Het Thyssen-Bornemisma Museum |
||
Spaanse Verhalen Madrid ………………………… | ||
|
||
Spaanse Verhalen spaanseverhalen.com
Het Nationaal Museum Thyssen-Bornemisma is een schilderijenmuseum van oude en moderne meesters in Madrid. Het bestaan ervan is te wijten aan een huurovereenkomst van 1988, en een daaropvolgende tijdelijke acquisitie door de Spaanse regering (1993), van een groot deel van de meest waardevolle privécollectie die de familie Thyssen-Bornemisza in zeven decennia heeft verzameld. De artistieke achtergrond van hun verzameling leverde Spanje talloze voorbeelden op van buitenlandse schilders die in andere musea van Spanje niet voorkomen. De verzameling bevat gotisch werk vanaf de 14e en 15e eeuw (Duccio, Jan van Eyck) tot pop-art en figuratieve schilderkunst uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw (Lucian Freud, Richard Estes), daarmee vult het het repertoire dat wordt tentoongesteld in de twee belangrijkste staatsmusea, het Prado – en het Reina Sofia museum, aan. Zo gaf de opening van het Museum Thyssen-Bornemisza in 1992 aanleiding tot de zogenaamde ‘Kunstdriehoek‘ aan de Paseo del Prado, het museumgebied van Madrid waar zich de belangrijkste verzameling van de schilderkunst van Spanje concentreert. Ga naar: Museum Thyssen-Bornemisza van Madrid De instelling, beheerd door een stichting onder openbare controle, heeft haar hoofdkantoor in een historisch gebouw, het ‘Palacio de Villamosa‘ , waar het grootste deel van haar collectie wordt tentoongesteld: meer dan 700 werken (nog eens 60 die worden tentoongesteld in depot bij de MNAC in Barcelona). Dankzij een bijlage toegevoegd in 2004 breide men de tentoonstelling met nog eens 240 stukken, uitgeleend door Carmen Cervera (beter bekend als Tita Cervera of Barones Thyssen) weduwe van de in 2002 overleden baron Hans Heinrich von Thyssen-Bornemisma. Tegelijkertijd organiseert het museum meerdere tijdelijke tentoonstellingen. Volgens The Art Newspaper, gebaseerd op gegevens van het museum zelf, was het Thyssen in 2013, met 944.827 bezoekers, het vijfde meest bezochte museum van Spanje, en stond het op de 61ste plaats van de 100 meest bezochte kunstmusea ter wereld. In 2016 ontving het meer dan 1.064.000 bezoekers. Waarom het aantal bezoekers in 2017 is terug gelopen is mij niet bekend, en ik vind het jammer daar dit een werkelijk prachtig museum is. Ik raad u zeker aan om, als u in Madrid bent, ga naar dit museum!! Het is een reis door de tijd, u ziet er alle verschillende stijlen van klassiek 14e eeuws werk tot moderne hedendaagse werk. Ik durf te wedden, dat als u geen liefhebber van de schilderkunst bent, u het hier wordt. Dat is een risico natuurlijk. |
||
Gegevens | ||
Land | Spanje | |
Stad | Madrid | |
Locatie | Paseo del Prado, 8 (Palacio de Villahermosa) | |
Architect van de 18e eeuwse verbouwing (neoklassieke stijl) | Antonio López Aguado | |
Museum architect | Rafael Moneo | |
Officiële opening | 1992 | |
Algemene info | ||
Oppervlakte | 8.000 m² | |
Verwezenlijkt | 1992 | |
Aantal werken getoond | meer dan 1.000 werken. | |
Bezoekers in 2017 | 850.496 | |
Openingdtijden | Dinsdag t/m zondag van 10:00 tot 19:00 u. ’s Maandags van 12:00 tot 16:00 u. (Op bepaalde voorwaarde van Mastercard kunt u het museum ’s maandags gratis bezoeken.) |
|
Telefoonnummer | 0034-917 91 13 70 | |
Officiële website | https://www.museothyssen.org | |
Bus / Metro | Lijn 2 / Lijn 2 (halte Banco de España) | |
Museum Thyssen-Bornemisza in Madrid
Zoals al eerder werd vermeld is het hoofdkwartier van het museum gevestigd in het ‘Palacio de Villahermosa’, op de hoek van de Paseo del Prado en de straat van San Jerónimo (Carrera de San Jerónimo). In 1805 werd dit gebouw uit de 18e eeuw verbouwd en uitgebreid in neoklassieke stijl door de architect Antonio López Aguado, in opdracht van María Manuala Pignatelli y Gonzaga, weduwe van de hertog van Villahermosa, Juan Pablo de Aragón-Azlor. Tientallen jaren later was het één van de meest prestigieuze herenhuizen van de stad. In 1823 diende het als de residentie van de hertog van Angouleme en vervolgens werd het gebruikt als hoofdkwartier van de ‘Cien Mil Hijos de San Luis’, weer jaren later was het berucht vanwege de feesten en de culturele avonden: in 1844 organiseerde men er twee optredens voor de componist/pianist Franz Liszt, en was het tussen 1846 en 1856 de zetel van een Artistieke en Literaire Middelbare School (Liceo Artistico y Literario).

Villahermosa behield z’n weelderige interieurs, waaronder een balzaal en een privékapel, tot ver in de 20ste eeuw, zoals blijkt uit een fotoverslag uit 1966 in het tijdschrift ‘Blanco y Negro’. Dit alles ging verloren in 1973 toen het gebouw werd omgebouwd tot het hoofdkwartier van de Banca López Quesada, dit was een agressief, uitgevoerde verbouwing door de architect Fernando Moreno Barberá, die het interieur leeghaalde en er grote kale kamers voor terugbracht, deze moesten dienen als kantoren voor de bank. De bank ging na een paar jaar failliet en in 1980 kwam het paleis in handen van de staat (zoals vaak gebeurt, het grote geld vernietigd en de staat (u) mag het weer opknappen), die er verschillende tijdelijke tentoonstellingen van het naburige ‘Museo del Prado‘ in huisvestte, toen belast met een groot ruimtegebrek. Men dacht eraan om dit gebouw aan het Prado toe te voegen als een complementaire locatie, vermoedelijk om de schilderijen van Goya en die van de 18e eeuw tentoon te stellen.
In het kader van de overeenkomst tussen de Spaanse staat en de familie Thyssen, werd Villahermosa echter toegewezen aan het nieuwe museum en de opwaardering en de modernisering van het schilderijenmuseum werd overgelaten aan de architect Rafael Moneo. De meest geprezen verbetering was het terugbrengen van het interieur in de grote zalen, de nadruk op het natuurlijke licht (met daklichten geregeld door sensoren) en de aanpassingen van de hoofdtoegang die terugkwam in de achtergevel op de Carrera de San Jerónimo zoals het in het oorspronkelijke ontwerp was opgenomen. Het was duidelijk dat deze ingang meer potentieel had om het publiek te ontvangen daar het een eigen tuin had.
Het marmer op de vloeren en het bruingele stucwerk van de muren werden geopperd door de barones van Thyssen, Carmen Cervera; een estetische oplossing die controverse wekte door zich af te wenden van de gebruikelijke soberheid in nieuw gebouwde musea. De kleurrijke en ietwat opzichtige sfeer doet denken aan Noord-Amerikaanse grondslagen van private oorsprong: tropische planten en een groot tapijt met het schild van de von Thyssen’s versieren het atrium, flankeren het kolossale doek ‘het Paradijs’ van Tintoretto met sculpturen van Rodin. Dit wordt in deze zaal voortgezet door twee afzonderlijke portretten, één van de Barones van Thyssen in haar volledige lengte, en één van de vroegere koning Juan Carlos I en zijn vrouw prinses Sofia (geschilderd door Ricardo Macarrón).

