Sueben koninkrijk

Het Sueben koninkrijk (409 -585)

Gegevens
Hoofdstad Braga
Taal
Andere talen
Volks Latijn
Hoogduits
Geloof Germaans heidendom
arianisme (onder de elite)
Christelijk geloof
Regering Monarchie
Koning
(¿? – 441)
(438 -448)
(¿? – 456)
(¿? – $%/
Hermerico
Rékhila
Requiario
Agiulfo
Geschiedenis
Opgericht
Verslagen
409
585

Het Sueben koninkrijk werd, in de eerste helft van de 5e-eeuw gesticht door een Germaans volk, Sueben of Sueven(Latijns; Suebi) genaamd, die zich als één van de eerste afscheidde van het  Romeinse rijk. Zij vestigde zich in de provincie Gallaecia van het West-Romeinse Rijk, nadat het in 409, samen met de Vandalen en de Alanen, het Iberisch schiereiland was binnengedrongen. Het was op zijn beurt het eerste onafhankelijke koninkrijk in een gebied binnen de grenzen van het West-Romeinse Rijk. De kennis van zijn geschiedenis wordt bepaald door de schaarse bronnen die binnen deze korte periode van 80 jaar, tussen het jaar 469 en 550, beschikbaar zijn. 

In 585 hield het Sueben koninkrijk op te bestaan toen het werd veroverd door de Visigotische koning Leovigildo en het grondgebied werd opgenomen in het Visigotische koninkrijk Toledo. In dat jaar schreef de Visigoth Braulio van Zaragoza: In het verre westen is er een ongeletterde staat waar niets te voelen is, behalve de stormwinden. 

De geschiedenis van Suebische Galecia, op het grondgebied van het huidige Galicia, Asturias, León en de noordelijke regio is enigszins gemarginaliseerd in de cultuur van Spanje, omdat het een Duitse geleerde was die het eerste rapport over de Sueben van Galecia schreef, zoals de historicus Xoán Bernárdez Vilar toegaf.

Vestiging en integratie


Nadat de Sueben in de nacht van 31 december 406  de Rijn waren overgestoken en het Romeinse Rijk waren binnengedrongen, vestigden zij zich uiteindelijk in Braga (Bracara Augusta), Porto Portus Lugo Lucus Augusta) en Astorga (Asturica Augusta). Over het algemeen wordt aangenomen dat het oversteken van de Rijn het gevolg was van de westwaartse druk van de Hunnen tijdens de late 4e eeuw. Hun entree in het Romeinse Rijk vond plaats op een moment dat het West Romeinse Rijk een reeks invasies en burgeroorlogen meemaakte; tussen 405 en 406 waren de westelijke regio’s van het rijk getuige van de invasie van Italië door Goten onder Radagaisus (Radegast), alsmede van een gestage stroom usurpators. Hierdoor konden de binnenvallende barbaren zonder veel weerstand Gallië binnenvallen, waardoor de barbaren aanzienlijke schade konden aanrichten in de noordelijke provincies Germania Inferior en Gallia Belgica  voordat het rijk hen als een bedreiging zag. In antwoord op de invasie van de barbaren in Gallië, hield de usurpator Constantijn III de massa’s Vandalen, Alanen en Sueben tegen, en beperkte hen tot Noord-Gallië. Maar in de lente van 409 leidde Gerontius een opstand in Hispania en stelde zijn eigen keizer, Maximus, aan. Constantijn, die onlangs tot Augustus was verheven, vertrok naar Hispania om met de opstand af te rekenen. Gerontius reageerde door de barbaren in Gallië op te hitsen tegen Constantijn, en overtuigde hen ervan opnieuw te mobiliseren, en in de zomer van 409 begonnen de Vandalen, Alanen en Sueben zuidwaarts op te rukken naar Hispania.

De Suebische migraties door Europa, die uiteindelijk werden aangevoerd door Hermeric, stichter en eerste heerser van het Koninkrijk der Sueben in het noordwesten van het Iberisch Schiereiland.

Door de burgeroorlog die op het Iberisch schiereiland uitbrak tussen de troepen van Constantijn en Gerontius werden de doorgangen door de Pyreneeën opzettelijk of onopzettelijk verwaarloosd, waardoor het zuiden van Gallië en het Iberisch schiereiland kwetsbaar werden voor een barbaarse aanval. Hydatius documenteert dat de oversteek naar het Iberisch schiereiland door de Vandalen, Alanen en Sueben plaatsvond op 28 september of 12 oktober 409. Sommige geleerden nemen de twee data als het begin en het einde van de oversteek van de geduchte Pyreneeën door tienduizenden, aangezien dit niet in één dag kon worden volbracht. Hydatius schrijft dat de barbaarse volkeren, en zelfs de Romeinse soldaten, in 409-410 na de intocht in Hispania in razernij verkeerden en voedsel en goederen uit de steden en van het platteland plunderden, wat een hongersnood veroorzaakte die, volgens Hydatius, de plaatselijke bevolking dwong tot kannibalisme: “gedreven door honger verslonden mensen mensenvlees; ook moeders deden zich tegoed aan de lichamen van hun eigen kinderen die zij met hun eigen handen hadden gedood en gekookt.” In 411 sloten de verschillende barbaarse groepen een vrede en verdeelden de provincies van Hispania onder elkaar, “door loting”. Veel geleerden geloven dat de verwijzing naar “lot” kan slaan op de sortes, “toewijzingen”, die de barbaarse federaties ontvingen van de Romeinse regering, wat suggereert dat de Sueben en de andere indringers een verdrag hadden gesloten met Maximus. Er is echter geen concreet bewijs voor verdragen tussen de Romeinen en de barbaren: Hydatius maakte nooit melding van een verdrag, en stelt dat de vrede in 411 tot stand kwam door het mededogen van de Heer, terwijl Orosius beweert dat de koningen van de Vandalen, Alanen en Sueben op een later tijdstip actief streefden naar een pact zoals dat van de Visigoten. De verdeling van het land tussen de vier barbaarse groepen verliep als volgt: de Silingen vestigden zich in Hispania Baetica, de Alanen kregen de provincies Lusitania en Hispania Carthaginensis toegewezen, en de Asdingen en de Sueben deelden de noordwestelijke provincie Gallaecia.

