de Renaissance gunstig, maar er was ook veel conservatisme, daar de kerk en de adel trouw bleven aan de gotiek. Een voorbeeld in deze was de academie van Santa Cruz van Valladolid, dit gebouw vormde een sleutelpositie in de overgangsperiode, en bracht renaissance elementen aan in de gotiek. Deze mengvorm werd de Spaanse protorrenaissance genoemd.
Dit impliceerde een vrijheid voor de kunstenaars (zij waren toen nog niet georganiseerd in gildes), die werd gevrijwaard door de opdrachtgever, maar tegelijk kwam het voor dat ter verheerlijking van de opdrachtgever deze vrijheid werd ingeleverd. Een andere stelregel was dat men er naar streefde de ultieme schoonheid te bereiken. De opdrachtgevers nodigde de kunstenaars uit om naar Spanje te komen. De kunstbeschermer kwam naar Spanje via het Koninkrijk van Aragon dat ook bezittingen had in Italië en diplomatieke connecties tussen Italiaanse edelen en de Heilige Stoel. De kunstenaars waren in dienst van de macht, en deze kunstperiode viel samenvalt met het begin van de autoritaire monarchieën, dat ten nadele was van de feodale heren. Het gaf een neoplatonistisch gevoel alsof het een cultus van schoonheid was die rechtstreeks van God afkomstig was.
De Spaanse kunstenaars uit deze periode waren sterk beïnvloed door hun Italiaanse collega’s. Aan het eind van de 14ᵉ eeuw vond men de boeken van Vitruvius, het was een boek over de oude Romeinse architectuur dat als voorbeeld ging dienen voor de constucties van de Renaissance. De codex van Valencianus is een verhandeling over de architectuur op basis van Vitruvius. In Spanje werd het het meest invloedrijke naslagwerk voor de Renaissance. In de Domus Aurea van Nero vond men het concept voor het groteske van de Renaissance. De renaissance in Spanje begon als een kleine beweging bekend als de protorrenacimiento dat later, zeker door toedoen van de familie Mendoza, uitgroeide tot de Renaissance.
Protorrenacimiento van Spanje

De renaissance in Spanje begon met kleine onderdelen in gebouwen als in het ziekenhuis van Santiago de Compostela, de academie van Santa Cruz van Valladoid (van oorsprong een gotisch gebouw, maar met Renaissance decoraties), de gevel van de Universiteit van Salamanca (architectonisch gezien protorrenaissance met platereske decoraties) en de kapittelzaal van de kathedraal van Toledo (Cisneros stijl).
Op zijn beurt was er in de tijd van Isabel I de Castilla een stedelijke- en gezondheidshervorming gaande, wat resulteerde in de constructie van ziekenhuizen en andere gebouwen voor de bevolking. Dit om de oude middeleeuwse steden te moderniseren. Hoogtepunten waren onder meer het ziekenhuis van Santiago de Compostela, dat van Granada en het ziekenhuis van Santa Cruz de Toledo.
Het begin van de Renaissance

De opleving van de Renaissance in Spanje was in handen van de familie Mendoza, zij woonde in Guadalajara. Gonzalo Yáñez de Mendoza was een tussenpersoon in de Gotische kunst, hij gaf de opdracht tot de bouw van de College van San Gregorio van Valladolid.
De komst van de Keizer Carlos I (die wij in Nederland kennen als Karel V) traumatiseerde de Spaanse samenleving. Het was een man met een grote voorliefde voor de voorschriften van Erasmus van Rotterdam en Adriano van Utrecht. Het zou een beslissende invloed hebben op de kunstzinnige vorming van Spanje. Carlos I had meerdere idealen, hij had een obsessie voor alles wat met wetenschap te maken had en hij streefde er naar om Spanje het middelpunt van alles te maken, hijzelf was een man die hield van kunst en letteren.
Carlos I bracht in de tweede helft van deze eeuw een vernieuwing van de artistieke taal teweeg, hij haalt meerdere auteurs uit Italië naar Spanje. Vanaf de jaren ’40 van de 16ᵉ eeuw delegeert hij het architectuurbeleid aan zijn zoon Felipe II. Dit om een nieuw imago voor de stad te creëren. In lijn met de keizerlijke allure en de humaniteit beslist men om de middeleeuwse paleizen te wijzigen. Hij neemt de zorg op zich voor de renovatie van de keizerlijke huisvesting.
In 1537 worden Alonso de Covarrubias en Luis de Vega benoemd als architecten van de koninklijke bouwwerken. Zij gaan de paleizen van Sevilla verbouwen, waarvan ze de patio fors aanpakken. Het grootste werk dat zij uitvoerde was in Granada, het casa del César (Keizerlijkhuis) in het westen.
De barokke kunst van Spanje