Het museum werd ingehuldigd op 8 oktober 1992, met de aanwezigheid van het koninklijk paar, en slechts acht maanden later werd het grootste deel van de collectie staatseigendom door middel van een complexe koopovereenkomst. In 2004 werd het museum uitgebreid met het meest waardevolle deel van de collectie van Carmen Thyssen-Bornemisza, door de twee aangrenzende gebouwen, die vroeger toehoorde aan de familie Goyeneche, toe te voegen. Het eerste gebouw werd ooit gebouwd door de graaf van Guaqui en het tweede door de hertogin van Goyeneche. Deze beide gebouwen werden gerenoveerd door de BOPBAA-studio (Josep Bohigas, Francesc Pla en Iñanki Baquero) en zijn in de hoek verbonden met het Palacio de Villahermosa. De nieuwe voorgevel, in een avant-garde stijl, is gericht op de tuin, en het interieur harmonieert met kleuren en materialen van het eerste gebouw. Onderdelen van het pand, waaronder de trap bleven behouden. De gemeenteraad die hier gevestigd was werd opgeheven daar anders de verbouwing niet mogelijk was. De huidige façade van het Goyeneche-blok was eerder een eenvoudige stenen muur die men voorzien had van een witte stuclaag. Nadat beide collecties vijf jaar afzonderlijk werden tentoongesteld, werd er in december 2009 aangekondigd dat beide collecties (die van staats-eigendom en die van Carmen Cervera) in 2010 in één expositie zouden worden samengevoegd, dit liep echter een vertraging op die tot op heden in afwachting van een oplossing blijft betreffende de tweede verzameling.
De geschiedenis van de collectie van Thyssen-Bornemisza
De artistieke achtergrond ontstond rond 1928 in Den Haag als een privécollectie van de eerste baron Heinrich von Thyssen-Bornemisza (1875 – 1947). Eerder, rond 1906, 1911 had zijn vader August von Thyssen (1842 – 1926) zeven marmeren sculpturen bij Auguste Rodin besteld. Na verschillende wisselvalligheden kocht de tweede baron, Hans Heinrich, in 1956 zes van deze sculpturen: momenteel behoren vier ervan tot zijn weduwe Carmen Cervera (die ze in het museum tentoonstelt) en twee andere behoren toe aan zijn dochter Francesca.
De eerste baron, oude meesters

In slechts tien jaar verzamelde de von Thyssen’s veel van hun beste oude schilderijen: Dürer, Holbein, Baldung Grien, Jan van Eyck, Fra Angelico, Carpaccio, Sebastiano del Piombo, Caravaggio, Frans Hals, Tiepolo…. Men zegt dat de aankoop van zoveel meesterwerken mogelijk was als gevolg van de enorme activiteit in de wereld van de kunstmarkt, als gevolg van de beurscrash in de jaren 1929 en de moeilijke situatie waarin Europa verkeerde tussen de twee wereldoorlogen. Vele Europese aristocraten (zoals Barberini en Spencer) en Amerikaanse magnaten (zoals J.P. Morgan Jr.) moesten hun kostbaarste schilderijen verkopen, en daardoor kon Thyssen ze voor een redelijke prijs kopen. Het moet echter zeer ontkend worden dat zij profiteerde van het steeds sterker worden naziregime, De Thyssen-Bornemisza’s woonde niet in Duitsland maar (achtereenvolgens) Hongarije, Nederland en Zwitserland. De verwarring hieromtrent ontstond door het bestaan van een andere tak van de Thyssen-sage (Fritz Thyssen), vreemd aan de Bornemisza’s, en gewijd aan de industrie, die Hitler in het zadel hielp.
De collectie groeide zo snel, dat er in 1930 al een tentoonstelling aan werd gewijd die plaats vond in de Neue Pinakothek van München onder de naam Sammlung Schloß Rohoncz (verwijzend naar het oude vertrouwde familiehuis, een Hongaars kasteel). Deze tentoonstelling met meer dan 400 stukken verbaasde menig kunstcriticus die geen flauw idee hadden hoeveel werken deze ene persoon in zijn bezit had. De baron kocht enkel via bemiddelaars, en verborg op deze wijze zijn identiteit. Maar de tentoonstelling werd betrokken in controverses betreffende de waarachtigheid van het auteurschap van sommige werken, waarvan de hispanist August L.Mayer hoofdslachtoffer zou zijn, omdat hij een van de experts was die baron Thyssen had geadviseerd bij zijn aankopen.
In 1932 verwierf de baron Heinrich van Thyssen de Villa Favorita, een 17e eeuws herenhuis aan de oevers van het meer van Lugano in Zwitserland, dat zijn vaste verblijf werd. In de tuin van de villa bouwde hij een paviljoen met 18 kamers om de collectie tentoon te stellen. Dit beginnende (privé) museum werd geopend 1937, maar moest bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn deuren al snel sluiten, om het tien jaar later weer te heropenen. Na zijn dood in 1947 had de baron ongeveer 525 kunstwerken verzameld en was hij ervan overtuigd dat een stichting zijn integriteit zou waarborgen, maar drie van de vier kinderen vochten het paternale testament aan en dwongen de verzameling te verdelen.
Tweede baron, oud en modern