Detail van de Zuil van Marcus Aurelius, gebouwd tijdens de regering van deze keizer ter gelegenheid van de triomf over onder andere de Suebische stammen Marcomanni en Quadi in het jaar 176. Piazza Colonna (Rome).

De verdeling van Gallaecia tussen de Sueben en de Asdingen plaatste de Sueben in het westen van de provincie, aan de kust van de Atlantische Oceaan, hoogstwaarschijnlijk in gebieden die nu liggen tussen de steden Porto in Portugal, in het zuiden, en Pontevedra in Galicia, in het noorden. De stad Braga werd de hoofdstad van hun koninkrijk. De andere groep die de Germaanse Sueben vergezelde, bezette het gebied tussen de rivieren Cávado en Homem, in het gebied dat bekend staat als Terras de Bouro (Tierra de Buri). Ook in Galicia bevinden zich twee parochies met Suebische namen, in de comarcas La Coruña en La Barcala, en er zijn ook vier kleine steden met zo’n benaming. Het domein van de Sueben breidde zich later uit tot Astorga, en in de streek van Lugo en in de vallei van de Minho, zonder dat er aanwijzingen zijn dat de Sueben vóór 438 andere steden in de provincie bewoonden. De aanvankelijke relatie tussen Gallaeci en Sueben was niet zo rampzalig als soms wordt gesuggereerd, aangezien Hydatius geen melding maakt van conflicten tussen de lokale bevolking tussen 411 en 430. Bovendien bevestigde Orosius dat de nieuwkomers “hun zwaarden in ploegen veranderden” zodra zij hun nieuwe landerijen kregen.

Ondanks dat de Sueben vrijwel onmiddellijk het lokale Latijns als hun taal hadden aangenomen, zijn er nog steeds enkele overblijfselen van de Germaanse taal die zij eerder spraken. Het heeft ook wel enige invloed gehad op de Galicische – en de Portugese taal, zoals we bijvoorbeeld zien aan het woord lawerka (laverka in het Galicisch en in het Portugees betekend leeuwerik).

De eerste fase


De geboorte van het koninkrijk (411 – 438)

Volgens Hidacio bereikten Sueben, Vandalen en Alanen twee jaar na hun intrede op het Iberisch schiereiland in 409 een akkoord om een einde te maken aan de rooftochten en plunderingen die ze tot dan toe in de Romeinse provincies van Hispania hadden gepleegd en zich daar op een stabiele manier hadden gevestigd. Zo kregen de Alanen, Lusitania en de Cartaginense, de Silingen kregen Bética, en de Asdingen kregen het binnenland van Gallaecia, de regio rond Lugo en Astorga, en de Sueben kregen het deel van Gallaecia grenzend aan de oceaan. Dit volk telde in totaal zo’n 200.000 mensen, inclusief vrouwen en kinderen, tegen ongeveer vijf miljoen Hispano-Romanen.

Het Sueben koninkrijk (groen), op de kaart van Hispania.

In 416 trokken de Visigoten, onder leinding van koning Walia, het Iberisch schiereiland binnen, gestuurd door de keizer van het West Romeinse Rijk om de in 409 gearriveerde barbaren te bestrijden. In 417 en 418 herstelde hij de rijkste en meest geromaniseerde provincies van Hispania uit handen van de Alanen en de Silingen: Bética, Lusitania, Tarraconense en Cartaginense. De Asdingen en de Sueben, die niet door Wallia’s veldtocht gestoord werden, waren de twee overgebleven krachten op het Iberisch schiereiland. En toen de Visigoten naar hun nieuwe land Aquitanië vertrokken waren, ontstond er in 419 in Gallaecia een conflict tussen de Sueben en de Asdingen, waarschijnlijk als gevolg van de armoede van de landen waarvan het aantal was toegenomen met de inlijving van verspreide groepen Silingen en Alanen die door de Visigoten verslagen waren. De veel sterkere Asdingen omsingelde de Sueben, maar door de tussenkomst van een Romeins keizerlijk leger onder het commando van ‘comes Hispaniarum‘ Asterio werden de Sueben gered van een volledige vernietiging. Dit alles wordt in de geschiedenisboeken omschreven als de Slag bij het Nerbasiusgebergte. Luis A. Gómez Moreno merkte over deze gebeurtenis op dat, “de keizerlijke regering zonder twijfel geïnteresseerd was in het voorkomen van de suprematie van de toenmalige zeer machtige volksgroepering, de Asdingen”, en “het veel kleinere aantal Sueben vormde op dat moment een secundair gevaar”. De Asdingen, met hun koning Gunderico aan het hoofd, werden naar het zuiden gedwongen, naar  Baetica (het huidige Andalucía). Na de plundering, in 429, van Baetica trokken de Asdingen verder naar het noorden van Afrika. Toen deze Asdingen hun vertrek naar Afrika aan het voorbereidden waren, trok een Suebische krijgsheer genaamd Heremigarius naar Lusitania om het te plunderen, maar hij werd geconfronteerd met de nieuwe Asdingen koning Gaiseric (Gieserik). Heremigarius verdronk in de rivier Guadiana terwijl hij zich terugtrok; dit is het eerste geval van een gewapende Sueben actie buiten de provinciale grenzen van Gallaecia. Nadat de Vandalen naar Afrika waren vertrokken, waren de Zwaben de enige overgebleven barbaarse entiteit in Hispania en kregen zij de gehele provincie in hun bezit.
Voor de duidelijkheid nog even dit; in veel verhalen over deze periode worden de Asdingen waarover we het hier hebben, Vandalen genoemd (soms ook Asdingen Vandalen of Hasding Vandals in het Engels). Dat komt omdat de Asdingen een groepering waren die deel uitmaakte van de Vandalen.

Koning Hermerico bracht de rest van zijn jaren door met het verstevigen van de Suevische heerschappij over de hele provincie Gallaecia. In 430 verbrak hij de oude vrede met de plaatselijke bevolking door centraal Gallaecia te plunderen, hoewel de nauwelijks geromaniseerde Gallaeci (oude bewoners van het gebied), die oude heuvelforten uit de ijzertijd opnieuw bezetten, erin slaagden een nieuwe vrede af te dwingen, die werd bezegeld met de uitwisseling van gevangenen. In 431 en 433 braken echter nieuwe vijandelijkheden uit. In 433 stuurde koning Hermerico een lokale bisschop, Synphosius, als ambassadeur, wat het eerste bewijs was van samenwerking tussen de Sueben en de lokale bevolking. Het duurde echter tot 438 voordat een duurzame vrede in de provincie werd bereikt, die twintig jaar zou duren.