‘Arquitectura barroca en España’ en ‘arquitectura barocca española’ of ‘arquitectura del Barocco español’ zijn historiografische benamingen die vaak gebruikt worden voor de barokke architectuur die zich in het actuele Spanje van de 17ᵉ eeuw en de eerste dertig jaren van de 18ᵉ eeuw bevond. Architectuur die overeenkwam met historische periodes op verschillende terreinen van de Spaanse monarchie, van de laatste Habsburgse en het begin van de Bourbons. Om de Spaanse architectuur in het Spaans-Amerika van die tijd te benoemen, gebruikt men de term ‘koloniale barok’.
Het neoclassicisme in Spanje

De troonswisseling van de Spaanse Habsburgse dynastie naar die van het Huis van Bourbon, oftewel de komst van Felipe V in 1700, was de doorslaggevende factor voor het invoeren van de buitenlandse artistieke trends van die tijd en de verandering van smaak die optrad in de Spaanse kunst. De Franse en Italiaanse kunstenaars werden opgeroepen om in de Spaanse koninklijke paleizen te komen werken. Zij brachten uitingen van het artistieke Franse classicisme en het Italiaanse barokke classicisme naar Spanje, terwijl de Spaanse kunstenaars zich volledig wierpen op nationale barokke kunst die tot het einde van de eeuw voort gaat.
De hedendaagse kunst in Spanje
Ondanks de grootsheid van Goya, wordt de schilderkunst van Spanje, in de 19ᵉ eeuw, gekarakteriseerd door de continuïteit van het academisme (Vicente López, los Madrazo), zijnde het maken van historische schilderijen, het meest erkende institutionele genre, het meest imposante werk bevindt zich in de Academia de España in Rome.

In de tweede helft van de 19ᵉ eeuw benaderen schilders als Mariano Fortuny en Joaquin Sorolla de doorbraak naar het impressionisme, terwijl in de beeldhouwkunst Mariano Benlliure erg opvalt. In de architectuur, zien we historicistische stijlen voorbijkomen zoals het neomudéjar, het eclecticisme overheerste aan het begin van de eeuw en Catalaanse modernisme realiseerde de meest geavanceerde bijdrage, met name het werk van Gaudí. En stedenbouwkundig gezien, moet zeker vernoemd worden het Plan Cerdá en Ciudad Lineal.
De eerste dertig jaar van de 20ᵉ eeuw wordt ook wel de Zilveren Eeuw van de Spaanse literatuur en wetenschappen genoemd, hoewel de meeste gerenommeerde kunstenaars zoals Pablo Ruiz Picasso, Julio Gonzalez, Juan Gris, Joan Miró en Salvador Dalí produceerden hun werk in het Parijs van de avant-garde. In hun eigen land zegevieren Julio Romero de Torres en Ignacio Zuloaga en de Architectuur werd sterk beïnvloed door een moderne beweging als GATEPAC.
Na de oorlog worden de stripverhalen het meest populaire medium in het land. Deze satirische bevlieging kan worden toegeschreven aan de Escuela Bruguera, zoals in de films van Berlanga, terwijl andere filmmakers, zoals Buñuel werken in ballingschap. Op grond van het meer avant-gardistische, moeten kunstenaars als Chillida, Pablo Serrano, Saenz de Oíza of Tàpies zeker vernoemd worden, terwijl alleen de neoherreriana architectuur officieel floreert (Valle de los Caídos) en historische films als CIFESA. Antonio Gades brengt de Flamenco weer tot leven.