De tweede baron Hans Heinrich von Thyssen-Bornemisza, wiens volledige naam Hans Heinrich Agost Gábor Tasso Freiherr von Thyssen-Bornemisza van Kászon en Impérfalva was (Scheveningen, ‘s-Gravenhage, Nederland 13 april 1921 – San Felui de Guíxols, Spanje, 26 april 2002), was een gerenommeerd zakenman en kunstverzamelaar. Prominent lid van de Duitse familie Thyssen, een van de meest krachtige Europese Industrieën. De baron gaf leiding aan een multinationaal imperium met meer dan 200 bedrijven, maar wordt vooral herinnerd als een beschermheer. Weliswaar geboren in Nederland maar met een Zwitserse nationaliteit en met Hongaarse adellijke titels. Hij verbleef legaal (fiscaal) in Monaco en bezat huizen in het Verenigd Koninkrijk, Parijs en Jamaica, hoewel hij zijn dagen van ouderdom doorbracht in Spanje. In Spanje was hij populair door zijn huwelijk met Carmen “Tita” Cervera ,waarmee hij de verzamelactiviteiten van de familie voortzet zowel met oude Europese meesters, maar vooral met impressionistische en moderne schilderkunst, die tot dan toe werden uitgesloten door zijn vader, tot genoegen van de conservatoren. Het eerste doel van deze nieuwe baron was het herenigen van de verzameling van zijn vader, door de werken van zijn broers te kopen. Dit zette hij tientallen jaren door tot hij in 1986 – 88 de ‘Madonna van Nederigheid‘ van Fra Angelico, de ‘Nimf van de Bron’ van Lucas Cranach en het ‘Hof van Eden’ van Jan Breughel de Oude, weer aan de collectie toevoegde. Andere stukken van de familie waren verspreid geraakt: de ‘Haller Madonna’ van Dürer eindigde in de National Gallery van Washington, ‘Tobias en Ana’ van Rembrandt kwamen in 1979 in het bezit van het Rijksmuseum van Amsterdam en in 1995 werden meer dan 50 werken van de zogeheten Bentick-Thyssen Collection geveild. Onder hen was een ander schilderij van Rembrandt, de ‘Bellenblazende Cupido’, momenteel zichtbaar in het Liechtenstein Museum van Wenen.

De baron bracht vele werken weer bijeen, na 1956, vele geërfde en herstelde werken, zowel oud als modern: van Petrus Christus (Zuid-Nederlandse schilder, behorend tot de school van Vlaamse Primitive), Antonello de Messina, Palma el Viejo en El Greco, tot Van Gogh, Pablo Picasso, Jackson Pollock en Tom Wesselmann. Binnen een jaar voegde hij met deze intense koopactiviteit meer dan honderd nieuwe schilderijen toe aan zijn collectie, en niet alleen schilderijen; ook tekeningen en aquarellen met inbegrip van balletbeeltjes, beeldhouwwerken, ivoorgravures, zilveren voorwerpen, meubels, wandkleden en vloerkleden… De Thyssen-Bornemisza collectie was misschien wel de meest waardevolle privécollectie ter wereld en zeker de meest gevarieerde en complete in de westerse schilderskunst, maar gelijkertijd kwam ook weer het erfelijkheidsprobleem, het was heel belangrijk om de continuïteit hiervan te verzekeren. Deze baron bekende dat hij, sinds het begin van de jaren tachtig (vorige eeuw) zich zorgen maakte over de toekomst van de collectie.
Van Zwitserland naar Spanje
In 1985 trouwde Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza met de Spaanse Carmen Cervera, met wie hij zijn liefde voor de kunst deelde. Ze gingen samen naar veilingen en tentoonstellingen en de invloed van Carmen zou bepalend zijn voor de toekomst van de collectie, tot die tijd hadden de von Thyssen’s slechts een diffuus beeld van Spanje. Dus toen de magnaat begon te beraadslagen over de uiteindelijke bestemming van zijn schatten, nam hij Madrid als één van de mogelijke opties op.
Lugano, werd verworpen
Tot dan toe, verdeelde de baron zijn verzameling over de verschillende residenties, in verschillende landen. Zij, de baron en zijn vrouw Carmen, waren van plan om ze te herenigen en het in een stabiele instelling te plaatsen en breide daarvoor de Villa Favorita uit, omdat deze slechts (±) 300 oude werken kon herbergen. Hij boog zich over een blauwdruk van de architect James Stirling; maar die was erg duur en de Zwitserse autoriteiten waren niet geneigd de verwachte financiële steun te bieden. Bovendien leek een grootschalig museum met zeer hoge vaste kosten in Lugano onhaalbaar; het is een dunbevolkte stad, ver weg van de belangrijkste culturele routes, met weinig hotels en met wegen zo slecht dat vele toeristen er de voorkeur aan gaven om de boot over het meer te nemen. Uiteindelijk besluit de baron van dit idee af te zien en de verzameling naar een andere stad te verplaatsen, dus begon hij een slimme “verleidingscampagne” om aanbiedingen te krijgen en daarvan de meest gunstige te kiezen.
Een reizende collectie

De Thyssen-Bornemisza collectie genoot reeds een aanzienlijk prestige onder de experts, gezien haar meesterwerken werden ze geciteerd in meerdere boeken en nam deel aan vele tentoonstellingen; in 1961 kreeg hij de gelegenheid een overzichtstentoonstelling te plaatsen in de National Gallery van Londen. Ondertussen prees de baron de waarde van zijn schatten door luxueuze catalogi te publiceren. In de jaren tachtig van de vorige eeuw verdubbelde Hans Heinrich Thyssen de verspreiding van de collectie door selecties van werken in verschillende musea in Europa en Noord-Amerika tentoon te stellen, en zelfs samen te werken met de Sovjet Unie in de jaren van Perestroika, door de tentoonstellingen uit te wisselen met de Hermitage en de Poesjkin. Een overzichtstentoonstelling van de von Thyssen’s reisde rond langs zeven steden in de Verenigde staten; een selectie van oude schilderijen kwam in 1982 in Parijs te hangen en in 1987 in Sint-Petersburg, een andere van de moderne meesters ging naar de Koninklijke Academie in Londen, het Metropolitan Museum in New York en het Pitti-paleis in Florence; en in Spanje vertoonde de Academia de San Fernando en de Biblioteca National in 1986 – 87, 50 oude en 117 moderne werken.
Aanbiedingen en onderhandelingen
Het nieuws dat de baron zijn schilderijen ‘afstond’ zorgde voor spektakel in de media en leidde tot aanbiedingen en min of meer gepubliceerde contacten. Bonn en Londen toonden interesse, Parijs stelde het Petit Palais voor als museum voor de collectie, er ging ook een gerucht rond over een Japans aanbod, en men sprak over een geweldig aanbod van de Getty Foundation van Los Angeles, deze zou maar liefst 300 miljard pesetas (± 1,8 miljard euros) betalen voor de Villa Favorita en de inhoud ervan, wat dan de Europese tak van het J. Paul Getty Museum zou worden. Zelfs het Disneyworld-pretpark in Orlando (Florida) was geïnteresseerd in de collectie. De deskundigen merkten op dat het, net als de Koninklijke Britse verzameling, de grootste particuliere collectie was die op een ongewone manier opzoek was naar een nieuwe locatie. De waarde en de aantrekkelijkheid ervan was onbetwistbaar het ging om zes eeuwen van Europese schilderkunst met oude meesters die zelden in de verkoop terecht kwamen, van primitieve Italianen en Vlamingen als Paolo Uccello, van der Weyden en Memling tot de periode van de rococo en romantiek zoals Fragonard, Chardin, Goya en Delacroix. En dat niet alleen, de verzameling bevatte ook bijna de gehele collectie van impressionistische schilders (Manet, Monet, Degas, Renoir, van Gogh) waardoor de waarde, in de jaren 80 door de veilingboom, verder doorschoot. Dit alles werd vervolgt met een nieuwe tentoonstelling van de beste moderne kunst: Picasso, Dalí, Kadinsky, Pollock, Rothko, Mondriaan… Voor steden die geïnteresseerd waren in het verrijken van hun erfgoed, was deze gelegenheid uniek: het was een opsomming van meerdere genieën uit de kunst in één transactie kon worden toegevoegd, dit bespaarde enorm veel tijd en geld. Voor Spanje was de collectie dubbel belangrijk omdat veel van de opgenomen artiesten niet aanwezig waren in de nationale collecties, en van verschillende (zoals van Jan van Eyck en Holbein) er geen werken meer op de markt waren.
De baron stelde echter zeer specifieke voorwaarden die niet met geld opgelost konden worden: de Thyssen-Bornemisza-collectie moest als zodanig bewaard blijven, in een eigen museum, met behoud van de naam en het familiecollectieprofiel. Dit verhinderde de hypothetische fusie met het Prado en sloot ook het miljarden aanbod van J.Paul Getty Museum uit, dat eenvoudigweg bedoeld was om de schilderijen aan zijn eigen repertoire toe te voegen. Bovendien verwierp baron Thyssen elke overeenkomst met het Californische omdat zij rivalen waren in de veilingen, toen ze op dezelfde werken boden. Hij begreep dat het opgeven van zijn schatten aan de Getty gelijk stond aan het aanvaarden van zijn nederlaag.
De overeenkomst met Spanje