De uitbreiding onder koning Requila en Requiario (438 – 456)

Het Iberisch schiereiland in 455, het moment waarop het Sueben koninkrijk op z’n grootst was.

Nadat de Vandalen (Asdingen)  Hispania hadden verlaten probeerden de Sueben hun invloed buiten Gallaecia, uit te breiden.  Hun acties beperkten zich echter tot rooftochten en plundering en ze slaagden er niet in om de heerschappij van enig gebied buiten Galecia te verstevigen. Ook binnen hun eigen koninkrijk ontsnapten veel gebieden aan hun controle. Dit was vooral te wijten aan het geringe aantal Sueben in verhouding tot de totale bevolking. Geschat wordt dat de Sueben niet meer dan vijfentwintigduizend mensen telden, terwijl de Galicische Spaans-Romeinse bevolking ongeveer zevenhonderdduizend zielen zou tellen. Voor deze jaren wijst Hidatius dan ook nauwgezet op de voortdurende schermutselingen tussen de Sueben en de provinciale bevolking, in een eindeloze relatie van plunderingen en gemakkelijk verbroken vredesakkoorden. Hun bisschop Hidatius onderhandelde in 433 met de Sueben koning Hermerico over een akkoord om tot vrede te komen, maar dit zou pas vijf jaar later volledig worden bereikt door een akkoord dat de koning met de Galicische aristocratie ondertekende.

Koning Requila
De kortstondige veroveringen van koning Requila (438 – 448).

In 438 werd Hermerico ziek. Nadat hij de hele voormalige Romeinse provincie Gallaecia had geannexeerd, sloot hij vrede met de plaatselijke bevolking en trok zich terug, waarbij hij zijn zoon Requila achterliet als koning van de Sueben. Requila zag een kans voor uitbreiding en begon op te rukken naar andere gebieden van het Iberisch schiereiland. In hetzelfde jaar voerde hij campagne in Baetica en versloeg in een open veldslag de Romanae militiae dux Andevoto aan de oevers van de rivier de Genil, waarbij hij een grote schat buit maakte.

Een jaar later, in 439, vielen de Sueben Lusitania binnen en veroverde daarbij  de hoofdstad  Mérida, die, slechts voor korte tijd, de nieuwe hoofdstad van hun koninkrijk werd. Requila ging door met de uitbreiding van het koninkrijk, en in 440 belegerde hij met succes een Romeinse ambtenaar, graaf Censorius, in de strategische stad Mértola en dwong hem tot overgave. Het volgende jaar, in 441, slechts enkele maanden na de dood van de oude koning Hermerico, veroverden de legers van Requila Sevilla. Met de verovering van Sevilla, hoofdstad van Baetica, slaagden de Sueben erin ook de rest van Baetica en Carthaginensis te controleren. Maar er zijn stemmen die zeggen dat de verovering van Baetica en Carthaginensis door de Sueben beperkt bleef tot invallen, en dat de aanwezigheid van de Sueben, zo die er al was, miniem was.

In 446 stuurde de Romeinen een leger van Visigoten onder het bevel van magister utriusque militiae, genaamd Vito. Zij zouden de Sueben moeten onderwerpen en daarmee het keizerlijk bestuur over Hispania herstellen. Maar, Requila trok met zijn legers zelf op naar de Romeinen, en nadat hij de Goten had verslagen, vluchtte Vito in ongenade. Hierna werden er geen keizerlijke pogingen meer ondernomen om Hispania te heroveren. Alleen Tarraconensis bleef onder keizerlijke controle, zeer waarschijnlijk met de hulp van Visigotische foederati-troepen. Twee jaar later,in 448, stierf Requila als heiden en liet de kroon na aan zijn zoon Requiario.

Koning Requiario
Standbeeld van de Sueben koning Requiario op de gevel van het Koninklijk Paleis, Madrid.

Koning Requiario, was één van de eerste katholieke koningen onder de Germanen, en de eerste die munten met zijn naam erop liet slaan. Volgens sommigen was het slaan van de munten een teken van autonomie voor de Sueben, omdat het slaan van munten in het late rijk werd gebruikt als een verklaring van onafhankelijkheid. In de hoop de succesvolle carrières van zijn vader en zijn grootvader te kunnen volgen, deed Requiario tijdens zijn bewind een reeks gedurfde politieke stappen. De eerste was zijn huwelijk met de dochter van de Gotische koning Theodorico I in 448, waardoor de relatie tussen de twee volkeren verbeterde. Hij leidde ook een aantal succesvolle plundertochten naar Vasconia, Saragossa en Lleida, in Tarraconensis (destijds het noordoostelijke deel van het schiereiland, dat zich uitstrekte van de Middellandse Zee tot de Golf van Biskaje, en, dat nog onder Romeins gezag stond), waarbij hij soms in coalitie optrad met plaatselijke bagaudae (plaatselijke Spaans-Romeinse opstandelingen). In Lleida nam hij ook een aantal mensen gevangen, die als lijfeigenen werden teruggevoerd naar de landerijen van de Sueben in Gallaecia en Lusitania. Rome stuurde vervolgens een ambassadeur naar de Sueben en die enkele concessies afdwong, maar in 455 plunderden de Sueben landerijen in Carthaginensis die eerder aan Rome waren teruggegeven. In dat jaar werd de romeinse keizer Valentinianus III vermoord en werd opgevolgd door Avitus die samen met de Visigoten, als antwoord op de plunderingen een gezamenlijke gezantschap, met de gedachte dat de vrede met Rome ook door de Goten was gesloten. Avitus wil in eerste instantie Requiario via diplomatie tot de orde roepen. Maar Requiario lanceerde twee nieuwe veldtochten in Tarraconensis, in 455 en 456, en keerde terug naar Gallaecia met grote aantallen gevangenen.

