Het Nasriden koninkrijk Granada

Het Nasrid Koninkrijk Granada, ook bekend als het Emiraat Granada of het Sultanaat Granada, was een moslimstaat in het zuiden van het Iberisch Schiereiland, met de hoofdstad in de stad Granada, dat bestond tijdens de Middeleeuwen. Verwar het dus niet met het Koninkrijk Granada dat ontstond na de verovering door de Katholieke Koningen in 1492.
Moslims waren al sinds 711 aanwezig op het Iberisch schiereiland, dat ze Al-Ándalus noemden. Tegen het einde van de 12e eeuw, na de uitbreiding van de christelijke koninkrijken in het noorden, was het gebied onder islamitische controle teruggebracht tot de zuidelijke delen van het schiereiland die werden bestuurd door het kalifaat van de Almohaden. Nadat de Almohaden zich in 1228 terugtrokken, kwam de ambitieuze Mohammed I Ibn Nasr aan de macht. Hij vestigde de Nasriden dynastie, met aanvankelijk Jaén als machtscentrum waar hij dat na enkele jaren naar Granada verplaatste. Het was de laatste moslim dynastie die op het Iberisch schiereiland regeerde. Het grondgebied van dit koninkrijk kwam ruwweg overeenkomt met de moderne Spaanse provincies Granada, Almería en Málaga. In 1250 was het Nasriden emiraat de laatste onafhankelijke moslim staat op het schiereiland.
| Gegevens |
| Hoofdstad | Granada |
| Status | Belastingplichtig aan de Kroon van Castilla (intermitterend) |
| Taal officieel Andere talen |
Klassiek Arabisch Andalusisch Arabisch, Berbers, Ladino, Mozarabisch |
| Historisch oppervlakte 1252 | 30.000km² |
| Religies | Soennitische islam (staatsgodsdienst) Jodendom Katholicisme (getolereerd) |
| Geschiedenis • 1238 • 1246 • 1340 • 1482-1492 |
Oprichting Pact van Jaén Slag bij Salado Guerra de Granada |
| Regeringsvorm | Erfelijke monarchie |
| Dynastie | Nasriden |
| Emir • 1238-1273 • 1486-1492 |
Mohammed I ibn Nasr Mohammed XII Abu Abdallah |
| Motto | Wa lā ghāliba illā-llāh (Er is geen overwinnaar dan God) |
| Nasriden koninkrijk: |
| Het was Muhámmad ibn Yúsuf ibn Nasr (in het Arabisch geschreven als: محمد بن نصر; ) die het koninkrijk stichtte. Hier in de verhaal korten we dat af tot Mohammed I ibn Nasr, ibn staat voor ‘zoon’. Nasr was zijn vader. Het was de familie van Nasr, die de naam gaf aan de dynastie van de Nasriden die over het Nasriden koninkrijk regeerde. Het woord Banu, wat u ook regelmatig tegen zult komen in dit verhaal betekend ‘zonen van’ wat we in het Nederlands ook wel als ‘Huis’ of ‘Huis van …..’ vertalen. |
Het koninkrijk overleefde dankzij zijn gunstige geografische ligging, zowel voor de verdediging van het grondgebied als voor het onderhouden van de handel met de christelijke koninkrijken van het Iberisch schiereiland, met de moslims van de Maghreb en met de Genuezen aan de overkant van de Middellandse Zee, waardoor het over een gediversifieerde economie beschikte.
Het emiraat werd het algemeen gezien als een nevenstaat (belastingplichtig aan) van de opkomende Kroon van Castilla, hoewel het vaak oorlog voerde met Castilla en andere naburige staten om de controle over de grensgebieden. Ondanks haar precaire positie kende Granada meer dan twee eeuwen lang een aanzienlijke culturele en economische welvaart en de Nasriden werden een van de langstlevende moslimdynastieën op het Iberisch schiereiland. Het wereldberoemde paleizencomplex Alhambra werd in deze periode gebouwd. De bevolking van het emiraat, in aantal toegenomen door vluchtelingen uit het noorden, was homogener moslim en Arabischtaliger dan eerdere moslimstaten op het schiereiland, met daarnaast eveneens een Joodse minderheid. De autochtone bevolking die katholiek bleef en zich niet bekeerde werd getolereerd en betaalde meer belasting.
Wat interesseert u het meest:
Het politieke en culturele hoogtepunt van het Nasriden Granada lag in de 14e eeuw, vooral tijdens de tweede regering van Mohammed V. Na deze periode escaleerden de interne dynastieke conflicten. Na 1479 kreeg Granada te maken met het verenigde Castilla en Aragón dat onder leiding van de Katholieke Koningen van plan was het emiraat te veroveren. In 1491, na een decennium van oorlogsvoering dat bekend staat als de Guerra de Granada (Granada Oorlog), werd het emiraat gedwongen te capituleren. Mohammed XII, de laatste Nasriden heerser, gaf Granada formeel over op 2 januari 1492, wat het einde betekende van de onafhankelijke moslimheerschappij op het Iberisch schiereiland. Het werd definitief opgenomen in de Kroon van Castilla als het Koninkrijk Granada.
Geschiedenis
Achtergrond
Om het ontstaan van het Nasriden-emiraat te begrijpen en het te plaatsen in de historische context eromheen, is het nodig om terug te gaan naar de laatste decennia van het Almohadische rijk op het schiereiland.
Tegen de 10e eeuw, onder het Kalifaat van Córdoba, was de regio een van de meest welvarende en geavanceerde in Europa. Conflicten met de noordelijke christelijke koninkrijken kwamen herhaaldelijk voor, terwijl toenemende burgertwisten leidden tot de versplintering van al-Ándalus in kleinere Taifa staten in het begin van de 11e eeuw. Dit markeerde een scherpe daling van de macht van de Iberische moslimpolities en vergemakkelijkte de eeuwenlange Christelijke Reconquista en de terugkerende verovering van al-Ándalus door Noord-Afrikaanse dynastieën gevestigd in wat nu Marokko is, te beginnen met de Almoraviden aan het eind van de 11e eeuw en gevolgd door de Almohaden in het midden van de 12e eeuw.
Het regime van de Almohaden werd instabieler na de nederlaag van de Almohaden in de Slag bij Las Navas de Tolosa in 1212 door een coalitie van christelijke koninkrijken (Pedro II van Aragon, Alfonso VIII van Castilla en Sancho VIII van Navarra) uit het noorden. In 1228 besloot de Almohaden kalief Idris al-Ma’mun, die zich wilde concentreren op het behouden van de controle over de Maghreb (Noord-Afrika), om al-Ándalus te verlaten. Het daaruit voortvloeiende machtsvacuüm stelde lokale leiders in staat om hun eigen kleine staten te vormen, waardoor een derde periode van Taifa koninkrijken ontstond. Van deze leiders was de machtigste aanvankelijk Ibn Hud van Murcia (r. 1228-1238), die in opstand was gekomen tegen de laatste Almohadische gouverneurs en een groot deel van wat overbleef van al-Ándalus wist te verenigen. In 1231 werd Ibn Hud echter verslagen door de legers van Fernando III ‘el Santo’ en verloor hij de controle over Badajoz en het omliggende gebied, waardoor zijn autoriteit en reputatie als betrouwbare verdediger van al-Ándalus in gevaar kwamen.
Vestiging van de Nasriden-dynastie
Een van de belangrijkste militaire commandanten van Ibn Hud was een man genaamd Muhammad ibn Yusuf ibn Nasr, beter bekend als Ibn al-Ahmar, die geboren was in Arjona.
Even terzijde, Ibn al-Ahmar betekend ‘Zoon van de Rode’. Hij, Mohammed ibn Nasr, maakte deze kleur tot zijn embleem en droeg ook altijd rode kleding. Het was ook de aanleiding tot de naam van de citadel welke hij koos voor de residentie in Granada “al-Hamra” (De Rode) dat wij kennen als het Alhambra.
Zijn positie in het leger wekte naar verluidt de afgunst op van anderen die hem ervan beschuldigden een coup tegen Ibn Hud te beramen, waardoor hij gedwongen werd naar Arjona te vluchten. De afkomst van Ibn al-Ahmar was waarschijnlijk bescheiden, maar hij schijnt een reputatie te hebben verworven van vroomheid en als succesvol militair leider. Omdat de positie van Ibn Hud verzwakt was door zijn nederlagen, riepen de inwoners van het Arjona gebied Ibn al-Ahmar uit tot hun emir na het vrijdaggebed op 16 juli 1232 (26 Ramadan 629 AH).
Ibn al-Ahmar was verwant aan de Nasriden van vaderskant en aan de Banu Ashqilula van moederskant. Deze twee families vormden dus de initiële kern van zijn kleine leger, samen met andere vrijwilligers en Andalusische soldaten die eerder de Almohaden hadden gediend. Andere vooraanstaande families, zoals de Banu ‘l-Mawl van Córdoba en de Banu Sinadid van Jaén, sloten zich de volgende jaren bij hen aan en bleven daarna verbonden aan het Nasriden hof.
Terwijl de Reconquista in volle gang was, voerden de christelijke koninkrijken van Castilla en Aragón, onder respectievelijk koningen Fernando III en Jaime I, grote veroveringen uit in heel al-Ándalus, die de Taifa koninkrijken tevergeefs probeerden te weerstaan. De nieuwe status van Ibn al-Ahmar trok steun aan van veel moslimsteden in de regio die hoopten op bescherming. Het Nasriden koninkrijk kreeg dus aanvankelijk vorm doordat gemeenschappen instemden met het gezag van Ibn al-Ahmar, in plaats van door verovering te worden onderworpen. Jaén, Guadix en Baeza accepteerden zijn gezag snel in 1232, terwijl Almería hem 1238 accepteerde en Málaga dat deed in 1238 of 1239.