Met de dood van Franco eindigde ook de censuur, wat leidde tot een cultureel explosie maar ook enkele andere kunstvormen bloeide weer op, met name aan de audiovisuele en grafische kant (stripverhalen en design), met fenomenen als Pedro Almodóvar en de destape. Aan de andere kant, labels zoals arte conceptual, postmodernidad en deconstructión hebben zich verspreidt in alle soorten media: installaties, videokunst, cyberkunst en zelfs de gastronomie (Ferran Adría). Ze geniet, net als de opkomst van de bioscoop, een geweldig grote steun, zowel in de publieke als in de private sfeer (ARCO, Guggenheim Bilbao, Premios Goya, etc.). Architecten als Santiago Calatrava en dansers als Nacho Duato bereiken internationale faam, nieuwe vormen van entertainment doen hun intrede, zoals de videogames.
Kunstmusea
Museo del Prado (Madrid)
Museo Reina Sofia (Madrid)
Museo Nacional de Arte de Cataluña (Barcelona)
Museo Guggenheim (Bilbao)
Museo ARTIUM (Vitoria)
Instituto Valenciano de Arte Moderno (Valencia)
Museo Pablo Serrano (Zaragoza)
Tenerife Espacio de las Artes (Tenerife)
Centro José Guerrero. Museo de Arte Contemporáneo (Granada)
CAAM. Centro Atlántico de Arte Moderno (Gran Canaria)
Colleccio Caixanova (Vigo)
Museo Arqueológico Nacional (España)
Mediateca espacio de Media Art
Centro Cultural International Oscar Niemeyer (Asturias)
Werken die onder het Wereld Erfgoed van UNESCO vallen.
1984 – Parque Güell, Palau Güell en Casa Milá (Barcelona)
1984 – Monasterio y Sitio del Escorial, (Madrid)
1984 – Cathedral de Burgos
1984 – La Alhambra, Generalife y Albaicín, (Granada)
1984 – Het historisch centrum van Córdoba
1985 – Cueva de Altamira (Cantabria)
1985 – Monumenten van Oviedo en van het Koninkrijk Asturias
1985 – De oude stad van Segovia en het aquaduct van Segovia
1985 – De oude stad van Santiago de Compostela (LaCoruña)
1985 – De oude stad van Ávilaz en Iglesias extra-muros
1986, 2001 – arquitectura mudéjar de Aragón
1986 – De oude stad van Cáceres
1986 – De historische stad van Toledo
1987 – Catedral, Alcázar y Archivo de Indias (Sevilla)
1988 – De oude stad van Salamanca
1991 – Monasterio de Poblet
1993 – El Real Monasterio de Santa Maria de Guadalupe
1993 – Conjunto arqueológico van Mérida
1993 – De Camino de Santiago de Compostela
1996 – La Lonja de la seda de Valencia (Valencia)
1996 – De historische gefortificeerde stad van Cuenca
1997 – Monasterios de San Millán de Yuso y de Suso
1998 – Universidad y recinto histórico de Alcalá de Henares
1998 – Arte rupestre del Arco Mediterráneo de la Peninsula Iberica
2000 – Muralla romana de Lugo
2000 – Conjunto arqueológico de Tarragona en de Iglesias románicas del valle de Boí
2001 – Paisaje cultural de Aranjuez
2003 – Steden van Baeza en Úbeda
Naar boven
Spaanse Verhalen. spaanseverhalen.com
Laatst bijgewerkt 2020-07-01
{{Bronvermeldingen|anderstalige Wikipedia|taal=es|titel=Arte en España|oldid=107598877|datum=20170301}
RAWR!!!!!!!!!!!!
LikeLike