Keizer Avitus reageerde in de herfst van 456 eindelijk op Requiarios verzet door de Visigotische koning Theodorico II over de Pyreneeën en naar Gallaecia te sturen, aan het hoofd van een groot leger van de foederati waartoe ook de Bourgondische koningen Gundioc en Chilperik behoorden. De Sueven mobiliseerden en beide legers ontmoetten elkaar op 5 oktober bij de rivier Órbigo bij Astorga. De Goten van Theoderico II, op de rechtervleugel, versloegen de Sueben. Hoewel veel Sueben in de strijd werden gedood en vele anderen gevangen werden genomen, slaagden de meesten erin te vluchten. Koning Requiario vluchtte gewond in de richting van de kust, achtervolgd door het Gotische leger, dat op 28 oktober Braga binnenviel en plunderde. Koning Requiario werd later in Porto gevangen genomen toen hij probeerde in te schepen, en werd in december geëxecuteerd. Theodoric zette zijn oorlog tegen de Sueben gedurende drie maanden voort, maar in april 459 keerde hij terug naar Gallië, gealarmeerd door de politieke en militaire bewegingen van de nieuwe keizer, Majorianus, en van de magister militum (opperbevelhebber) Ricimer – een halve-Suebe, en waarschijlijk een bloedverwant van Requiario – terwijl zijn bondgenoten en de rest van de Goten Astorga, Palencia en andere plaatsen plunderden, op hun weg terug naar de Pyreneeën.

De Visigotische suprematie

Chronologie van de Suebische koningen.

Met het executeren van Requiario verdween de koninklijke bloedlijn van Hermerico en daarmee het conventionele mechanisme voor het leiderschap van de Sueben. In 456 nam ene Aqiulfo het leiderschap van de Sueves over. De precieze oorsprong van Aqiulfo’s opkomst is niet helemaal duidelijk: Hydatius schreef dat Aqiulfo een Visigotisch deserteur was, terwijl de historicus Jordanes schreef dat hij een Varni was die door Theodoric was aangesteld om Gallaecia te besturen, en dat hij door de Sueben tot dit avontuur was overgehaald. 

Teodorico ging vervolgens naar Merida, waar hij hoorde van de dood van keizer Avitus (17 oktober 456). Theodorico II keerde haastig terug naar Gallië, maar liet een leger achter in Hispania dat verschillende locaties van het bovenste plateau als AstorgaPalencia en het castrum van Coyanza (Valencia de Don Juan) in beslag nam en plunderde.

In 457 kwam Agiulfo, tegen Teodorico II in opstand. Samen met legers van keizer Majorius voerde hij een aantal acties tegen de Visigoten maar werd verslagen en gedood in Porto. In deze context was het een heropleving van het Suebische verzet, waarbij verschillende groepen werden gevormd waarvan de leiders met elkaar in botsing kwamen over de leiding van het oude koninkrijk: eerst Maldras en Framtán, en vervolgens Requimundo en Frumario. Met zoveel verschillende leiders is het begrijpelijk dat het verspreid over Gallaecia rommelde. 

In 456, hetzelfde jaar als de executie van Requiario, verklaarde Hydatius dat “de Sueben Maldras als hun koning hadden gekozen”. Deze verklaring suggereert dat de Sueben als volk een stem hadden in de keuze van een nieuwe heerser. Dit maakt de eerder vernoemde verklaring van Jordanes, dat Theodorico Aquilfo als leider van de Sueben had aangewezen, meer logisch. De Sueben wilden waarschijnlijk hun eigen leider kiezen en niet een die door de Visigoten was aangewezen. Maar ook deze verkiezing van Maldras zou leiden tot een scheuring onder de Sueben, want in 457 lieten sommigen Sueben Maldras in de steek  en stelden Frantán aan als hun koning, die het jaar daarop al stierf. Beide facties zochten vrede met de oude inheemse bevolking van Gallaeci.

 Teodorico II reageerde door in 458 een leger naar Gallaecia te sturen onder leiding van een Visigotische comes, Sunieric genaamd, en de magister militum van de nieuwe Romeinse keizer Mayoriano, Nepociano, die Lugo aanviel, en in 460 Santarem in Lusitania in beslag nam.

Zo werd Maldras, na een bewind van vier jaar, waarin hij zowel Sueben als Romeinen plunderden, in het jaar 460 in Lusitania  gedood.  Hij werd opgevolgd door zijn zoon Remismundo die door Frumarius werd onttroond. Om de verwarring niet nog groter te maken heb ik iets verderop een apart hoofdstuk over Koning Remismundo ingepast. 

Ondertussen kozen de Sueves in het noorden een andere leider, Requimundo, die in 459 en 460 Gallaecia plunderde. In datzelfde jaar veroverden hij de ommuurde stad Lugo, die onder het gezag van een Romeinse ambtenaar stond. Als antwoord stuurden de Goten hun leger om de Sueben te straffen die in de buitenwijken van de stad en de nabijgelegen gebieden woonden, maar hun veldtocht werd onthuld door enkele inwoners, die Hydatius als verraders beschouwde. Vanaf dat moment werd Lugo een belangrijk centrum voor de Sueben, en werd het door Requimundo als hoofdstad gebruikt.

In het zuiden volgde Frumario, Maldras op die vier jaar later zou sterven, waarmee het koninkrijk onder het gezag kwam van Requimundo, die door de Visigoten erkend zou worden. Vanaf dat moment handhaafde Theodorico II een soort suprematie over het nieuwe verenigde Sueben koninkrijk, met als belangrijkste gevolg de bekering van koning Requimundo tot het arianisme en dat van vele andere Sueben.

Opgravingen van Conímbriga.

Requimundo probeerde een einde te maken aan de Visigotische voogdij en begon hiervoor een toenadering met de Gallische en noordelijke aristocratie van Lusitania, wat resulteerde in een vreedzaam intrede van de Suebische koning in Lissabon in 468, een plaats die hem door de adel van de stad onder leiding van een zekere Lusidius was gegeven, ondanks het feit dat de Sueben in het voorjaar van datzelfde jaar Conimbriga hadden geplunderd. Hydacius reflecteert deze verandering in de houding van de oude Romeinse senatoriale aristocratie ten opzichte van de Sueben, vanwege de afnemende effectiviteit van de keizerlijke macht om hun belangen te verdedigen. Maar helaas werd zijn Chronica in het jaar 469 onderbroken (Hydacius overlijdt in 469) en zullen we pas in de tweede helft van de volgende eeuw weer nieuws hebben van het koninkrijk van de Sueben.