Dankzij zijn huwelijk met Carmen Cervera begon baron Thyssen de banden met Spanje te versterken. Dit helpt bij de uitleg waarom de regering van Felipe González hem in 1986 aansprak. Paradoxaal genoeg leverde hem dit eerste contact een schilderij op dat vreemd was aan zijn collectie, La marquesa de Santa Cruz van Goya. Het was illegaal geëxporteerd en het ministerie van Cultuur was opzoek naar kapitaalkrachtige om het doek te kopen. De baron ontving verschillende Spaanse tussenpersonen in zijn huis in Daylesford (Engeland), die een onverwacht antwoord kregen: hij zou geen geld geven voor de Goya, maar, aangemoedigd door zijn vrouw, stelde hij voor dat Spanje de familiegalerij Thyssen-Bornemisza zou huisvesten.
Na een jaar van discrete onderhandelingen heeft de Spaanse regering de overdracht van de collectie weten te verwerven, door het aanbieden van een aantal moeilijke te verkrijgen voorwaarden te overtreffen. Men aanvaardde hetgeen de baron had vastgesteld en bood het Villahermosa-paleis als huisvesting van het museum aan, een centraal gebouw van historische waarde, naast het Prado museum en met uitzicht op het Plaza de Neptuno. Dit garandeerde een belangrijke instroom van publiek en een internationale projectie. De overeenkomst beoogde tevens dat een deel van de werken gedeponeerd werden in het Monasterio de Pedralbes (klooster van Pedralbes) te Barcelona, dit in reactie op een gesloten overeenkomst tussen de baron en de burgemeester Pasqual Maragall, twee jaar eerder.
Het “Protocol van Intenties” ondertekend door Baron von Thyssen-Bornemisza en de Spaanse regering in april 1988, werd in december van dat jaar bevestigd door een “huurovereenkomst” dat zo atypisch was dat het een debat in de internationale pers veroorzaakte. Dit verdrag bedong de lening van een brede selectie van de collectie, op een huurbasis van, 5 miljoen per jaar, voor een maximale periode van negen een en half jaar. Dit was geen willekeurige periode: in Spanje worden belangrijke kunstwerken geregistreerd als culturele interestgoederen (Bienes de Interés Cultural, BIC) als deze tien jaar in het land verblijven en wordt de export van deze aan voorwaarden gesteld. De von Thyssen’s kwamen een iets kortere periode overeen dat een mogelijke terugkeer van de schilderijen naar Zwitserland mogelijk zou maken. Gelukkig is dat niet gebeurt, omdat het werkelijke doel van beide partijen was dat de collectie in een openbaar museum verbleef. De Britse premier Margaret Thatcher betreurde de Spaanse overeenkomst. Zij was van mening dat dit haar grootste mislukking wat betreft culturele aangelegenheden was, omdat ze de collectie in de buurt van Canary Wharf (Londen), een oud havengebied dat toen in aanbouw was, had willen vestigen. Er wordt verteld dat de baron haar aanbod afkeurde omdat hij die plek niet aantrekkelijk genoeg vond.