Het koninkrijk was verdeeld in territoriale en administratieve districten, tahas of coras genoemd. De grens tussen het koninkrijk Granada en de gebieden van de Kroon van Castilla werd de Banda Morisca genoemd. Het is daarom dat in het westen van Andalucía veel dorpen “…….. de la Frontera” in hun naam dragen, dat waren toen de dorpen die in dit grensgebied lagen.
Ibn al-Ahmar had meer moeite om erkend te worden in grotere steden, waar zijn heerschappij als te hard werd gezien. Córdoba accepteerde hem in 1232 voor een paar maanden en Sevilla accepteerde hem slechts voor een maand in 1234. Hij werd tijdelijk gedwongen om het gezag van Ibn Hud weer te erkennen in 1234, in ruil voor de erkenning van diens gezag over Arjona en Jaén.
Tegen 1236 werd het Castiliaanse offensief intensiever en werd de strategische situatie steeds hachelijker voor al-Ándalus.
N iet alleen Badajoz en het omliggende gebied ging verloren maar ook fundamentele, emblematisch moslim steden als Mallorca, Valencia, Jaén, Cadiz en Murcia waren aan de christenen verloren gegaan. Evenals de twee strategische enclaves in het zuiden, het hart van al-Ándalus: Córdoba (1236) en Sevilla (1248).
Ibn al-Ahmar reageerde meerdere malen door zich aan te sluiten bij Fernando III, zelfs tegen andere moslimheersers. Toen Fernando Córdoba veroverde in 1236, was Ibn al-Ahmar zijn bondgenoot. Met dit verlies werd het voortbestaan van al-Ándalus bedreigd en alleen de politieke en onderhandelingsvaardigheden van Mohammed ibn Nasr voorkwamen een totale desintegratie. Er was geen ander die zo kon manoeuvreren in de onrustige en turbulente 13e eeuw, dat uiteindelijk resulteerde tot de geboorte van het nieuwe al-Ándalus.
In Granada, dat onder het gezag van Ibn Hud stond, leidde de plaatselijke familie Banu Khalid een propagandacampagne namens de Nasriden. Een opstand bestormde met succes de citadel van de stad op 17 april 1238. Ibn al-Ahmar werd toen officieel uitgeroepen tot de nieuwe heerser met de hulp van Abu l-Hasan Ali al-Ru’ayni, een voormalige secretaris van Ibn Hud. Toen hij hiervan hoorde, kwam Ibn al-Ahmar snel naar de stad. Nadat hij er de directe controle over had genomen, besloot hij er zijn nieuwe hoofdstad van te maken in plaats van Jaén, omdat Granada een belangrijkere stad was in al-Ándalus en de ligging ervan strategischer was: het was geografisch beter verdedigbaar, verder weg van de Castiliaanse grens en had een betere toegang tot de zee. Bovendien koos hij ervoor om de residentie van de heerser te verplaatsen van de Oude Citadel (al-Qasaba al-Qadima) van de Ziriden op de Albaicín heuvel naar een nieuwe citadel die hij stichtte op de Sabika heuvel in het zuiden, welke het Alhambra (al-Qal’a al-Hamra, de ‘Rode Citadel’) werd.

Ondanks Ibn al-Ahmar’s eerdere alliantie met Castilla viel Fernando III toch Arjona aan en veroverde deze in 1244. In de zomer van 1245 begon hij met de belegering van Jaén, een belangrijkere en goed versterkte stad. Ibn al-Ahmar steunde aanvankelijk de verdedigers, maar in maart 1246 ontmoette hij Fernando en onderhandelde over een nieuw verdrag. In het Verdrag van Jaén, in Arabische bronnen al-silm al-kabir (‘de grote vrede’) genoemd, stemde Ibn al-Ahmar ermee in Jaén over te geven en Fernando’s vazal te worden en hem een jaarlijkse paria van 150.000 maravedis zou betalen. Fernando daarentegen zou het bestaan van het Emiraat Granada als staat erkennen en instemde met een wapenstilstand van twintig jaar.
In 1248 hielp Ibn al-Ahmar Fernando actief bij zijn succesvolle belegering van Sevilla door zijn eigen militaire contingent te sturen om de Castilianen bij te staan.
De val van Sevilla en de langdurige wapenstilstand met Castilla bepaalden in feite de politieke kaart van de regio tot in de 15e eeuw. De vrede stelde het Nasridische emiraat in staat om zijn grondgebied te consolideren en zijn bestuurlijke instellingen op te bouwen. Hoewel het vazalschap van Granada wordt benadrukt door de christelijke bronnen, beloofde Ibn al-Ahmar in de praktijk trouw aan verschillende soevereinen op verschillende momenten, afhankelijk van wat tactisch voordelig was. Behalve aan Ibn Hud in 1234, verklaarde hij bij latere gelegenheden ook trouw aan de Abbasidische kalief in Bagdad (voor 1244), aan de Almohadische kalief Abd al-Wahid II al-Rashid (ook voor 1244), en aan de Hafsiden in Tunis (in 1242 en 1264). Arabische bronnen maken geen melding van zijn vazalschap aan Castilla. Op de lange termijn vormde het Verdrag van Jaén nog steeds een basis voor de betrekkingen tussen Nasriden en Castilla, maar de vrede werd vaak onderbroken door oorlogen, waarna het vazalschap vaak werd vernieuwd.
Zo was Ibn al-Ahmar in 1262 van plan om Ceuta, gelegen aan de noordkust van het toenmalige sultanaat Marokko, aan te vallen en te veroveren. Hij vroeg daarvoor toestemming aan Castilla, maar Alfonso X weigerde, omdat het een zeer belangrijke strategische enclave was vanwege de ligging en de controle over de Straat van Gibraltar. Dit leidde tot het verbreken van het pact en een confrontatie tussen Castilla en het Nasriden Emiraat werd hervat.
Verdere conflicten en consolidatie
De politieke geschiedenis van het emiraat was turbulent en verweven met die van zijn buren. De Nasriden boden soms onderdak of militaire hulp aan Castiliaanse koningen en edellieden, zelfs tegen andere moslimstaten, terwijl de Castilianen op hun beurt onderdak en hulp boden aan sommige Nasriden emirs tegen andere Nasriden rivalen. Bij andere gelegenheden probeerden de Nasriden de hulp van de Noord-Afrikaanse Mariniden in te roepen om Castilla af te weren, hoewel de interventies van de Mariniden op het schiereiland eindigden na de Slag bij Rio Salado (1340).

De bevolking van het emiraat zwol aan met moslimvluchtelingen uit de gebieden die net veroverd waren door Castilla en Aragón, wat resulteerde in een klein maar dichtbevolkt gebied dat homogener moslim en Arabischtalig was dan voorheen. Het paleizencomplex van Alhambra, dat Ibn al-Ahmar stichtte, werd door zijn opvolgers geleidelijk uitgebreid.
De opstand van de Mudéjar
Ibn al-Ahmar regeerde met relatieve vrede en stabiliteit tot 1264, toen de Mudéjar opstand plaatsvond in Castilla, die duurde tot 1266. Mudéjar is een term die wordt gebruikt om te verwijzen naar de moslims die in deze tijd onder de heerschappij van de christelijke koninkrijken leefden, waaronder verschillende gemeenschappen onder verschillende omstandigheden leefden. De opstand van 1264 was veelomvattend, maar betrof niet de moslims in de oude gebieden van Castilla in het noorden, die in stabiele gemeenschappen leefden en relatief goed geïntegreerd waren in de Castiliaanse samenleving. In plaats daarvan betrof het de moslimbewoners van de Guadalquivir vallei en van Castiliaans Andalucía, voor wie de Castiliaanse veroveringen van de 13e eeuw een grote en nog recente verstoring van hun gemeenschappen hadden betekend. Sommige van deze gemeenschappen, zoals die van Murcia en Niebla, hadden toestemming gekregen om zichzelf te besturen onder Castiliaans bewind, terwijl anderen werden onderworpen aan gedwongen verplaatsing en onder zwaardere omstandigheden leefden. Het is onduidelijk of Ibn al-Ahmar een rol speelde in het aanzetten tot de opstand, maar hij steunde deze wel.
De opstand is de laatste serieuze poging om de Castiliaanse veroveringen van de 13e eeuw terug te draaien en de christelijke greep op zuidelijke deel van Spanje te breken. De omstandigheden hiervoor moeten op dat moment gunstig zijn geweest. Ibn al-Ahmar had goede relaties met de Hafsiden (gevestigd in het huidige Tunesië) en de Mariniden (gevestigd in het huidige Marokko), terwijl de koning van Castilla, Alfonso X, druk bezig was met andere zaken. Aanvankelijk stuurden de Mariniden zelfs een contingent om de opstand te helpen, en landden bij Tarifa. Een aantal steden viel in moslimhanden, waaronder Jerez, Utrera, Lebrija, Arcos en Medina Sidonia. Alfonso X kreeg ook te maken met opstanden van sommige Castiliaanse edelen. Zijn troepen namen echter geleidelijk de controle terug. In sommige gevallen, zoals in Jerez, ging dit gepaard met een volledig beleg en een nieuwe veroveringscampagne. Uiteindelijk boden de moslimrijken van Granada en Noord-Afrika geen uitgebreide hulp. Tegen 1265 vielen de Castilianen de Vega (vallei) van Granada binnen en Ibn al-Ahmar werd gedwongen om opnieuw over vrede te onderhandelen. Tegen de tijd dat de opstand voorbij was, waren de overgebleven Mudéjar inwoners van Andalucía grotendeels verdreven en hun steden werden door nieuwe Christenen uit andere delen van Castilla bewoond.
Conflict met de Banu Ashqilula en interventie van de Mariniden
De positie van Ibn al-Ahmar werd verder bedreigd door de opstand van de Banu Ashqilula in 1266. Deze laatsten waren waarschijnlijk vervreemd door zijn beslissing om een lijn van opvolging in te stellen via zijn zonen Mohammed en Yusuf, wat hen van de troon zou verwijderen. Ze bezetten Málaga en wendden zich tot Alfonso X voor hulp. Granada en Castilla raakten verwikkeld in een conflict en in elkaars zaken, waarbij Ibn al-Ahmar in 1272 ook nieuwe Castiliaanse rebellen steunde. De situatie was nog niet opgelost tegen de tijd dat Ibn al-Ahmar stierf in 1273 en werd opgevolgd door zijn zoon, Mohammed II (r. 1273-1302).