Koning Remismundo

Dit gedeelte van het verhaal over deze periode is zeer verwarrend, soms omdat de geleerde het niet eens zijn met elkaar, soms omdat de historische geschiedschrijving niet overeenkomt, en dan krijg je het geval dat de geschiedschrijving daardoor de geschiedenis op eigen wijze gaat interpreteren. En dan heb je natuurlijk ook nog altijd de landelijke geschiedschrijving die vaak de geschiedenis beschrijven die voor hen het gunstigst is.

Een Suebisch zwaar gevonden in Conimbriga (Portugal).

Volgens Spaanse bronnen zou Maldras (de vader van Remismundo) na de moord op Agiulfo en de dood van Frantán de regering van de Sueben hebben overgenomen. Tijdens zijn korte regeerperiode waren er sterke sociale conflicten tussen de oude inheemse inwoners Gallaecia en de Germaanse heersers (de Sueben). Hij werd in 459 vermoord en opgevolgd door zijn zoon Remismundo, die kort daarna werd onttroond door Frumarius. Resimundo vocht daarna tegen Frumarius en Requimundo tot het jaar 463, het jaar waarin hij zijn kroon terugkreeg. Hij trouwde met een Visigote en werd de wapenzoon van Theodorico II. Hij bekeerde zich tot het arianisme in 465. In 467 (na de moord op Theodorico II door zijn broer Eurico) viel hij Conímbriga binnen. Hij bezette Lissabon in 468 en overheerste zo Coimbra en Egitania. Na zijn dood begon een duistere periode in het Suebi-rijk waarover weinig betrouwbare informatie bestaat.

Volgens Isidore van Sevilla was Remismundo de zoon van Maldras. Zijn carrière begon als ambassadeur tussen Gallaecia en Gallië, een reis die hij verschillende keren maakte. Na een interregnum van ongeveer vier jaar (460-464), waarin de Sueben die Maldras als koning hadden erkend, Frumarius volgden, en degenen die Frantán hadden erkend, Requimundo volgden, terwijl beiden om de troon vochten, keerde Remismundo terug van een van zijn ambassades en slaagde erin erkend te worden als koning van het verenigde Sueben-koninkrijk. Dit gebeurde na de dood van Frumario, hoewel geleerden daar niet geheel zeker van zijn. Was Frumario de enige koning geworden? Of volgde Remismundo Frumario aanvankelijk slechts op over een deel van het Suebische volk? Bovendien wordt Remismundo soms geïdentificeerd met Requimundo.

Nu het verhaal volgens de Engelse bronnen. Riquimundo was een Sueben leider in Gallaecia van 457 tot ongeveer 464. Hij werd niet opgetekend als koning (rex), hoewel Hydatius schreef dat” inter Frumarium et Rechimundum oritur de regni potestate dissensio” (“tussen Frumar en Rechimund ontstond een breuk in de macht van het koninkrijk”). In 457 verdeelden de Sueben zich in twee facties, één onder leiding van Maldras die Lusitania binnenviel en een andere onder leiding van Frantán die in Galaecia bleef. Na enkele maanden heerschappij stierf Frantán en verscheen Requimundo als zijn opvolger. Hoewel het mogelijk is dat de Sueben onder een diarchie leefden, is het waarschijnlijker dat de twee facties onafhankelijk van elkaar bleven. Maldras’ uiteindelijke opvolger, Frumario, werd ook niet als koning beschreven, maar in 464 of daaromtrent werd de hele Sueben natie verenigd onder een koning met de naam Remismundo. Vermoedelijk hadden Requimundo en Frumario om de troon gestreden en waren beiden uitgeschakeld, waardoor de weg voor Remismundo was vrijgemaakt. Sommige geleerden hebben Remismundo gelijkgesteld met Rechimund, maar dit lijkt vergezocht.

Remismundo werd in het koningschap bevestigd toen de Visigotische vorst, Theodorico II, hem geschenken stuurde, waaronder wapens, en een Gotische prinses als vrouw. De betrokkenheid van Theodorico bij de opvolging van Remismundo is echter overdreven door Jordanes, die beweert dat nadat de Gotische koning de opstand en usurpatie van Aqiulfo had neergeslagen, hij de Sueben toestond zelf een koning te kiezen, en zij Remismundo kozen. In 466 stuurde Theodorico op gezag van Hydatius een gezant, Salla, naar het hof van Remismundo. Remismundo stuurde mogelijk ene Palagorius, een edele Galiciër (inwoner van Gallaecia), als gezant naar Theodorico, maar het is mogelijk dat Palagorius op privé-missie ging.

In 465 plunderde hij (Remismundo) Coimbra of Conímbriga en in 468 verwoestte hij het, waarbij hij de goederen van een adellijke familie genaamd de Cantabri plunderde. In 469 werd de stad Lissabon verraden aan de Sueben door een inheemse Romein genaamd Lusidius. Eveneens in 469 begon Remismundo onderhandelingen met de Romeinse keizer Anthemius via een grote ambassade van Sueben onder leiding van Lusidius.

In 466 vroeg hij een Ariaanse missionaris aan het Gotische hof en ontving Ajax, een Galliër of Galatiër, die de Suevische adel bekeerde en een Ariaanse kerk in Galicië vestigde.

De donkere periode (469 – 550)


Tussen 469 en 550 is er een historische lagune vanwege de afwezigheid van bronnen. We kennen alleen de naam van koning Teodemundo die in een document genaamd Divisio Wambae wordt genoemd. Er zijn dus slechts enkele hypotheses over deze periode.  De meest gangbare opvatting onder historici is dat gedurende deze tachtig jaar, waarvan wij geen berichten hebben, het Suebi koninkrijk in het noordwesten van het schiereiland werd geconsolideerd als een onafhankelijke entiteit en dat daarbinnen een geleidelijke integratie plaatsvond van de Germaanse bevolking met de Gallo-Cro-Moorse bevolking. Dit wordt bevestigd door het enige document van vóór 550 dat ons over het Sueben-rijk is overgeleverd. Dit is een brief van paus Vigilius aan de metropoliet van Braga, Profuturo, in 538, waarin we de volledige vrijheid zien die de katholieke kerk genoot in een confessioneel Arisch koninkrijk: “haar bisschoppelijke hiërarchie kon vrij communiceren met de buitenwereld, kerken bouwen, proberen de bekering tot het Arianisme van voormalige katholieken tegen te houden, en haar geloof bekeren”, zegt Luis A. Gómez Moreno. Dezelfde historicus wijst erop dat “de integratie tussen de twee leidende sectoren van het land (Sueben en Gallo-Kro-Moorse aristocratie) zich kon ontwikkelen, zo lijkt het, in een essentieel klimaat van uiterlijke vrede. De geografische isolatie van de centrale gebieden van het Suebische koninkrijk en zijn relatieve armoede vormden reeds een onverslaanbare grondslag voor deze uiterlijke vrede, die nu bovendien – vanaf het einde van de 5e eeuw – werd begunstigd door de toenemende zwakte van zijn grote rivaal op het schiereiland: het Visigotische koninkrijk“.