Het Thyssen-Bornemisza museum opende haar deuren voor het publiek in oktober 1992, en de tentoonstelling bedoeld voor Barcelona werd in september 1993 ingewijd. Deze was verdeeld over twee zalen in het klooster van Pedralbes. De huurovereenkomst was bedoeld als een tijdelijke overeenkomst om de geschiktheid van het museum te controleren, zodat, na slechts acht maanden na de opening, de Thyssen’s ermee instemde om met de Spaanse regering (juni 1993) de verkoop van het substantiële deel van de collectie te onderschrijven: 775 stukken, waaronder de meest belangrijke (de zogenaamde “ondeelbare kern”) voor een prijs van 350 miljoen dollar. Van dat bedrag werd de reeds betaalde huur afgetrokken. De hoge prijs veroorzaakte bij het Congres van Afgevaardigden een hoop tumult, hoewel de waardering voor de collectie superieur was: volgens het veilinghuis Sotheby’s bereikte de waarde van de collectie 2 miljard dollar. De koopovereenkomst was wereldnieuws en verscheen op de voorpagina van The New York Times, die het vooral beschreef als een zeer gunstige economische handeling voor Spanje, gezien de hoge marktwaarde van de werken. In tegenstelling van wat sommige critici veronderstelden, was het niet de bedoeling van de baron om winst te maken op de werken, door ze samen te verkopen en ze niet één voor één te veilen, verloor hij een hoop geld. Zoals hij uitlegde, was zijn wens om het voortbestaan van de verzameling te waarborgen verzekerd, en in feite werd het ontvangen geld onmiddellijk als compensatie onder zijn erfgenamen verdeeld, en werden mogelijke hoge claims, zoals die zich hadden voorgedaan bij de dood van zijn vader, geëlimineerd. Het museum in Madrid en de onderafdeling van Barcelona vertoonden, samen met de verkregen collectie, nog andere werken die nog in het bezit waren van de familie, waaronder hoogtepunten als het marmeren standbeeld van Berninin: San Sebastian (1615).
Consolidering tot Nationaal Museum
In 2002 zet het museum zich in voor de educatieve waarde van de collectie, ze versterkt de educatieve functie van het museum met de oprichting van EducaThyssen.org, waarmee alle educatieve acties worden gebundeld en dat, met grote autonomie van de rest van het instituut, afhankelijk is van de Área de Educación (onderwijsruimte).
In 2004 werd de uitbreiding van het museum ingewijd, deze was deels bestemd om een selectie van zo´n 250 werken uit de collectie van Carmen von Thyssen-Bornemisza. Dit repertoire maakt geen deel uit van de permanente collectie die de staat heeft verworven. Ze wordt in bewaring, via een leningsovereenkomst die periodiek moet worden vernieuwd, tentoongesteld. Tegelijkertijd, ook in 2004, werden de artistieke werken die in Pedralbes waren gestationeerd overgedragen aan het MNAC van Barcelona, waarmee dit museum versterkt werd en als zodanig meer publiek zou trekken.
In september 2017 heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport het museum omgedoopt tot Nationaal Museum, waardoor het dezelfde formele status verkreeg als haar buren, het Prado en het Reina Sopfia. Met dit initiatief, unaniem goedgekeurd door het gehele instellingsbestuur, realiseerde men de relevantie van haar rol in de Spaanse culturele context en benadrukt daarmee dat de collectie een publiek eigendom van de staat is.
Een greep uit de collectie van Barones Carmen Thyssen-Cervera
Verzamelingen
Doordat het repertoire van werken van Carmen Cervera in bewaring waren gegeven aan het Thyssen-Bornemisza Museum in Madrid heeft het museum nu zo´n 1000 stukken in haar collectie. Ze worden chronologisch weergegeven op drie verdiepingen, in aflopende volgorde; van de Italiaanse gotiek uit de 13e eeuw op de 2e verdieping tot de kunst van de jaren tachtig, zowel de abstracte als de figuratieve op de begane grond. Ze bieden een ononderbroken panorama van oude meesters en alle voorlopers tussen het impressionisme en de pop-art, wat ongebruikelijk is in de Europese musea.
……Dit museum kan op bijna encyclopedische wijze de evolutie van de Europese en Amerikaanse schilderkunst illustreren, en neemt het ook een speciale relevantie in de artistieke context van Madrid voor haar rekening waarmee zij het Prado en het Reina Sofia aanvult, vooral in de middeleeuwse schilderkunst van Italië, de Duitse renaissance, de Nederlandse barok en de internationale stromingen uit het realisme. De secties van het impressionisme, het Duitse expressionisme, het Russische constructivisme en andere avant-gardistische bewegingen zijn uniek in het museumaanbod van Madrid. In feite, zijn veel van de buitenlandse artiesten van de van Thyssen’s, zowel oude als moderne, niet aanwezig in de Spaanse musea, op dezelfde wijze is de Spaanse schilderkunst van voor de 20ste eeuw slecht vertegenwoordigd in dit museum.
……Het permanente repertoire van het museum wordt aangevuld met een gevarieerd programma van tijdelijke exposities, zowel met grote tentoonstellingen vanuit het buitenland als zaaltentoonstellingen (contexten genaamd) die de nadruk leggen op de al aanwezige werken van het museum. Onder de meest ambitieuze overzichtstentoonstellingen kunnen we zeker die van El Greco (1999), Braque (2002), Gauguin (2004 en 2012), Dürer en Cranach (2007 -08), Ghirlandaio en de Renaissance in Florence (2010), Camille Pissarro (2013), Zubarán (2015) of Caravaggio en de schilders uit het noorden (2016) vermelden.
Italiaanse Renaissance, 13e – 16e eeuw

In de eerste zalen van de 2e verdieping, vinden we Christus en de Samaritaanse vrouw van Duccio, een Aanbidding van de Koningen van Luca di Tommé, twee panelen van Bernando Daddi (een Madonna met Kind en een kleine Kruisiging) en de Heilige Petrus van Simone Martini (geleend door Carmen Cervera). Andere stukken uit deze tijd vinden we in het MNAC van Barcelona, daar hangen auteurs als Taddeo Gaddi, Lorenzo Monaco en Fra Angelico (La madonna de la Humildad).
Het Italiaanse Quattrocento heeft voorbeelden van talrijke leraren die in het Prado niet voorkomen, zoals Domenico Ghirlandaio met zijn Portret van Giovanna Torbabuoni, van 1489 – ’90. Er zijn schilderijen (vaak van kleine omvang) van Benozzo Gozzoli, Piero della Francesca (Portret van Guidobaldo de Montefeltro), Paolo Uccello (Kruisiging tussen Heiligen), Cosimo Tura, Ercole de’ Roberti, Marco Zoppo, Bramantino (Opgestane Christus), Antonello da Messina, Alvise Vivarini, Francesco Botticini, Andrea Solario….. De imposante Jonge Heer in een Landschap van Vittore Carpaccio is een belangrijk juweel en wordt beschouwd als het eerste levensgrote portret (full-length) dat in Europa geschilderd is. Het beheerst een zaal vol met gedenkwaardige werken van Gentile en Giovanni Bellini, Palma el Viejo (La bella), Fra Bartolommeo, Bernardino Luini, Piero di Cosimo, Bartolommeo Veneto, Domenico Beccafumi, Bronzino (San Sebastián), Sebastiano del Piombo (Ferry Carondelet en zijn secretarissen), Tiziano (de Doge Francesco Venier)…..
Duitse Renaissance: Dürer, Holbein…..

Van de Duitse renaissance zijn er meer dan 40 stukken te zien, dit is een rijkere set dan dat van het Prado waarbij inbegrepen de renaissance schilder Albrecht Dürer (Jesus tussen de doctoren), Lucas Cranach de Oude (De nimf van het fontein) en het beroemde Portret van Hendrik VIII van Hans Holbein de Jonge, de enige monarch die Holbein heeft geschilderd waarin de National Gallery van Londen bijzonder geïnteresseerd was. Hier is een klein tablet van de Begrafenis van Christus van Hans Burgkmair toegevoegd en twee belangrijke voorbeelden van Hans Buldung Grien: Adam en Eva en het Portret van een Dame, dat maar weinig voorkomt in zijn productie.
Dit gedeelte bevat ook een breed scala aan portretten die door andere artiesten zijn geschilderd: Albrecht Altdorfer, Hans Holbein de Oude, Christoph Amberger, Michael Wolgemut, Bernhard Strigel, Barthel Beham, Hans Cranach, etc.
De Lage Landen (Nederland, België): Van Eyck, Memling

De primitieve Vlamingen komen niet overeen met de rijkdom van het Prado, hoewel hier het unieke exemplaar van Jan van Eyck tentoongesteld wordt: het Tweeluik van de Aankondiging. Maar ook een kleine Madonna met Kind en een portret toegeschreven aan Rogier van der Weyden. En de Maagd van de Droge Boom van Petrus Christus, en één van de weinige gedocumenteerde werken van Jacques Daret, de Aanbidding der Wijzen. Het portret van Robert de Masmines dat wordt toegeschreven aan Robert Campin, een Kruisiging van de jeugdige Gerard David en een prachtig portret van Hans Memling, met op de achterkant een vaas met bloemen toont met het anagram van Christus, wat een voor die tijd ongebruikelijk vorm was en vroeg voorbeeld is van een stilleven. Bij het binnentreden van de 16e eeuw zien we een schilderij van Juan de Flandes, met werk waarvan men verondersteld dat het een portret van Catalina de Aragón is, Jan Gossaert met een Adam en Eva, en verder een Ambrosius Benson, Joachim Patinir, Joos van Cleve (Zelfportret met Anjer), Jan van Scorel, Jan Mostaert, Marinus van Reymerswaele (de Roeping van Mattheus), Maarten van Heemskerck (Spinnende Vrouw), Bernard van Orley, Lucas van Leyden (het Kaartspel) en Antonio Moro (portret van Giovanni Battista Castaldo).
Van Giulio Romano tot Caravaggio en Rubens