Tijdens de regeerperiode van Mohammed II werd een langetermijnpatroon van diplomatie en geopolitieke concurrentie duidelijk, waarbij de Nasriden, Castilianen en Mariniden op verschillende momenten met of tegen elkaar speelden. Elk van deze dynastieën had ook te maken met andere interne en externe vijanden. De Nasriden probeerden dus een weg voorwaarts te vinden door allianties aan te gaan of te verbreken, afhankelijk van de omstandigheden. Mohammed II bracht ook grote veranderingen aan in het leger van zijn emiraat. Naast lokale rekruten rekruteerde hij Zenata Berbers uit Noord-Afrika, die voortaan het belangrijkste onderdeel van het leger vormden en bekend stonden als de Ghazis, of Strijders van het Geloof. Velen waren politieke ballingen uit het Marinidische koninkrijk, waaronder sommigen uit de Marinidische familie zelf, en sommigen waren mislukte rebellen tegen de Marinidische sultan Abu Yusuf (r. 1258-1286).
De eerste zorg van Mohammed II waren de Banu Ashqilula, die Málaga behielden en zelfs enige erkenning kregen van Alfonso X en van Abu Yusuf. Hij zocht hulp bij de sultan van de Mariniden en bood hem een basis aan op het Iberisch Schiereiland. Abu Yusuf, die onlangs Tanger en Ceuta aan de zuidkant van de Straat van Gibraltar had veroverd, bezette dus Algeciras en Tarifa in 1275, samen met Ronda verder landinwaarts. Terwijl hij schadelijke invallen deed in christelijk gebied, nodigde hij zowel Mohammed II als de leiders van de Banu Ashqilula (Abu Muhammad ibn Ashqilula van Málaga en Abu Ishaq van Guadix) uit om zich bij hem aan te sluiten. In 1278 besloten de Banu Ashqilula om Malaga aan Abu Yusuf te geven, die nu ook deze stad bezette. Mohammed II voelde zich inmiddels gedesillusioneerd en zag de Mariniden als een grotere bedreiging. Hij sloot een verbond met Alfonso X en zette de Zayyaniden van Tlemcen, onder leiding van Yaghmurasan, aan om de Mariniden aan te vallen. Terwijl Alfonso X Málaga blokkeerde over zee, overtuigde Mohammed II de Marinidische gouverneur van Málaga om de stad aan hem over te geven in 1279. Nadat een Castiliaanse aanval op Algeciras mislukte, sloot Alfonso X echter vrede met de Mariniden. In 1281 bundelden de Mariniden, de Castilianen en de Banu Ashqilula hun krachten om Granada aan te vallen. De troepen van Mohammed II slaagden erin de aanval af te slaan, grotendeels dankzij de effectiviteit van zijn nieuwe Zenata troepen. De dood van Alfonso X in 1284 en van Abu Yusuf in 1286 verlichtte de druk op Granada. In 1288 kon Mohammed II eindelijk de laatste Banu Ashqilula uit Guadix verdrijven, die naar Marokko vluchtten.
De Mariniden, nu geleid door Abu Ya’qub, behielden Tarifa en Algeciras. In 1292 sloot de nieuwe Castiliaanse koning, Sancho IV, een verbond met Granada, Tlemcen en Portugal met de bedoeling de Mariniden van het Iberisch Schiereiland te verdrijven. Hij veroverde Tarifa in oktober 1292. Mohammed II verwachtte dat de stad hierna zou worden teruggegeven aan Nasriden, maar Sancho IV weigerde de stad af te staan en de stad bleef dus permanent onder christelijke controle. Toen een poging van de Mariniden om Tarifa terug te veroveren in 1294 mislukte, besloot Abu Yaq’ub om zich volledig terug te trekken van het Iberisch schiereiland en zich in plaats daarvan te richten op zijn campagnes in de Maghreb. Hij stond Algeciras en Ronda af aan de Nasriden en herstelde zo een deel van de voormalige gebieden van Granada.
Het Nasriden offensief tegen Ceuta

Na de dood van Sancho IV in 1295 voerde Mohammed II de rest van zijn regeerperiode offensief tegen Castilla, waarbij hij profiteerde van de zwakte van de jonge nieuwe koning Fernando IV. Hij sloot een verbond met Jaime II van Aragón, plunderde Castiliaans grondgebied en heroverde twee grensforten bij Alcaudete en Quesada. Na zijn dood in 1302 werd hij opgevolgd door zijn zoon, Mohammed III (r. 1302-1309), die grotendeels hetzelfde beleid voortzette. Uiteindelijk, toen Fernando IV in 1306 zijn controle over zijn koninkrijk verstevigde, veranderde Mohammed III van diplomatieke koers door vrede met hem te sluiten en de betaling van belasting aan Castilla te hervatten. In het Alhambra richtte Mohammed III het Partal Paleis op, het oudste paleis dat vandaag de dag nog overeind staat in het complex, en gaf opdracht tot de bouw van de belangrijkste moskee van het Alhambra (die niet meer bestaat).
Mohammed III richtte zich toen op de controle over de Straat van Gibraltar. Met de hulp van Uthman ibn Abi al-Ula, een rebelse Marinidische prins, zette hij aan tot een opstand tegen de Mariniden in Ceuta en in het Gomara-gebergte in Marokko. In 1306 of 1307 veroverde hij Ceuta. Hij sloot een verbond met Tlemcen, dat op dat moment werd belegerd door de Mariniden, en bezette Asilah, Larache en Ksar es-Seghir langs de Marokkaanse kust. Toen de Marinidische sultan Abu Ya’qub in 1307 stierf, riep Uthman ibn Abi al-Ula zichzelf uit tot sultan in zijn plaats, maar zijn poging om de troon te bemachtigen mislukte omdat Abu Thabit, de kleinzoon van Abu Ya’qub, het beleg van Tlemcen ophief en terugkeerde om Asilah en Ksar es-Seghir te heroveren. Uthman vluchtte naar Granada en trad in dienst van de Nasriden als commandant van de Ghazi’s, een positie die zijn familie een groot deel van die eeuw bleef bekleden. Abu Thabit stierf in 1308, voordat hij Ceuta kon heroveren op de Nasriden.
De Nasridische successen in de Straat van Gibraltar wekten bezorgdheid in Castilla en Aragón. Fernando IV en Jaime II kwamen overeen om een gezamenlijke invasie van Granada te lanceren en waren van plan om de Nasriden gebieden onder zich te verdelen. Tegelijkertijd werd de Nasrid staat opgeschrikt door interne onrust. Een staatsgreep in maart 1309 dwong Mohammed III af te treden ten gunste van zijn broer Nasr (r. 1309-1314). In de zomer veroverde Castilla Gibraltar met de hulp van Aragonese schepen, belegerde Aragón Almería en bracht Ceuta via een opstand terug onder controle van de Mariniden. Nu Ceuta niet langer in handen van Granada was, kon Nasr vrede sluiten met de nieuwe sultan van de Mariniden, Abu al-Rabi, en zijn hulp inroepen bij de verdediging van Algeciras. Zowel Algeciras als Almería hielden stand tot 1310, toen de Aragonezen zich terugtrokken. Na het veroveren van een paar grensforten, en met de dood van Fernando IV in 1312 eindigden ook de aanvallen van Castilla.
De uitdagingen onder Isma’il I en Mohammed IV
In 1312 begon Nasr’s neef Isma’il een opstand met de hulp van Uthman ibn Abi al-Ula. In reactie hierop zocht Nasr hulp in Castilië, maar dit maakte hem alleen maar impopulairder. In februari 1314 opende de stad haar poorten voor de rebellen en Nasr werd gedwongen af te treden en zich terug te trekken in Guadix. Isma’il I (r. 1314-1325) werd de nieuwe sultan en bleek een effectief heerser. Vanuit Guadix bezorgde Nasr hem problemen en zorgde voor een alliantie met Castilla, dat toen onder het bewind stond van Alfonso XI, een kind dat werd geleid door twee regenten, Pedro en Juan. Er volgden grensconflicten tot 1319, toen Castilla een grote invasie lanceerde en Granada belegerde. In de Slag bij de Vega die volgde, behaalde Granada een van zijn meest beslissende overwinningen ooit op de Castilianen. Isma’il I heroverde enkele steden, waaronder Baeza en Martos.