Isidore de Sevilla schrijft in de 7e eeuw dat er in die periode vele koningen regeerde en dat het allemaal Arianen waren.

De laatste fase


Vanaf 550 jaar duikt het Zwabische koninkrijk weer op in de bronnen, met name in de kronieken van Gregorio de Tours en de Visigotische katholieke Juan de Biclara, van wie Isidore de Sevilla later gegevens zal overnemen, maar de informatie die zij verstrekken, heeft alleen betrekking op de gebeurtenissen van het koninkrijk die van invloed zijn op Merovingisch Gallië en het Visigotische koninkrijk. Verdere informatie, hoewel beperkt tot het kerkelijk gebied, wordt verstrekt door de besluiten van de Eerste concilie van Braga van 561 en de Tweede concilie van Braga van 572 en de geschriften van Martín Dumiense.

De bekering tot het katholicisme

Afbeelding van San Martín de Braga. Codex Vigilanus of Albeldensis, Biblitheek van El Escorial.

De definitieve stap naar integratie tussen de Sueben en de Galicisch-Romeinse aristocratie, wat ook de volledige consolidatie van de Sueviaanse monarchie betekende, was de bekering van de koning en zijn hof tot het katholicisme. Het probleem is dat de bronnen het niet eens zijn over het tijdstip van het evenement. Volgens Gregorio de Tours was de bekering het werk van koning Chariarico en vond ze plaats rond het jaar 550, maar volgens Isidoro de Sevilla was het koning Teodomiro en dateert ze van 570. Beide versies komen in essentie overeen: dat de persoon Martin de Braga, een geestelijke van de Pannonië, en abt van Dumio en bisschop van Braga was, een belangrijke rol speelde in deze gebeurtenis.

In de huidige geschiedschrijving wordt de voorkeur gegeven aan de versie van Gregorio de Tours, waarin de komst van Martín de Braga naar Galecia tijdens het bewind van Chariarico (550-558/559) wordt gesitueerd en waarin zijn bekering tot het katholicisme in verband wordt gebracht met de toenemende invloed van de Merovingische Franken en de Byzantijnen (Oost Romeinse Rijk), vijanden van de Visigoten, in het Sueben koninkrijk. Om deze reden benadrukken ze dat Martín van Braga voordat hij naar Galecia ging in het Byzantijnse Oosten was geweest en dat zijn aankomst in het Suebische koninkrijk samenviel met de ontscheping van de Byzantijnen in het zuiden van het schiereiland, waar ze de provincie Spania zullen stichten, en, aan de andere kant, de Merovingische invloed – die Gallaecia zou hebben bereikt via de commerciële zeeroute die het gebied van Bordeaux met de noordwestelijke kusten van het schiereiland verbond – zou zich manifesteren in de wijdverbreide verering die onder de Galicisch-Romeinse katholieken bestond voor San Martín de Tours, die volgens Gregorio de Tours een belangrijke rol speelde in de Suebische bekering tot het katholicisme.

Middeleeuwse miniatuur van het Eerste Concilie van Braga, het toont de Sueben koning Ariamiro (recht) met de bisschoppen Lucretius, Andrés en Martín de Dumio. 10e eeuw Codex Vigilanus.

Martín van Braga’s activiteit, gesteund door de koning, richtte zich op de kerstening van landelijke gebieden, die sterk beïnvloed waren door heidense overtuigingen en de Priscilliaanse ketterij, zoals kan worden afgeleid uit zijn pastorale verhandeling De correctione ruststicorum, en op de reorganisatie van de Kerk van het koninkrijk om er een echte “nationale” kerk van te maken. Zo werd de traditionele kerkelijke organisatie die van het Late-Romeinse Rijk was geërfd, onder toezicht van Martín, die al de grootstedelijke wijk Braga bezette, getransformeerd met de verdeling van het koninkrijk in 13 bisdommen, waarvan sommige nieuw, die op hun beurt werden gegroepeerd in twee grote districten of “kerkelijke provincies”: een in het zuiden, waarvan het grootstedelijke gebied Braga zou zijn, en een andere in het noorden, met Lugo als de nieuwe grootstedelijke wijk. Deze verdeling werd volgens Luis A. García Moreno aangepast aan “de territoriale en politieke realiteit van het Suebische koninkrijk in die tijd”. In dit koninkrijk presenteerden de noordelijke gebieden, die over het algemeen overeenkomen met het oude Lucensisklooster, een duidelijk archaïsme in hun sociaal-economische structuren ten opzichte van de zuidelijke: het praktische ontbreken van belangrijke stedelijke kernen, met uitzondering van Lugo; het bestaan van wijken met overblijfselen van tribale structuren en waarvan de kerkelijke organisatie was gestructureerd rond bisschoppelijke kloosters van de Keltische traditie, etc. ” De dertien bisschoppen van de gereorganiseerde Suebische Katholieke Kerk waren de volgende: Brittannia; Lucus Augusti; Laniobrense; Iria Flavia; Tudae; Auriensis; Asturica Augusta; Dumiun; Portucale; Lamecum; Viseum; Conimbriga; Egitania.