Een galerie, met uitzicht op het Paseo del Prado, is gewijd aan portretten van: Giulio Romano, Bronzino, Ridolfo Ghirlandiao, Paris Bordone, Veronese, Gorreggio, Lorenzo Lotto, François Clouet (de Brief)….. Verder zien we er ook de Ontvoering van Europa, een groot doek van Simon Vouet. In de daarop volgende kamers vinden we de werken als Sint-Hiëronymus van Titiaan, de Pastorale scene (de Gelijkenis van de Zaaier) door Jacopo Bassano, vier schilderijen van El Greco (Christus met het Kruis, de Onbevlekte Ontvangenis en twee Aankondigingen) en de beroemde Santa Catalina van Caravaggio. Van Tintoretto worden hier een aantal Bijbelse doeken tentoongesteld, waarbij we het monumentale Paradijs, dat in het Atrium hangt, niet moeten vergeten. De baron verwierf dit doek in 1980. Van de Spaanse barok springen er twee doeken uit (een Pieta van 1633 en de Heilige Hiëronymus) van José de Ribera. Twee andere doeken zijn van Zurbarán (een gekruisigde Christus en de Heilige Casilda (van Toledo)). Een ander belangrijk werk is dat van Murillo, (de Maagd en het Kind met de Heilige), en een stilleven van Juan van der Hamen. Ze concurreren met buitenlandse auteurs zoals Valentin de Boulogne, Tommaso Salini, Guercino, Sebastiano Ricci, Mattia Preti, Carlo Maratta, Giulio Carpioni, Francesco Maffei, Antoine Le Nain, Claudio de Lorraine, Sébastien Bourdon, Jacques Linard….. Ook vinden we er Lot en zijn Dochters en de Heilige Cecilia, werken gecatalogiseerd als werken van respectievelijk Orazio Gentileschi en Bernardo Strozzi toen de verzameling in Spanje aankwam, maar vandaag de dag beschouwd als ‘werken uit het atelier van’.
De verzameling Vlaamse werken van de 17e eeuw is relatief klein, hoewel het voorbeelden omvat van Rubens zoals het Portret van een Jonge Dame met Rozenkrans, en een Venus voor de Spiegel, een kopie van Tiziano (Titiaan). Eveneens relevant is het Portret van Jacques Le Roy van Van Dyck. Verder zijn er werken te zien van Jacob Jordaens (De Heilige Familie), Cornelis de Vos (portret van Antonia Canis), Jan Fyt (Stilleven met een aantal Asperges), Jan Breughel de Oude (Storm op het Meer van Galilea), David Teniers de Jonge.
Hollandse Barok: Rembrandt, Frans Hals

In de laatste vertrekken van de 2e verdieping begint men met een kleine Aanbidding van de Herders door Joachim Wtewael, hier legt men de rijke Nederlandse schilderkunst aan de dag onder leiding van Frans Hals en Rembrandt. een zelfportret van de laatstgenoemde, verworven in 1976, eerst ingeschat als een kopie, naderhand gewaarmerkt als zijnde origineel. Het wordt omringd door auteurs die dicht bij zijn stijl staan, zoals Ferdinand Bol en Govert Flinck, evenals een paar portretten van Gerard Ter Borch. In een bijgevoegde zaal ontmoeten Nederlandse en Vlaamse tenebrismische auteurs elkaar: Mathias Stomer, Hendrick Terbrugge (Esau verkoopt zijn Geboorterecht), Michael Sweerts.

Het Nederlandse deel gaat verder op de 1ste verdieping, met de Familiegroep en een Zwarte Bediende in het Platteland, een groot en zeer relevant schilderij van Frans Hals. Gevolgd door werk van Gerrit van Honshorst (Violist met Glas) en enkele specialisten in genrestukken zoals Adriaen van Ostade en Jan Steen (Zelfportret), drie stillevens van Willem Kalf, verschillende landschappen van Jacob Ruysdael, en andere namen zoals Ambrosius Bosschaert, Pieter de Hooch (het Raadshuis van Amsterdam), Jan Lievens, Meindert Hobbema, Philips Koninck, Albert Cuyp, Pieter Jansz Saenredam (de Heilige Mariakerk van Utrecht), Jan Jansz van de Velde, Arent de Gelder, Nicolaes Maes (de Ongehoorzame Drummer).
Van Rococo tot Realisme

De 2e en de 1ste verdieping herbergen de werken uit de 18e eeuw met Watteau (Pierrot is blij en rust uit), Boucher (het Toilette), Nicolas Lancret (Allegorie van de Aarde), Fragonard (een jonge versie van de Schommel), Jean-François de Troy, Hubert Robert (de Tempel van Diana in Nimes), Jean-Marc Nattier, Chardin (Stilleven met een kat en streep en nog twee werken), Pietro Longhi (de Kitteligheid), Piazzetta (portret van de schilder Giulia Lama), Pittoni (Rust tijdens de vlucht naar Egypte, het Offer van Polixena) en de Tiepolo: Giambattista, met het monumentale Dood van Jacinto, en zijn zoon Domenico.
De grote meesters van het Venetiaanse vedutisme, die niet aanwezig zijn in het Prado Museum, kunnen we hier zien door drie werken van Canaletto, waarvan er twee erg belangrijk zijn binnen hun betere fase, twee andere uitzichten van Francesco Guardi en voorbeelden van Bernardo Bellotto en Michele Marieschi. Maar we moeten ook niet vergeten de Engelse 18e eeuwse schilderkunst niet vergeten te melden, deze wordt traditioneel genegeerd in de Spaanse musea: Gainsborough (portret van Sarah Buxton, Thomas Lawrence, Johann Zoffany (de Actrice Ann Brown in de rol van Miranda)…..
Drie portretten van Goya (de schilder Asension Juliá, Fernando VII en de Tío Paquete) markeren de overgang naar de romantiek, met kleine schilderijen van Delacroix (de Arabische ruiter), Géricault en Casper David Friedrich (Paasmorgen), en het realisme met Corot en Courbet (de Brème stroom).
Impressionisme: Manet, Monet, Degas
Het panorama van de 19e eeuw culmineert zich in het impressionisme, dat bijna alle opmerkelijke meesters omvat; Manet (Amazone van voren), Renoir (Vrouw met parasol in een Tuin, 1875), Monet (de Dooi in Vétheuil, 1881), Degas (Dames in de hoedenwinkel, Danseres in het groen), Camille Pissarro (Landschap Marly bos en Saint Honoré straat, Regeneffect), Alfred Sisley (de Vloed in Port Marly, 1876), Pierre Bonnard (portret van Misia Godebska), Berthe Morisot (de Kleedspiegel).
Postimpressionisme en het eind van de eeuw: Van Gogh, Cézanne, Munch…. met het doek