Isma’il I werd in juli 1325 vermoord door een neef en werd opgevolgd door zijn zoon, Mohammed IV (r. 1325-1333), die nog een kind was. In deze periode werd het emiraat opgeschrikt door meer interne onrust, met name door de intriges van de Ghazi’s, geleid door Uthman ibn Abi al-Ula en zijn familie. In 1327-8 vermoordden zij vizier Ibn Mahruq en namen de macht over de jonge emir over. Ondertussen wilde Alfonso XI, inmiddels volwassen, zich graag vestigen als kruisvaarder. Geholpen door vrijwilligers uit Noord-Europa leidde hij zijn leger op meerdere offensieven tegen Granada, met als hoogtepunt de succesvolle belegering van Teba in 1330.
Mohammed IV reageerde op de Castiliaanse overwinningen door een alliantie te zoeken met de Mariniden, aan wie hij Ronda en Algeciras weer afstaat in respectievelijk 1327 en 1328 om als basis te gebruiken. In 1332 bezocht hij Fez om persoonlijk de Marinidische sultan Abu al-Hasan (r. 1331-1348) om tussenkomst te vragen tegen Castilië. Abu al-Hasan zegde zijn steun toe en stuurde een leger naar Algeciras in 1333. Het belegerde Gibraltar en veroverde het in juni. In augustus was een Castiliaans tegenoffensief mislukt en Gibraltar bleef daarna tot 1462 in Moslim handen. Op 25 augustus 1333 werd Mohammed IV vermoord door de zonen van Uthman ibn Abi al-Ula, die tegen zijn beleid van nauwe betrekkingen met de Mariniden waren.
Hoogtepunten
Yusuf I en de Slag om Rio Salado
Mohammed IV werd opgevolgd door zijn broer, Yusuf I (r. 1333-1354), wiens regering het begin van de gouden eeuw van het Nasriden emiraat zou inluiden. Hij begon met het verdrijven van de Banu’l-Ula (de familie van Uthman ibn Abi al-Ula) uit zijn rijk, als wraak voor de moord op zijn broer, en plaatste een ander lid van de Marinidische familie, Yahya ibn Umar ibn Raḥḥu, aan het hoofd van de Ghazis.
Alfonso XI bleef een bedreiging vormen en de oorlog tussen Castilla en de Mariniden en Nasriden ging door, met als hoogtepunt de Slag bij Rio Salado in 1340. Op zee versloeg de marine van de Mariniden, bijgestaan door schepen van de Hafsiden, de Castiliaanse vloot, bijgestaan door Catalaanse schepen. Op het land echter versloegen de gecombineerde strijdkrachten van Castilla en Portugal, samen met vrijwilligers van elders uit Europa, de Marinidische en Nasridische strijdkrachten op beslissende wijze bij de rivier de Salado, vlakbij Tarifa. De Christelijke overwinning was een belangrijke mijlpaal, waardoor Castilla belangrijke steden aan de grens kon veroveren, zoals Priego en Alcala la Real in 1342. Castilla veroverde ook Algeciras in 1344 na een moeilijke belegering. Het beleg is ook opmerkelijk vanwege het eerste geregistreerde gebruik van kanonnen op het Iberisch schiereiland, in dit geval gebruikt door de moslimverdedigers. Op de lange termijn maakten de Slag bij Rio Salado en de inname van Algeciras een einde aan de Noord-Afrikaanse militaire interventies op het Iberisch schiereiland, die sinds de 11e eeuw een terugkerend kenmerk waren van de conflicten rond al-Ándalus. Dit was deels ook te wijten aan de zwakte van de Marinidische staat, die in de tweede helft van de 14e eeuw te lijden had van interne wanorde.

Aangespoord door zijn successen begon Alfonso XI in 1349 een nieuwe belegering van Gibraltar, maar het jaar daarop stierf hij aan de ‘Zwarte Dood’ die de regio teisterde. Na zijn dood eindigde het beleg, waardoor Gibraltar onder controle van de Mariniden bleef. In de daaropvolgende jaren werd Castilla te zeer in beslag genomen door interne conflicten om een serieuze bedreiging te vormen voor Granada en heerste er een relatieve vrede aan de grens. Ondanks de militaire nederlagen tijdens zijn heerschappij, lijkt Yusuf I het vertrouwen van zijn onderdanen te hebben behouden en werd hij niet geconfronteerd met ernstige interne uitdagingen.
De regeerperioden van Mohammed V
Yusuf I werd plotseling vermoord in 1354 tijdens het gebed in de belangrijkste moskee van Granada, door een burger die werd beschreven als een “gek”. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Mohammed V. Omdat Mohammed V nog minderjarig was, werden de staatszaken beheerd door de hajib (kamerheer) Ridwan, de vizier Ibn al-Khatib en de commandant van de Ghazi’s, Yahya ibn Umar ibn Raḥḥu. Samen onderhielden ze een beleid van vrede met Castilla, betaalden tribuut en verleenden militaire hulp tegen de vijanden van Castilla wanneer daarom werd gevraagd, zoals tegen Aragón in 1359.
De regering van Mohammed V werd onderbroken door een staatsgreep in augustus 1359 die zijn halfbroer, Isma’il II (r. 1359-1360), op de troon zette. Mohammed V ontsnapte naar Guadix, waar hij steun kreeg van het plaatselijke garnizoen, maar kon geen verdere steun krijgen van Almeria of van Pedro I van Castilla. Hij trok verder en nam zijn toevlucht tot het hof van de Marinidische heerser Abu Salim in Fez. Isma’il II werd al snel vermoord in juni 1360 door een van zijn voormalige mede-samenzweerders, een neef genaamd Abu ‘Abd Allah Muhammad, die de troon besteeg als Muhammad VI (r. 1360-1362).
In Fez werd Mohammed V vergezeld door Ibn al-Khatib, die hem trouw bleef. Beide mannen ontmoetten ook Ibn Khaldun, die hun zaak steunde. Uiteindelijk kreeg Mohammed V de steun die hij nodig had van Pedro I van Castilla. En met de steun van Pedro, van Uthman ibn Yahya ibn Raḥḥu (de zoon van Yahya ibn Umar ibn Raḥḥu), en van een andere figuur genaamd Ali ibn Kumasha, keerde hij in 1362 terug naar het Iberisch schiereiland. De troepen van Pedro en Mohammed V trokken op naar Granada en veroverden verschillende steden en de belangrijke stad Málaga. Omdat zijn fortuin verslechterde, gaf Mohammed VI zich, naar verluidt op advies van zijn bondgenoten, over aan Pedro van Castilla en vroeg om genade. In plaats daarvan executeerde Pedro hem, waardoor zijn bondgenoot Mohammed V in 1362 de troon kon heroveren.
Na zijn terugkeer aan de macht zette Mohammed V zijn beleid van vrede met Castilla voort en bleef pragmatisch. Onder zijn bewind was de diplomatie van Nasrid uitzonderlijk effectief, zelfs te midden van de ingewikkelde politiek van het Iberisch Schiereiland in dit tijdperk. De voortdurende burgeroorlog in Castilla betekende dat Castilla niet in staat was om Granada te bedreigen. Mohammed V steunde aanvankelijk Pedro, zijn voormalige bondgenoot, tegen zijn rivaal, Enrique van Trastámara. Hij stuurde troepen om Pedro te helpen, wat de Aragonese bondgenoten van Enrique ertoe aanzette om Granadese schepen op zee aan te vallen. Mohammed V gebruikte op zijn beurt deze christelijke aanvallen om materiaal en geld te krijgen van Musa II, de Zayyanid sultan in Tlemcen. Toen Enrique in 1366 Sevilla veroverde en Pedro dwong naar het noorden te vluchten, paste Mohammed V zich aan door met hem over een nieuwe vrede te onderhandelen. Toen Pedro in 1367 terugkeerde naar Sevilla, hernieuwde Mohammed V zijn trouw aan hem. Toen Pedro in 1369 werd vermoord en Castilla verder in chaos achterliet, maakte Mohammed V van de situatie gebruik om Algeciras dat jaar te heroveren. Hij verwoestte de stad en vanaf dat moment werd het voormalige grondgebied bij Gibraltar gevoegd.
In eigen land schafte Mohammed V in 1370 het ambt van de shaykh al-ghuzat, het opperhoofd van de Ghazi’s, af, waardoor de Zenata troepen voor het eerst onder direct bevel van de Nasriden familie kwamen te staan. Het emiraat was relatief vrij van interne conflicten tijdens zijn tweede regeerperiode. Deze periode markeerde ook het hoogtepunt van de Nasriden cultuur. De vizier Ibn al-Khatib (gestorven in 1375) was een belangrijke literator, net als zijn opvolger Ibn Zamrak (gestorven in 1392). In het Alhambra ondernam Mohammed V grote bouwprojecten, waaronder het Paleis van de Leeuwen. Voor de algemene bevolking in de stad sponsorde hij de bouw van een ziekenhuis (maristan), het Maristan van Granada, tussen 1365 en 1367. Zijn bewind was ook een hoogtepunt van culturele uitwisseling met het Castiliaanse hof van Pedro I in Sevilla, die zijn paleis in het Alcázar bouwde in de stijl van de kunst en architectuur van Granada.