Het Eerste Concilie van Braga en het Tweede Concilie van Braga, respectievelijk in mei 561 en juni 572, waren van fundamenteel belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Martín de Braga. In het eerste, onder auspiciën van koning Ariamiro (558/559-561), de opvolger van Chariaro, werd de Priscilianistische kwestie en de interne problemen van de Kerk behandeld. In het tweede, opgeroepen tijdens de regering van koning Miro (570-583), zoon van Teodomiro (561-570), en opvolger van Ariamiro, werd de oprichting van de “nationale” Sueviaanse Kerk voltooid door haar te voorzien van haar eigen canonieke wet, ontleend aan de belangrijkste concilies van de Griekse Kerk.

De 6e eeuw en de annexatie


De Britten

Gebieden met culturen van Britse oorsprong in de 6e eeuw. De zee was het communicatiemiddel tussen de verschillende gemeenschappen.

Ergens laat in de 5e eeuw of vroeg in de zesde eeuw vestigde een groep Romeins-Britse vluchtelingen van de Angelsaksen zich in het noorden van het Suebische koninkrijk Gallæcia in gebieden die later de naam Britonia kregen. Het meeste wat bekend is over deze vestiging komt uit kerkelijke bronnen; Notulen van het Tweede Concilie van Braga uit 572 verwijzen naar een bisdom genaamd de Britonensis ecclesia (“Britse kerk”) en een bisschoppelijke zetel genaamd de sedes Britonarum (“Zetel van de Britten”), terwijl het administratieve en kerkelijke document, gewoonlijk bekend als Divisio Theodemiri of Parochiale suevorum, aan hun eigen kerken en het klooster Maximi, waarschijnlijk het klooster van Santa Maria de Bretoña, toeschreven. De bisschop die dit bisdom vertegenwoordigde op het Tweede Concilie van Braga droeg de Brythonische naam Mailoc. Het bisdom bleef tot in de 7e eeuw vertegenwoordigd op verschillende concilies.

Koning Ariamiro en koning Theodemiro

Ariamiro (?-560) was een Zwabische koning die de troon bekleedde tussen 558-559 en 561. Hij volgde koning Chariarico op en tijdens zijn bewind werd het Eerste Concilie van Braga gehouden, waarbij de katholieke kerk in het koninkrijk werd gereorganiseerd na de bekering van de Sueben tot het katholicisme, waarmee het Ariaanse christendom werd verlaten. Het eerste orthodoxe concilie dat in het koninkrijk werd gehouden, was bijna geheel gewijd aan de veroordeling van het Priscillianisme, waarbij in het geheel geen melding werd gemaakt van het Arianisme, en slechts eenmaal de geestelijken werden berispt wegens het versieren van hun kleding en het dragen van granos, een Germaans woord dat ofwel varkensstaarten, lange baard, snor of een Suebische knoop impliceert, een gebruik dat heidens werd verklaard. Van de acht hulpbisschoppen droeg slechts één een Germaanse naam, bisschop Ilderic.

Theodemiro (?-570) was een van de laatste Suebische koningen van Gallaecia en een van de eerste Chalcedonische christenen die deze titel voerden. Hij volgde Ariamir op ergens tussen eind mei 561 en het jaar 566 en regeerde tot zijn dood. Later, op 1 januari 569, hield Theodemiro, een concilie in Lugo, waarin de administratieve en kerkelijke organisatie van het koninkrijk werd geregeld. Op zijn verzoek werd het Koninkrijk Gallaecia verdeeld in twee provincies of synodes, onder de autoriteit van de metropolieten Braga en Lugo, en dertien bisschopszones, waarvan sommige nieuw waren. Er moesten neiuwe bischoppen aangesteld worden plus een aantal oud gediende. Iria Flavia, Britonia, Astorga, Ourense en Tui in het noorden, vielen onder de autoriteit van Lugo; en Dume, Porto, Viseu, Lamego, Coimbra en Idanha-a-Velha in het zuiden, werden afhankelijk van Braga. Elke zetel werd vervolgens verder verdeeld in kleinere gebieden, ecclesiae en pagi genaamd. De verkiezing van Lugo tot metropoliet van het noorden was te danken aan de centrale ligging ten opzichte van de afhankelijke zetels en die stad.

Koning Miro

Volgens Johannes van Biclaro (Visigotisch kroniekschrijver) volgde Miro in 570 Theodemiro op als koning van de Sueben. In zijn tijd werd het Suebische koninkrijk opnieuw uitgedaagd door de Visigoten, die onder hun koning Leovigildo bezig waren hun koninkrijk, dat sinds hun nederlaag door de Franken in de Slag bij Vouillé was gereduceerd en grotendeels door buitenlanders werd bestuurd, weer op te bouwen.

Miro, koning van Gallaecië, en de heilige Martín de Braga, uit een manuscript uit 1145 van Martinus’ Formula Vitae Honestae, nu in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek. Martin’s werk was oorspronkelijk gericht aan koning Miro: “Aan koning Miro, de meest glorieuze en rustige, de vrome, onderscheiden om zijn katholieke geloof”.

In 572 gaf Miro opdracht tot de viering van het Tweede Concilie van Braga, dat werd voorgezeten door de Pannonische heilige Martín van Braga als aartsbisschop van de hoofdstad van het Sueben koninkrijk. Martín was een gecultiveerd man, geprezen door Isidore van Sevilla, Venantius Fortunatus en Gregorius van Tours, die de Sueben tot het katholicisme leidde en de culturele en politieke renaissance van het koninkrijk bevorderde. In de akten van het concilie verklaarde Martín de eenheid en zuiverheid van het katholieke geloof in Gallaecia en werd Arius voor het eerst in diskrediet gebracht. Van de twaalf hulpbisschoppen waren er vijf Sueves (Nitigius van Lugo, Wittimer van Ourense, Anila van Tui, Remisol van Viseu, Adoric van Idanha-a-Velha), en één een Brit, Mailoc.

In datzelfde jaar 572 leidde Miro een expeditie tegen de Runcones, toen de Visigotische koning Leovigildo succesvolle militaire activiteiten ontplooide in het zuiden: hij had de steden Cordova (Córdoba) en Medina-Sidonia heroverd, en een succesvolle aanval geleid op de regio rond de stad Málaga. Maar vanaf 573 kwamen zijn veldtochten dichter bij de Suebische gebieden, waarbij hij eerst Sabaria bezette, later het Aregenses-gebergte en Cantabria, waar hij enkele indringers verdreef. Uiteindelijk trok hij in 576 Gallaecia zelf binnen, waarbij hij de grenzen van het koninkrijk verstoorde, maar Miro stuurde ambassadeurs en verkreeg van Leovigildo een tijdelijke vrede. Het was waarschijnlijk in deze periode dat de Sueben ook enkele ambassadeurs naar de Frankische koning Gontram van Bourgondië stuurden, die door Chilperik I bij Poitiers werden onderschept en een jaar lang gevangen werden gehouden, zoals Gregorius van Tours heeft opgetekend.