Van Gogh vinden we er vier verschillende werken uit 4 verschillende fases van zijn leven, zoals het olieschilderij het Dorp Les Vessenots in Auvers en de gravure van de Aardappeleters, terwijl Gauguin alleen aanwezig is met een landschap uit zijn vroege jaren, hoewel de collectie wordt uitgebreid met nog enkele werken van Carmen Thyssen-Bornemisza van deze kunstenaar, acht schilderijen en een merkwaardig beeldhouwwerk in gres. Toulouse-Lautrec wordt vertegenwoordigd met twee gouaches en een zeldzaam olieschilderij, de Roodharige met Witte Blouse, met tegenover hem Paul Cézanne met het belangrijke precubistische canvas Zittende Boer (1905 – 1906) en een stilleven in aquarel.
Het museum laat ook voorbeelden van andere kunstenaars uit de vorige eeuw zien: Edouard Vuillard, de symbolist Gustave Moreau, Ferdinand Hodler, Lovis Cornth, James Ensor en Kees van Dongen. Afsluitend, tenminste voor de huidige roem, Munch met het doek Sunset, Laura de zus van de kunstenaar (1888).
Schilderkunst van de Verenigde Staten van de 18e en 19e eeuw
Het is opvallend dat de Amerikaanse schilderkunst uit de 18e en de 19e eeuw zo onbekend is in Europa. Het Thyssen-Bornemisza Museum bevat stukken Gilbert Stuart, John Singleton Copley, Winslow Homer (drie schilderijen en twee aquarellen), Maurice Prendergast, en John Singer Sargent (portret van de hertogin van Sutherland). Baron von Thyssen verzamelde deze werken in een paar jaar, voordat de waarde werd verhoogd. Men zegt dat het tegenwoordig moeilijk is om vergelijkbare werken toe te voegen.

Fuavisme: Matisse en Derain
De 20ste eeuw speelt een belangrijke rol in het Thyssen-museum, het vult grote hiaten in de artistieke scene van Madrid en men moet er op gewezen worden dat het volledig is samengesteld door de baron Hans Heinrich zelf.
Het aandeel van het fauvisme is erg klein; Henri Matisse wordt schamel vertegenwoordigd met (de Gele Bloemen), daar staat tegenover dat het Londens Landschap van André Derain een topstuk is (The Waterloo Bridge, 1906).
Duitsland: expressionisme en nieuwe objectiviteit
Het moge duidelijk zijn dat het Duitse expressionisme met iemand als Ernst Ludwig Kirchner nadrukkelijk aanwezig is (acht werken, met de nadruk op het schilderij (Straat met een rood geklede Prostituee), Emil Nolde, Max Beckmann (zelfportret met opgeheven hand en Quappi in roze gekleed), Franz Marc, Ludwig Meidner, Karl Smidt-Rottluff, Erich Heckel, etc….
Speciale vermelding verdienen de atypische kunstenaars als Wassily Kandinsky, Lyonel Feininger en Egon Schiele. Deze drie hebben een gevarieerd repertoire, met name Kandinsky is aanwezig met verschillende schilderijen en aquarellen die variëren vanaf zijn figuratieve periode van het begin van de eeuw tot de abstractie van de jaren 1920. Ook de dadaïst Kurt Schwiiters heeft een goed repertoire: drie assemblages, een collage en een schilderij.
De nieuwe objectiviteit is aanwezig met een belangrijk portret van Otto Dix (Hugo Erfurth met een Hond), twee werken van Christian Schad en een rijk repetoire van George Grosz, met verschillende aquarellen en tekeningen samen met twee schilderijen. Zijn juweel is Metropolis, een meesterwerk dat door het Nazi-regime weggezet werd als een gedegenereerde kunstvorm. Gelukkig is het niet vernietigd en heeft Grosz het teruggevonden. Oskar Kokoschka is aanwezig met een portret dat ook in deze stroom kan worden meegenomen.
Kubisme en Futurisme

Op de begane grond zijn de zalmkleurige muren van de boven liggende verdiepingen verandert naar wit om zich volledig toe te wijden aan de 20ste eeuw van kubisme tot pop-art en hyperrealisme.
Schilderijen zoals het analytische kubisme van Picasso (Man met klarinet, 1911 – 1912) en Georges Braque (Vrouw met mandoline, 1910) worden zeer gewaardeerd, evenals The Smoker van Juan Gris. Het repertoire van Picasso’s beperkt zich niet tot het kubisme, omdat het verschillende fasen van de kunstenaar beslaat, van zijn blauwe fase tot de jaren ’30. Hier volstaat het om de magistrale Harlequin met Spiegel, of de beroemde gravure, de Matige Maaltijd en het pre-kubistische Les Demoiselles d’Avignon te noemen. Een later voorbeeld van Picasso is zijn Stierengevecht uit 1934. Ook van Juan Gris en Brague worden nog andere stukken getoond, zoals de Fles en Fruitschaal van Gris uit 1919 en een landschap uit 1908 – 1909 en een groot stilleven het Roze Tafelkleed uit 1938 van Braque.
Andere kunstenaars die min of meer loyaal zijn aan het kubisme zijn Robert Delaunay, Sonia Delaunay-Terk, Albert Gleizes, František Kupka, Auguste Herbin, Francis Picabia y Léger, van wie het werk de Ladder (tweede toestand) wordt tentoongesteld. Verder zien we een kubistische poging van Dalí, Pierrot met Gitaar (1924), maar ook twee belangrijke surrealistische schilderijen van deze auteur.
Het Italiaanse futurisme wordt gepresenteerd door werken van Gino Severini, Giacomo Balla, Fortunato Depero, Umberto Boccioni….. Het Engelse Vorticisme, een beweging waarvan maar weinig werken bestaan, wordt geïllustreerd door Percy Wyndham Lewis, David Bomnberg en Edward Wadsworth.
De Russische avant-garde
Het Thyssen-Bornemisza Museum heeft meer dan twintig representatieve werken uit verschillende fasen van de Russische avant-garde: avant-garde, neoprimitivisme, rayonisme, constructivisme….. We vernoemen hier auteurs als: Yuri Annekov, Ylia Chashnik, Aleksandra Ekster, Natalja Gontsjarova, Mikhail Larionov (vier werken), El Lissitzky, Ljoebov Popova (drie olieschilderijen) en Olga Rozanova.
Tussen-oorlogse abstractie