In de 14e en 15e eeuw werd de Nasrid hoofdstad Granada een van de meest welvarende steden in een Europa dat verwoest was door de crisis van de 14e eeuw. Het was een commercieel en cultureel centrum van de eerste orde, waarvan het Alhambra en de Generalife, twee van de belangrijkste stedelijke complexen, bewaard zijn gebleven. De ambachtslieden woonden in het Albaicín en de rest van de bevolking bewoonde het vlakke deel in het zuiden, met grote industrieën, douanekantoren en de madrasa. Vandaag de dag zijn er nog veel overblijfselen, zoals de Alcaicería, de Corral del Carbón en het stratenplan tot aan de oude poort van Bibarrambla.
Verval en ondergang
Politieke instabiliteit
Mohammed V stierf in 1391, waarmee een einde kwam aan de gouden jaren van de Nasrid dynastie. Tot de val, aan het eind van de 15e eeuw, raakte de dynastie verwikkeld in opvolgingsgeschillen, rivaliteit en moorden. Interne conflicten draaiden vaak om de familie Banu Sarraj (in Spaanse bronnen bekend als de Abencerrajes) en hun rivalen, die meedogenloos hun eigen belangen nastreefden ten koste van de stabiliteit van het emiraat. Naar buiten toe leek het emiraat in sommige perioden in vrede te leven, maar dat was meer te danken aan het feit dat Castilla worstelde met zijn eigen interne problemen.
De oorlog met Castilla brak uit tussen 1405 en 1410, gevolgd door een periode van vrede tot 1428. De externe oorlogen en interne geschillen duurden voort in de jaren 1430 en 1440. Tijdens de vroege regering van Enrique IV van Castilla (r. 1454-1474) hervatte Castilla een ambitieuzere militaire kruistocht tegen Granada. De positie van het emiraat werd verergerd door gewelddadige interne confrontaties met de Banu Sarraj. Deze politieke chaos droeg bij aan de uiteindelijke inname van Gibraltar door Castilla in 1462.

Fall of Granada
Halverwege de 15e eeuw werd Castilla in beslag genomen door verschillende burgerconflicten en geschillen over de opvolging. Enrique IV had slechts één kind, Isabel, die in 1468 trouwde met Fernando, de zoon van Juan II van Aragón. In 1479 waren zowel Enrique IV als Juan II overleden, waardoor Isabel en Fernando (de Katholieke Koningen of Katholieke Monarchen) als heersers over een verenigd Castilla en Aragón achterbleven. Dit was een cruciaal keerpunt, want Granada kon de twee koninkrijken niet langer tegen elkaar uitspelen om haar eigen voortbestaan te garanderen. Het nieuwe koningspaar was ook eensgezind in hun voornemen om het emiraat te veroveren.
De oorlog tegen Granada bood Fernando en Isabel een kans om de rusteloze Castiliaanse adel tegen een gemeenschappelijke vijand op te zetten en de onderdanen een gevoel van loyaliteit aan de kroon bij te brengen. Granada’s succesvolle verovering van de Castiliaanse grensstad Zahara in december 1481 was de laatste keer dat het terrein kon winnen tegen Castilla.
De Granada-oorlog begon in 1482, toen Christelijke troepen in februari Alhama de Granada veroverden. Dit was een belangrijke Christelijke overwinning, want Alhama lag in het hart van het emiraat, op de weg tussen Granada en de tweede stad van het emiraat, Málaga. Dit was het begin van een 10 jaar durende oorlog. De christelijke troepenmacht bestond uit troepen van Castiliaanse edelen, steden en de Santa Hermandad, maar ook uit Zwitserse huurlingen. De katholieke kerk moedigde ook andere christelijke landen aan om hun troepen en financiën aan te bieden voor deze oorlog die onder de noemer van de welbekende kruistochten viel.
Ondertussen brak er een burgeroorlog uit in Granada als gevolg van de opvolgingsstrijd in het Huis van Nasriden, die elke gerichte weerstand tegen de Spaanse opmars ondermijnde. In juli 1482 leidde Mohammed XII, bij de Christenen bekend als Boabdil, een succesvolle staatsgreep tegen zijn vader, Abu’l Hasan. Abu’l Hasan, een bekwaam militair leider, werd gedwongen te vluchten naar Málaga en het emiraat werd verdeeld tussen hem en zijn zoon. Boabdil werd vervolgens gevangen genomen door de Castilianen in 1483 en werd pas vrijgelaten nadat hij grote concessies had gedaan die zijn geloofwaardigheid in Granada ondermijnden. Hij stemde ermee in om zich in Guadix te vestigen terwijl zijn vader de controle over Granada weer overnam. Abu’l Hasan stierf in 1485, kort nadat hij troonsafstand had gedaan aan zijn broer, Mohammed ibn Sa’d (Mohammed XIII), bekend als al-Zaghal.

Hierna gingen de Spaanse veldtochten onverminderd door en boekten langzame maar gestage vooruitgang, terwijl de interne strijd onder de Nasriden voortduurde. Boabdil keerde in 1487 terug naar Granada, dit keer met Castiliaanse steun, en slaagde erin al-Zaghal te dwingen te vluchten. Eenmaal onder controle deed hij een eerste aanbod om Granada over te geven aan Fernando en Isabel en hij werkte zelfs af en toe samen met de Spaanse troepen. Ondertussen bleef al-Zaghal een hevig verzet leiden tegen de Spanjaarden van buiten Granada, waardoor de katholieke vorsten gedwongen werden eerst met hem af te rekenen. Het Beleg van Málaga vond plaats van mei tot augustus 1487 en was een van de moeilijkste en langdurigste gevechten van de oorlog. De sterk versterkte stad bood krachtig verzet, onder leiding van een van de bevelhebbers van al-Zaghal, terwijl Boabdil zich afzijdig bleef houden of de katholieke vorsten actief bleef helpen. Omdat de stad weerstand bood, kregen de inwoners weinig genade en werden gedood of tot slaaf gemaakt, wat andere moslimsteden aanmoedigde om zich hierna sneller over te geven. Al-Zaghal hield nog een tijdje stand in Almería, maar alle hoop op succesvol verzet eindigde na de Spaanse inname van Baeza in november 1489. Hij onderhandelde over de overgave van Almería en Guadix en stemde ermee in om zich terug te trekken in de Alpujarras, maar kort daarna verliet hij al-Ándalus volledig. In 1489-90 verkocht hij al zijn landerijen en verhuisde naar Oran (het huidige Algerije) in Noord-Afrika.

Alleen Granada bleef in 1490 nog onder controle van de moslims. Boabdil en de overgebleven Nasriden elites onderhandelden met Katholieke Monarchen, maar er werd dat jaar weinig vooruitgang geboekt. In 1491 werd de stad zelf belegerd. Op 25 november 1491 werd het Verdrag van Granada ondertekend, waarin de voorwaarden voor overgave werden vastgelegd. Op 2 januari 1492 gaf Boabdil Granada over aan Fernando en Isabel.
De nasleep
Hoewel sommigen bleven, moedigden de Castilianen de Nasriden aristocratie aan om naar Noord-Afrika te vertrekken, omdat dit waarschijnlijk alle pogingen van de moslimbevolking om zich politiek te reorganiseren zou frustreren. Na de overgave van Granada bleef Boabdil iets meer dan een jaar op een landgoed in de bergachtige Alpujarras, als heer van Mondújar, voordat hij naar Fez in Noord-Afrika vertrok. Volgens al-Maqqari (een Algerijnse geleerde, gestorven in 1632) stierf hij in 1518 of in 1533 en werd hij begraven in Fez. Een ander verslag, van de 16e-eeuwse Spaanse kroniekschrijver Luis del Mármol Carvajal, beweert dat Boabdil stierf in de strijd in 1536. Al-Maqqari meldt ook dat in zijn tijd (ca. 1617) de nakomelingen van Boabdil in armoede leefden in Fez.
Er wordt gedacht dat ongeveer 200.000 moslims na de val van Granada naar Noord-Afrika zijn geëmigreerd. Het is bekend dat veel moslims naar Marokko emigreerden na het vertrek van hun emir, en sommigen van hen emigreerden achtereenvolgens naar Egypte en de Levant, waar ze zich vestigden en bijdroegen aan de welvaart en groei van het land. Ook voor Joden kwam er een einde aan een periode van tolerantie onder de moslimheerschappij op het Iberisch schiereiland met hun verdrijving door de christelijke monarchie in 1492. De christelijke verovering van Granada doofde de geest van de Reconquista niet. Isabella spoorde de christenen aan om door te gaan met de verovering van Noord-Afrika.
Aanvankelijk, onder de voorwaarden van overgave, kregen de moslims die bleven hun eigendommen, wetten, gewoonten en religie gegarandeerd. Dit gebeurde echter niet, waardoor de moslims in opstand kwamen tegen hun christelijke heersers, met als hoogtepunt een opstand in 1500. De opstand werd gezien als een kans om het Verdrag van Granada formeel te beëindigen, waarbij de rechten van de moslims werden ingetrokken. Moslims in het gebied kregen de keuze tussen uitzetting of bekering. Degenen die bleven en zich officieel bekeerden werden daarna Moriscos genoemd.
Felipe II van Spanje (r. 1556-1598) vaardigde meerdere decreten uit tegen de Morisco-bevolking, waaronder het decreet uit 1563 dat hen verbood wapens te dragen en het decreet uit 1566 dat het gebruik van de Arabische taal verbood. Felipe geloofde dat de meest effectieve manier om het probleem van de Moriscos op te lossen lag in het confisqueren van hun eigendommen en land en het volledig uitwissen van hun identiteit, waardoor er een einde kwam aan hun bestaan als aparte gemeenschap. Hij vaardigde in 1567 een decreet uit dat hen verbood hun traditionele geborduurde kleding te dragen, het gebruik van christelijke hoeden en broeken oplegde en verder hun taal, gebruiken en feesten verbood. Toen de moslims probeerden een dialoog te beginnen om de gevolgen van het decreet te verzachten, stonden de autoriteiten erop om de inhoud ervan uit te voeren. In 1568 brak er een nieuwe opstand uit die drie jaar duurde en zich verspreidde over de meeste gebieden waar moslims aanwezig waren. De Spaanse autoriteiten slaagden er uiteindelijk in om de opstand te onderdrukken.
Ottomaanse en Marokkaanse projecten om al-Andalus te heroveren
Als gevolg van de onderdrukking van de Moriscos vroegen sommigen van hen hulp aan de Moslim sultans en prinsen, met aan het hoofd de Ottomaanse sultan Bayezid II (r. 1481-1512). Een van de documenten die een gekerstende Andalusiër aan de sultan schreef, vroeg om zijn hulp en beschreef in slechte poëzie het misbruik van de hoven van de inquisitie en riep hem op om zijn verslagen broeders te steunen. Maar Bayezid was bezig met de geschillen van de Ottomaanse familie, dus stelde hij zich tevreden met het sturen van een protestbrief naar de twee katholieke vorsten, waarop zij niet reageerden.

In de 16e eeuw bereikte het Ottomaanse Rijk het hoogtepunt van zijn macht en prestige, erkend als een belangrijke macht door het Heilige Roomse Rijk en de christelijke koninkrijken van West-Europa. Met deze machtspositie richtte sultan Suleiman de Grote (r. 1520-1566) zijn aandacht op het Iberisch schiereiland. Dit viel samen met de opkomst van Khayr al-Din Barbarossa in Algiers en de vestiging van Ottomaans gezag over Algerije. Na het voorbereiden van de nodige bases voor hun vloten bij Ifriqiya (ruwweg het huidige Tunesië), was het plan om Spanje zelf aan te vallen om Andalusië te heroveren. Zowel Spanje als Portugal werden beschouwd als de grootste bedreiging voor de islamitische wereld vanwege de aanwezigheid van hun vloten in de Indische Oceaan die de islamitische handel in het Oosten bedreigden. Deze aanval zou dus ook dienen om beide zeemachten te dwingen terug te vallen om zichzelf te verdedigen.
Khair al-Din Barbarossa was eerder begonnen met het aanvallen van Spaanse en Europese schepen in het algemeen als vergelding voor de behandeling van moslims in Andalucía. Hij stuurde zijn schepen ook om moslims en joden te vervoeren die op de vlucht waren voor de inquisitie en pogingen tot kerstening. Suleiman de Grote stierf echter in 1566 zonder het plan tegen Spanje uit te voeren. Zijn zoon en opvolger, Selim II (r. 1566-1574), verwierp alle opties van zijn vader en besloot in plaats daarvan het eiland Cyprus te veroveren, omdat hij vond dat de Venetianen van dat eiland verwijderd moesten worden voordat hij het herstel van Andalucía kon overwegen. Nadat de Ottomanen zich op verschillende oostelijke fronten hadden beziggehouden en in het westen waren verslagen in de zeeslag bij Lepanto in 1571, kwam er een einde aan het offensieve karakter van de Ottomaanse strategie in het Middellandse Zeegebied en daarmee ook aan het idee om Spanje aan te vallen en Andalucía te heroveren.
De andere grote moslimmacht in de regio was het Saadi-sultanaat in Marokko. In 1603 stierf de Saadi-sultan Ahmad al-Mansur en brak er een burgeroorlog uit tussen zijn drie zonen. Een van hen, Muhammad al-Sheikh al-Ma’mun, zocht de hulp van Felipe III om zijn twee broers uit te schakelen en de troon te bestijgen. Aan de andere kant steunden de Moriscos in Valencia en oostelijk Andalucía zijn broer Zidan al-Nasir, op voorwaarde dat hij Spanje zou binnenvallen. De Spaanse koning zag dat als een motief om de Moriscos te verwijderen. De Raad van State besprak deze zaak en presenteerde een rapport waarin werd aanbevolen om de Moriscos te verdrijven om religieuze en politieke redenen. De belangrijkste reden die werd genoemd was de dreiging van een invasie door de Ottomanen of de Marokkanen, die Granada als steunpunt zouden kunnen gebruiken om de rest van het schiereiland aan te vallen. In 1609 werd een decreet uitgevaardigd waarin de uitwijzing van alle Moriscos werd bevolen, waardoor de dreiging die ze zouden kunnen vormen eindelijk werd weggenomen.
Samenleving
Algemeen

Terwijl de bevolking van al-Ándalus in eerdere eeuwen, vooral onder de heerschappij van het Omajjadische Córdoba, een relatief pluralistische mix was geweest van moslims, christenen en joden met verschillende etnische achtergronden, was het emiraat Granada dat in de 13e eeuw ontstond veel homogener moslim. Arabisch was verreweg de dominante taal en Romaanse talen werden bijna niet meer gebruikt.
Het koninkrijk was dichtbevolkt en de bevolking groeide deels dankzij de komst van grote aantallen moslimvluchtelingen uit de gebieden die net waren veroverd door de christelijke koninkrijken in het noorden. Deze toestroom van vluchtelingen uit het christelijke noorden ging met tussenpozen door tot in de 15e eeuw. Schattingen van de bevolking zijn slechts bij benadering, maar de bevolking van het hele emiraat kan rond de 300.000 hebben gelegen en de bevolking van Granada zelf rond de 50.000.
Moslims
De moslimbevolking van al-Ándalus had een diverse oorsprong, waaronder Iberiërs (bekend als Muladíes in het Spaans, of Muwallad in het Arabisch) en Noord-Afrikaanse Berbers. Tegen de 13e eeuw had de gevestigde bevolking zich echter grotendeels geassimileerd aan de Arabische cultuur en aan een gemeenschappelijke “Andalusische” identiteit. De vestingmentaliteit van de moslims van Granada maakte het echter moeilijk voor de vele moslims die onder christelijke heerschappij in Castilla en Aragón bleven leven (in het Spaans Mudéjars genoemd) om sterke culturele banden te onderhouden met de Arabische cultuur van Granada. Het gevolg was dat de moslims onder christelijke heerschappij zich cultureel onderscheidden van de moslims die in deze periode onder de Nasridische heerschappij leefden.
Terwijl de Berberse onderlaag van de traditionele Andalusische bevolking in de 13e eeuw grotendeels was geassimileerd, begonnen aan het eind van de 13e eeuw nieuwe groepen uit Noord-Afrika te arriveren die een meer uitgesproken identiteit behielden. De belangrijkste onder hen waren Zanata families van de Banu Marin (Marinid) stam, waaronder degenen die werden gerekruteerd om het Nasriden leger te dienen. De meesten van hen emigreerden tussen 1275 en 1350. Gezien hun militaire rol werden ze door de Nasriden met opzet gevestigd in strategische steden zoals Algeciras, Gibraltar, Ronda en Málaga. Er zijn ook enkele niet-Zanata Berberse groepen bekend, met name de Ghumara, naar wie de wijk Gomeres in het huidige Granada (op de zuidelijke helling van de Alhambra heuvel) is vernoemd.
Joden
De enige niet-moslimbevolking van enige betekenis binnen het emiraat waren Joden, die over het algemeen geconcentreerd waren in bepaalde steden. Onder hen waren families die hier al generaties lang woonden, maar ook nieuwkomers uit het christelijke noorden. Sommigen van hen waren gevlucht tijdens de christelijke opmars in de 13e eeuw, uit angst voor de politieke verandering, terwijl anderen later vluchtten tijdens de vervolgingen onder christelijk bewind, vooral na de pogroms van 1391. De grootste gemeenschap leefde in Granada, hoewel het niet duidelijk is in welk deel van de stad ze woonden. Er waren andere gemeenschappen verspreid over het emiraat, met name in Guadix en Málaga. De Joodse bevolking binnen het emiraat wordt geschat op ongeveer 3000. In 1492 werden 110 Joodse huishoudens geteld in Granada. Joden waren prominent aanwezig in beroepen als kooplieden, tolken of vertalers en als arts.
Joden kregen een beschermde status (dhimmi) die hen wettelijke rechten gaf op hun religie en een zekere wettelijke autonomie voor hun gemeenschap. De gemeenschap had een leider, bekend als de Nagīd, die belastingen inde en optrad als haar vertegenwoordiger bij de Nasriden heersers. Historische bronnen melden dat Joden in het openbaar een uitwendig teken of merkteken (shārāt) moesten dragen dat hen als Joods identificeerde. Ibn al-Khatib meldt dat deze regel werd ingevoerd tijdens het bewind van Isma’il I. Al-Maqqari, die een eerdere bron aanhaalt, meldt dat ze in de 13e eeuw een gele pet en een soort sjerp moesten dragen. In de loop der tijd lijken er meer regels en beperkingen te zijn toegevoegd, hoewel het waarschijnlijk is dat ze in sommige gevallen niet consequent werden gehandhaafd. Mohammed V lijkt bijzonder gastvrij te zijn geweest voor Joden: 300 families keerden met hem terug naar Granada toen hij Jaén binnenviel in 1367, terwijl tegen het einde van zijn regeerperiode vele anderen arriveerden na de vervolgingen van 1391 in het christelijke noorden.
Christenen
De inheemse Mozarabische christelijke bevolking van al-Ándalus was vóór de Nasriden periode grotendeels verdwenen door de druk van assimilatie, vervolging en verdrijving onder de heerschappij van de Almoraviden en Almohaden. Velen waren naar het noorden gevlucht naar de christelijke koninkrijken of werden verbannen naar Noord-Afrika waar ze geen problemen konden veroorzaken. De christelijke bevolking binnen het Nasriden emiraat was dus erg klein en grotendeels van voorbijgaande aard, bestaande uit bezoekers, kooplieden, politieke bannelingen en krijgsgevangenen. Ze hadden niet de beschermde status van dhimmi die Joden en de vroegere Mozarabische christenen hadden, maar kregen in plaats daarvan vrijgeleide (aman) via speciale en vaak tijdelijke overeenkomsten met wisselende voorwaarden. Kooplieden vormden de belangrijkste groep, afkomstig uit andere delen van het Iberisch Schiereiland maar vooral ook uit Italiaanse handelssteden zoals Genua. Ze woonden in grote steden die hen toegang gaven tot zowel de kust als het binnenland van het koninkrijk, zoals Málaga, Granada en Almería.
Christelijke gevangenen vormden een andere grote groep en hun omstandigheden varieerden afhankelijk van hun sociale achtergrond: gevangen edelen en leden van koningshuizen werden met respect behandeld en kregen comfortabele huizen om in te wonen, terwijl gevangen gewone mensen werden opgesloten in gevangenissen in de grote steden, onder andere in de kerkers van het Alhambra. Sommige van deze gevangenen werden vrijgelaten nadat ze zich tot de Islam hadden bekeerd en zich voegden vaak bij het Nasriden leger of de persoonlijke wacht van de sultan. Sommigen van hen bereikten zelfs hoge posities aan het Nasridische hof. De moeders van zowel Yusuf I als Mohammed V waren gevangen christelijke vrouwen.
Economie