Van de groep De Stijl, zijn zowel Mondriaan, drie schilderijen, waarvan New York City en New York belangrijk zijn, en Theo van Doesburg, met twee olieschilderijen en een gouache, in dit museum vertegenwoordigd. Ook van Vilmos Huszár en Bart van der Leck worden twee werken vertoond.
Van het Duitse Bauhaus zijn zowel Oskar Schlemmer als Moholy-Nagy aanwezig, zijn werk de Grote Spoorweg wordt beschouwd als zijnde het sleutelstuk van zijn benadering van het Russisch constructivisme.
Chagall, Paul Klee
Naast latere werken van meesters als Kandinsky, Léger en Braque, vertoont het Thyssen-Bornemisza museum een genereuze weergave van twee niet-classificeerbare kunstenaars, kunstenaars die in ieder geval niet aan de dominante stromingen van hun tijd voldoen: Marc Chagall en Paul Klee. Er worden vier werken van Chagall: een gouache van een Mannelijk Naakt, vrij zeldzaam vanwege zijn thema en vanwege zijn stijl, tussen het fauvisme en het kubisme; een olieschilderij, genaamd de Haan, en nog twee andere werken van zijn productie, het Grijze Huis, en de Maagd van het Dorp (1938 – 1942). ook van Klee hangen er vier werken: Zicht op een Plein (1912), Draaiend Huis (1921), Stilleven van Dobbelsteen (1923) en Omega 5 (1927). Het museum bezit eveneens een geschetst zelfportret van Kiki de Montparnasse gemaakt door Modigliani.
Surrealisme
Het surrealisme is nadrukkelijk aanwezig in dit museum, er hangen zo’n 15 stukken, maar vanwege hun belang en de variëteit vormen ze een van de pijlers van het moderne fonds. Salvador Dalí is wel de hoofdrolspeler van deze set dankzij het iconische schilderij Droom veroorzaakt door de vlucht van een bij rond een granaatappel één seconde voor het ontwaken. Het wordt vergezeld door een schilderij van Gravida, vindt de Ruïnes van Anthropomorphs een schilderij dat met zijn donkere kleuren lijnrecht tegenover dat van Dalí staat.
Andere surrealistische auteurs met belangrijke werken zijn: Paul Delvaux (Vrouw voor de Spiegel, 1936), René Magritte (de Sleutel van de Velden, 1936) en Joan Miró (de Catalaanse gitaarboer, 1924). Van Miró hangen er nog twee voorbeelden, (Schilderen op een Witte Achtergrond, 1927) en (de Bliksemvogel verblind door het vuur van de Maan, 1955).
Max Ernst onderscheidt zich met vier werken: Untitled. Dadá (1922), Flor-Concha (1927), de decalcomanie de Eenzame boom en de Verenigde Bomen (1940) en het doek 33 Meisjes op zoek naar een Witte Vlinder (1958). Yves Tanguy is aanwezig met drie werken: Doodsbelaging aan zijn Familie (1927), Nog en altijd (1942) en Denkbeeldige nummers (1954).
EE.UU.:van cubisme tot hyperrealisme

Voor de Amerikaanse schilderkunst is het Thyssen museum een soort ambassade in Europa, aangezien deze kunstgalerie mogelijk de enige op het continent is met een middelmatig repertoire, de kunst van de artistieke evolutie van de Verenigde Staten, sinds de tijd van de onafhankelijkheid en de 18e eeuw tot abstract expressionisme, Pop-art en het eerste Hyperrealisme van de jaren zestig.
In de 20ste eeuw begon het Amerikaanse repertoire in de jaren 1910 – 20 met Stuart Davis, Charles Demuth, Arthur Dove, Marsden Hartley, John Marin, Charles Sheeler, Max Weber en een van de grootste schilders in het land, Georgia O’Keeffe; Het museum heeft vier van haar werken, die zo van elkaar verschillen als de donkere Abstractie (1920) en de lichtgevende White Lily No. 7 (1957). Het figuratieve aspect van het midden van de eeuw is misschien populairder, dankzij auteurs als Milton Avery, Ben Shahn, Andrew Wyeth en vooral Edward Hopper. Het museum heeft voorbeelden van hen allemaal, en van Hopper bezit ze het beroemde doek de Hotelkamer (1931). Samen met een ander klein canvas en een aquarel vormt het een staaltje van deze kunstenaar, mogelijk uniek in Europa.
Het panorama van de laatste decennia gaat van het abstracte schilderij, zowel van het geometrische type als van action painting (Jackson Pollock) tot pop en het eerste hyperrealisme van Richard Estes. Onder de pop auteurs zijn van belang, Richard Lindner (Luna sobre Alabama), Tom Wesselmann (het Grote Naakt No. 1), Roy Lichtenstein (Badende Vrouw) , Robert Rauschenberg (Express) en James Rosenquist (Gebrand glas ,1962). Andere kunstenaars in alfabetische volgorde zijn: Josef Albers, Romare Bearden, Joseph Cornell, Arshile Gorky, Hans Hofmann, Willem de Kooning, Morris Louis, Mark Rothko, Frank Stella, Clyfford Still, Mark Tobey.
Europa vanaf de Tweede Wereldoorlog
Het meest recente werk van het museum is een portret van baron von Thyssen geschilderd door Lucia Freud in 1981 -82, één van de vier schilderijen die van deze zeer gewaardeerde schilder worden vertoont. Dit zijn enkele van de hoofdattracties van het naoorlogse repertoire, meestal figuratief.
Onder de verzamelde auteurs vinden we: Michael Andrews, Karel Appel (Wild Horses, 1954), Frank Auerbach, Francis Bacon (portret van George Dyer in de spiegel, 1968), Balthus (The game of Cards, 1948 – 50), Willi Baumeister, Lucio Fontana, Alberto Giacometti, Domenico Gnoli, Renato Guttuso, David Hockney (ter nagedachtenis aan Cecchino Bracci, 1962), Ronald Kitaj (De Griek van Izmir (Nicos), 1976 – 77), Roberto Matta (zes werken), Henry Moore en Nicolas de Staël.
Het museum in Barcelona
Sinds de oprichting van het Thyssen-Bornemisza Museum staat er een selectie van werken in het museum van Barcelona, aangevuld met andere stukken (zoals religieuze gravures) die nog steeds in het bezit zijn van de familie Thyssen. Sinds 1993 wordt deze groep schilderijen gepresenteerd in twee zalen van het klooster van Pedrales, een monument van historische waarde maar ook artistiek gezien, door haar middeleeuwse muurschilderingen. Het was een ideale plek voor de collectie maar omdat de locatie niet direct in de route lag liep het niet bepaalt storm en besloot men vanaf 2004 de collectie te verhuizen naar het Nationale Kunstmuseum MNAC in het centrum van Barcelona, waar het bijdraagt aan een completer panorama ven de Europese schilderkunst.

Naar boven
Spaanse Verhalen. spaanseverhalen.com
Laatst bijgewerkt 2020-05-20
Bronvermeldingen
{{Anderstalige Wikipedia|taal=es|titel=Museo Thyssen-Bornemisza|oldid=104574049}}