De economie van het emiraat was voornamelijk agrarisch. De plattelandsbevolking was voornamelijk georganiseerd in traditionele alquerías (kleine boerengemeenschappen), die meestal werden bewoond door vrije boeren die eigenaar waren van het land en het voornamelijk bewerkten om in hun levensonderhoud te voorzien. Grotere landbouwbedrijven, die eigendom konden zijn van Nasriden familieleden of andere leden van de heersende klasse, waren meestal te vinden aan de rand van stedelijke centra. De teelt was intensief, gediversifieerd en vereiste meestal geavanceerde irrigatiestrategieën, die op hun beurt goed georganiseerd beheer op collectief of gemeenschapsniveau vereisten, wat de reeds gevestigde tradities in al-Ándalus weerspiegelde. Droge landbouw was ook bekend en kwam vaker voor in de grensgebieden van het emiraat, waar veeteelt ook een gebruikelijke activiteit was. In sommige kustgebieden werd de landbouw op een andere manier gespecialiseerd om commerciële export mogelijk te maken, aangemoedigd door de aanwezigheid van nabijgelegen havensteden en hun kooplieden.

Toen de Straat van Gibraltar tegen het einde van de 13e eeuw meer opengesteld werd voor handelsschepen, werd de zeevaart rond het Iberisch schiereiland goedkoper en sneller, waardoor de ontwikkeling van handelsnetwerken tussen het Middellandse Zeegebied (met name Italië en de regio’s Cataluña en de Provence) en Noord-Europa versneld werd. Granada profiteerde van haar ligging vlakbij de Straat.
Mede door de zware afdrachten (paria’s) aan Castilla specialiseerde de economie van Granada zich in de handel van hoogwaardige goederen. Geïntegreerd in het Europese handelsnetwerk, onderhielden de havens van het koninkrijk intensieve handelsbetrekkingen met de Genuezen, maar ook met de Catalanen, en in mindere mate met de Venetianen, de Florentijnen en de Portugezen. Ondanks zijn kleine omvang kon het emiraat dankzij zijn superieure landbouwtechnologie en gunstige klimaat goederen produceren en naar de rest van Europa exporteren die voorheen alleen in het oostelijke Middellandse Zeegebied verkrijgbaar waren, met name suiker, zijde en gedroogd fruit. Industriële producten zoals luxe keramiek waren een andere belangrijke exportgoederen. Granada en haar havens waren ook nuttige handelscentra van waaruit Europese kooplieden toegang konden krijgen tot de Noord-Afrikaanse markten.
Italiaanse en andere Europese kooplieden maakten snel gebruik van deze mogelijkheden en knoopten betrekkingen aan met het emiraat. De economie van Granada werd zwaar gefinancierd door Genuese bankiers die ook controle wilden krijgen over de goudhandel via de trans-Sahara handelsroutes. Nadat Portugal in de 15e eeuw directe handelsroutes naar Afrika ten zuiden van de Sahara opende, werd Granada echter minder belangrijk als regionaal handelscentrum.
Cultuur
Ondanks haar grenspositie was Granada ook een belangrijk islamitisch intellectueel en cultureel centrum, vooral in de tijd van Mohammed V, met figuren als Ibn Khaldun en Ibn al-Khatib die aan het Nasrid hof dienden. Ibn Battuta, een beroemde reiziger en historicus, bezocht het emiraat Granada in 1350. In zijn dagboek noemde hij Granada de “metropool van Andalucía en de bruid van haar steden”. De Nasriden sultans en leden van het hof waren actieve beschermheren van literatuur, kunst of wetenschap en in veel gevallen waren ze zelf schrijvers of geleerden.

Literatuur
De meest gewaardeerde vorm van literatuur onder de elites van Granada was poëzie, die werd verzameld in bloemlezingen en zelfs werd gebruikt als architectonische decoratie in de paleizen van het Alhambra. Andere belangrijke vormen waren spiegels voor prinsen, historische kronieken (akhbār of tā’rīkh), werken over soefisme, reiskronieken (riḥla), en werken van rijmend proza die verhalen of anekdotes vertelden (maqāmāt). Veel van deze genres overlapten elkaar; geschiedschrijving kon bijvoorbeeld geschreven zijn in rijmend proza of gedichten bevatten.
Abu al-Tayyib al-Rundi (1204-1285), die door sommige tijdgenoten als de laatste grote schrijver van al-Ándalus wordt beschouwd, diende onder Mohammed I en Mohammed II. Hij schreef zowel poëzie als proza, waaronder educatieve verhandelingen bedoeld voor de sultan of zijn familie. Ibn al-Khatib was een polymaat en dichter aan het Nasriden hof in de 14e eeuw. Hij schreef vele werken op verschillende gebieden en zijn poëzie is in de muren van het Alhambra paleis gekerfd. Ibn Zamrak, zijn opvolger als vizier, was ook een van de belangrijkste dichters uit de geschiedenis van het emiraat. Zijn gedichten zijn ook in veel delen van het Alhambra gegraveerd, waaronder het Hof van de Leeuwen.
Architectuur
De architectuur van Nasrid Granada omarmde uitgebreide oppervlakteversieringen in hout, stucwerk en zellige of zellij (tegelwerk), en maakte ook gebruik van uitgebreide muqarnas beeldhouwkunst in veel gebouwen. De beroemdste architectonische nalatenschap van de Nasriden is het Alhambra, een paleiswijk op een heuveltop, beschermd door zware vestingwerken en met enkele van de beroemdste en best bewaarde paleizen van de westerse islamitische architectuur, waaronder wat tegenwoordig bekend staat als het Comares Paleis en het Hof van de Leeuwen. Het paleizencomplex werd gedurende de hele periode ontwikkeld, maar enkele van de belangrijkste bijdragen werden over het algemeen geleverd tijdens de heerschappij van Yusuf I en Mohammed V in de 14e eeuw.

Het zomerpaleis en de tuinen die bekend staan als de Generalife werden ook in de buurt aangelegd. Dit weerspiegelde een traditie van koninklijke landgoederen op het platteland die terugging tot de Almoraviden en werd voortgezet onder hun opvolgers – zoals wordt geïllustreerd door de oudere Agdal tuinen van Marrakech en Buhayra tuinen van Sevilla, beide uit het Almohad tijdperk.
Andere opmerkelijke gebouwen en bouwwerken uit deze tijd zijn de Madrasa al-Yusufiyya (nu bekend als het Palacio de la Madraza), de Funduq al-Jadida (nu bekend als de Corral del Carbón), delen van de stadsmuren van Granada, het Alcázar Genil en de Cuarto Real de Santo Domingo in Granada, naast verschillende andere forten en kleinere monumenten verspreid over het grondgebied van het voormalige emiraat.
Muziek
Gharnati muziek (الطرب الغرناطي) is een variëteit van Andalusische muziek die ontstond in Granada en verhuisde naar Noord-Afrika waar het tot op de dag van vandaag overleefde.
Wetenschap
Door de migraties (zowel gedwongen als vrijwillig) van mensen uit de hele regio, was Granada in staat om geleerden in verschillende wetenschappen aan te trekken. Wiskunde, astronomie, landbouwkunde en plantkunde behoorden tot de onderwerpen die door sommigen werden bestudeerd, maar het meest prominente wetenschappelijke gebied in Granada was de geneeskunde.
Muḥammad ibn Aḥmad al-Riquṭi al-Mursi, een geleerde uit Murcia, werd door Mohammed II naar Granada uitgenodigd nadat Murcia in de jaren 1260 door Alfonso X was veroverd. Hij vestigde zich op het platteland buiten de stad, waar hij een school stichtte die voornamelijk medicijnen onderwees en, in mindere mate, andere disciplines. Hij deed dit onafhankelijk van het onderwijs in de moskeeën. Hoewel de school niet de hele Nasriden periode bleef bestaan, was het een belangrijk instrument in het opleiden van andere leerlingen en hielp het om andere intellectuelen naar het emiraat te trekken.
In 1349 stichtte Yusuf I de eerste madrasa van Granada, een soort instituut dat al bestond in Noord-Afrika en de rest van de moslimwereld. De naar hem vernoemd Madrasa al-Yusufiyya, onderwees traditionele vakken zoals Islamitisch recht en Arabische grammatica, maar gaf ook les in geneeskunde, net als de school van al-Riquti. De school verwierf een aanzienlijk prestige en trok studenten aan uit zowel al-Ándalus als Noord-Afrika.

Het leger
Voortdurend bedreigd door zowel de christelijke koninkrijken in het noorden als het islamitische Marinidische sultanaat in het zuiden, ontwikkelde de bevolking van het emiraat Granada een “belegeringsmentaliteit”. Het land onderhield daarom een sterk leger. De grensgebieden waren bezaaid met kastelen die werden onderhouden door grenskrijgers (thagri) onder leiding van gepantserde elitekrijgers die beïnvloed waren door en vergelijkbaar met de christelijke ridders. De kern van het leger van het emiraat bestond echter uit zeer mobiele lichte cavalerie en lichte infanterie.

Het Granadese leger was etnisch en cultureel gemengd. Een groot deel werd lokaal gerekruteerd via het jund-systeem, waarbij families met militaire verplichtingen werden geregistreerd en opgeroepen voor dienst. Daarnaast moedigden de Granadese heersers Noord-Afrikaanse krijgers aan om naar hun land te migreren en als ghazi te dienen. Deze immigranten waren meestal Zenata Berbers en organiseerden zich uiteindelijk als Vrijwilligers van het Geloof, een feitelijk autonome en zeer machtige eenheid binnen het Granadese leger. De Zenata dienden als lichte cavalerie, wat aanleiding gaf tot de Spaanse term jinete (afgeleid van de naam ‘Zenata’), die dit type lichte cavalerie aanduidde. Ze vormden de ruggengraat van het Granadaanse leger en dienden zowel in cruciale veldslagen als in regelmatige invallen binnen christelijk gebied. Ze waren zeer mobiel op het veld, bewapend met lansen, speren en kleine ronde schilden die bekend stonden om hun flexibiliteit, en gebruikten hun eigen karakteristieke tactieken. Ze dienden soms ook als hulptroepen in Castiliaanse legers, gestuurd door de Nasriden emirs van Granada om hun bondgenoten te helpen. Ze werden gerekruteerd en geleid door verbannen leden van de Marinidische familie en vestigden zich in het koninkrijk Granada. Hun Marinidische commandant stond bekend als de shaykh al-ghuzāt (‘hoofd van de ghazis’), maar in 1374 schafte Mohammed V dit ambt af vanwege hun politieke inmenging, waarna ze onder bevel kwamen van een Nasridische of Andalusische generaal.
Mohammed V verminderde de status van de vrijwilligers en hervormde het leger, en versterkte in plaats daarvan de Andalusische componenten van het Granadese leger. Het kleinste deel van het reguliere Granadaanse leger bestond uit christenen en ex-christenen die door de emirs waren ingehuurd of naar hen waren overgelopen. Dit waren vaak Spaanse ridders en werden Mamlukken genoemd; deze krijgers werden door sommige emirs georganiseerd als elite lijfwachten. Om hun leger te vergroten huurden de Granadanen ook buitenlandse huurlingen in.
Wat betreft de organisatie stond het Granadese leger formeel onder leiding van de emir en was verdeeld in verschillende eenheden. De grensgebieden werden mogelijk aangevoerd door rais, terwijl elk belangrijk grensgarnizoen werd geleid door een shaykh khassa. Het leger was verdeeld in grote divisies, elk geleid door een wali, onder wie militaire emirs als leiders dienden voor 5.000 troepen, gevolgd door qaid die 1.000 troepen leidde, naqib die 200 troepen leidde en ten slotte nazir die acht troepen leidde. De vrijwilligers van het geloof werden aanvankelijk aangevoerd door de shaykh al-ghuzat. Daarnaast was er een gendarmerie-achtige shurta in Granada stad, onder bevel van de sahib al-shurta. Het Granadese leger werd gewoonlijk vergezeld door een korps van gidsen (dalil), religieuze figuren die zorgden voor het moreel, wapenmakers, medici en enkele dichters en redenaars.
Lijst van sultans van Granada
Hieronder volgt een lijst van Nasrid heersers met de jaren waarin ze regeerden. Sommige jaren overlappen elkaar vanwege de strijd om de troon tussen twee of meer Nasrid-kandidaten.
Reg. tussen |
Heerser |
Opmerkingen |
| 1232-1273 | Mohammed I | Ook bekend onder de naam Ibn al-Ahmar. |
| 1273-1302 | Mohammed II | |
| 1302-1309 | Mohammed III | |
| 1309-1314 | Nasr | |
| 1314-1325 | Ismail I | |
| 1325-1333 | Mohammed IV | |
| 1333-1354 | Yusuf I | |
| 1354-1359 | Mohammed V | 1ste regeerperiode |
| 1359-1360 | Ismail II | |
| 1360-1362 | Mohammed VI | |
| 1360-1391 | Mohammed V | 2e regeerperiode |
| 1391-1392 | Yusuf II | |
| 1392-1408 | Mohammed VII | |
| 1408-1417 | Yusuf III | |
| 1417-1419 | Mohammed VIII | 1ste regeerperiode |
| 1419-1427 | Mohammed IX | 1ste regeerperiode |
| 1427-1429 | Mohammed VIII | 2e regeerperiode |
| 1429-1432 | Mohammed IX | 2e regeerperiode |
| 1432 | Yusuf IV | |
| 1432-1445 | Mohammed IX | 3e regeerperiode |
| 1445 | Mohammed X | 1ste regeerperiode |
| 1445-1446 | Yusuf V | 1ste regeerperiode |
| 1447-1448 | Ismail III | |
| 1446-1447 | Mohammed X | 2e regeerperiode |
| 1447-1453 | Mohammed IX | 4e regeerperiode |
| 1451-1455 | Mohammed XI | |
| 1454 1464 | Sa’d | |
| 1462-1463 | Ismail IV | |
| 1462 | Yusuf V | 2e regeerperiode |
| 1464-1482 | Abu’l Hasan | 1ste regeerperiode. In christelijke bronnen bekend als Muley Hácen |
| 1482-1483 | Mohammed XII | 1ste regeerperiode. In christelijke bronnen bekend als Boaddil |
| 1483-1485 | Abu’l Hasan | 2e regeerperiode |
| 1485-1489 | Mohammed XIII | Ook bekend onder de naam al-Zaghal. |
| 1486-1492 | Mohammed XII | 2e regeerperiode |
Verwant aan dit onderwerp:
Annotations
This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:
-
-
-
- Last updated 2024-04-27
-
-
Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and worked on these articles.
-
-
-
- Spanish Wikipedia|titel=Reino nazarí de Granada|pagecode=159059689| date=20240422
- Spanish Wikipedia|titel=Fernando III de castilla|pagecode=159315592| date=20240423
- Dutch Wikipedia|titel=Koninkrijk Granada|pagecode=67149952| date=20240422
- English Wikipedia|titel=Emirate of Granada|pagecode=1219786540| date=20240422
- English Wikipedia|titel=Banu (Arabic)|pagecode=1211901060| date=20240424
-
-
These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0.
Other references are:
-
-
-
- Edea Junta de Andalucia. El Reino de Nazarí de Granada 20240424
- Moros Nazaries de Aben Mumeya. Historia del Reinado Nazarí Granada
-
-
Full information of these photos/images, the author, or the license.
-
-
- Nasrid koninkrijk in 1482, voor het begin van de oorlog….. Author – Tyk based on Image:Iberian Peninsula base map.svg created by Redtony, license CC BY-SA 3.0
- het wapen. Author – Heralder, license CC BY-SA 3.0
- het vaandel. Author – SanchoPanzaXXI, license CC BY-SA 4.0
- Almohaden dynastie. Author – Flad, license Public Domain
- Kroon van Castilla. Author – Heralder, license CC BY-SA 3.0
- Het Alhambra was de citadel en residentie van de Nasriden in Granada….. Author – Draxus, license CC BY-SA 3.0
- Het Alhambra was de citadel en residentie van de Nasriden…. Author – Tirithel, license CC BY-SA 4.0
- Positie van het Nasriden Koninkrijk in het westelijke Middellandse….. Author – From the Atlas to Freeman’s Historical Geography, license Public Domain
- Cuarto Real de Santo Domingo, een klein paleis uit het….. Author – R Prazeres, license CC BY-SA 4.0
- Een bronzen lamp uit de hoofdmoskee van Alhambra,,,,,. Author – R Prazeres, license CC BY-SA 4.0
- Het Comares Paleis, hier te zien in het Alhambra, werd oorspronkelijk….. Author – MAngeluX, license CC BY 2.0
- Bab al-Shari’a (tegenwoordig bekend als de Puerta de la Justicia),,,,,. Author – Superchilum, license CC BY-SA 3.0
- Het Hof van de Leeuwen, gebouwd na 1362, in opdracht van Mohammed V. Author – Eva L, license CC BY-SA 3.0
- Een Nasriden zwaard van het jineta-type uit de 15e eeuw. Author – Miguel Hermoso Cuesta, license CC BY-SA 4.0
- Het Alcazaba en het Kasteel van Gibralfaro maakte deel….. Author – RubiMA1, license CC BY 2.0
- De overgave van Granada, een 19e-eeuwse afbeelding door de….. Author – Francisco Pradilla y Ortiz (1848–1921), license Public Domain
- Kaart van de kusten van het koninkrijk Granada in….. Author – Piri Reis (circa 1467 – circa 1554) , license Public Domain
- Nasriden zuilen in de Patio de los Leones, in het….. Author – Jebulon, license Public Domain
- Gouden munt geslagen door Mohammed V. Author – Waleedcop2, license Public Domain
- Zilveren munt geslagen in Granada door het Nasrid koninkrijk. Author – Numismática Pliego, license CC BY-SA 3.0
- Detail van het wapen van het emiraat Granada dat in….. Author – Jebulon, license CC0 1.0
- Overblijfselen van de gebedshal van de Madrasa al-Yusufiyya,,,,,. Author – Chuck Moravec, license CC BY 2.0
-