Later, in 579, kwam de zoon van Leovigildo, prins Hermenegildo, in opstand tegen zijn vader en riep zichzelf uit tot koning. Terwijl hij in Sevilla verbleef, had hij zich onder invloed van zijn vrouw, de Frankische prinses Ingundis, en van Leander van Sevilla (bisschop van Sevilla) tot het katholicisme bekeerd, in openlijke tegenstelling tot het Arianisme van zijn vader. Maar pas in 582 verzamelde Leovigildo zijn legers om zijn zoon aan te vallen: eerst nam hij Mérida in; vervolgens trok hij in 583 naar Sevilla dat hij belegerde. Hierdoor werd de opstand van Hermenegildo afhankelijk van de steun van het Oost-Romeinse Rijk, dat sinds Justinianus I een groot deel van de zuidelijke kustgebieden van Hispania beheerste, en van de Sueves. Datzelfde jaar trok Miro, met zijn leger naar het zuiden, met de bedoeling de blokkade te doorbreken, maar terwijl hij zijn kamp opsloeg, werd ook hij belegerd door Leovigildo, waarna hij gedwongen werd een verdrag van trouw met de Visigotische koning te ondertekenen. Na uitwisseling van geschenken keerde Miro terug naar Gallaecia, waar hij enkele dagen later te bed werd gelegd en spoedig daarna stierf, volgens Gregorius van Tours, als gevolg van “het slechte water van Spanje”. De opstand van Hermenegildo eindigde in 584, toen Leovigildo de Byzantijnen omkocht met 30.000 solidi, waardoor zijn zoon hun steun verloor.

De laatste koningen en de expansie van de Visigoten

Het Visigotisch – en het Suebisch koninkrijk rond het jaar 560.

Na de dood van Miro werd zijn zoon Eborico koning, maar blijkbaar niet voordat hij tekenen van waardering en vriendschap naar Leovigildo had gestuurd. Nog geen jaar later greep zijn zwager Audeca, vergezeld van het leger, de macht. Hij sloot Eborico op in een klooster en dwong hem tot priester te wijden, waardoor hij niet meer in aanmerking kwam voor de troon. Vervolgens trouwde Audeca met Siseguntia, de weduwe van koning Miro, en maakte zichzelf koning. Deze usurpatie en de door Eborico verleende vriendschap gaven Leovigildo de gelegenheid om het naburige koninkrijk in te nemen. In 585 trok Leovigildo ten strijde tegen de Sueves en viel Gallaecia binnen. Volgens Johannes van Biclaro: “Koning Leovigildo verwoest Gallaecië en berooft Audeca van het gehele koninkrijk; de natie van de Sueben, hun schat en vaderland worden aan zijn macht onderworpen en veranderd in een provincie van de Visigoten.” Tijdens de veldtocht vielen de Franken van koning Gontram Septimania aan, misschien in een poging de Sueben te helpen, en stuurden tegelijkertijd schepen naar Gallaecia die werden onderschept door de troepen van Leovigildo, die hun lading meenam en de meeste bemanningen doodden of tot slaaf maakten. Zo werd het koninkrijk overgedragen aan de Visigoten als een van hun drie bestuurlijke gebieden: Gallaecia, Hispania en Gallia Narbonensis. Audeca, die gevangen werd genomen, werd getonnierd en gedwongen een heilige orden aan te nemen, waarna hij in ballingschap werd gestuurd naar Beja, in Zuid-Lusitania.

In datzelfde jaar, 585, kwam een man genaamd Malaric in opstand tegen de Visigoten en eiste de troon op, maar hij werd uiteindelijk verslagen en gevangen genomen door de generaals van Leovigildo, die hem geketend naar de Visigotische koning brachten.

Bronnen en onenigheden


In tegenstelling tot sommige andere barbaarse volkeren, zoals de Vandalen, Visigoten, Ostrogoten en Hunnen, die een belangrijke rol speelden bij het verlies van de westelijke provincies door Rome, vormden de Sueben, die zich vestigden in Gallaecia en Noord-Lusitania, ver afgelegen en buiten de mediterrane gebieden. zelden een bedreiging voor Rome en de belangen van Rome. Sterker nog, op momenten dat we meer gedetailleerde kennis hebben van hun geschiedenis door een verscheidenheid aan bronnen, werden ze juist een uitdaging, zoals onder het bewind van Requila. Gedurende hun hele geschiedenis als onafhankelijke natie onderhielden zij een belangrijke diplomatieke activiteit, met name met Rome, de Vandalen, de Visigoten, en later ook met de Franken. Opnieuw werden zij belangrijke spelers tijdens de regering van Miro, in het laatste derde deel van de 6e eeuw, toen zij zich aansloten bij andere katholieke machten, de Franken en de Oost-Romeinen (Byzantijnen), ter ondersteuning van Hermenegildo, en tegen de Visigotische koning Leovigildo. Vanwege hun relatief isolement en afgelegen ligging zijn de bronnen over de Sueben beperkt.

De belangrijkste bron voor de geschiedenis van de Sueben in de 5e eeuw is de kroniek die de inheemse bisschop Hydatius in 470 schreef, als voortzetting van de kroniek van de heilige Hiëronymus. Hydatius werd rond 400 geboren in de stad Limici, op de grens van het huidige Galicië en Portugal, in het dal van de rivier de Lima. Hij was getuige van de vestiging van de Sueben op het Iberisch schiereiland in 409 en van de transformatie van Gallaecia van een Romeinse provincie in een onafhankelijk barbaars koninkrijk. Gedurende een groot deel van zijn leven was hij gedwongen te verblijven in afgelegen Romeinse gemeenschappen, voortdurend bedreigd door de Sueben en de Vandalen, hoewel we ook weten dat hij verschillende keren buiten Hispania reisde, voor kennis of als ambassadeur, en dat hij correspondentie onderhield met andere bisschoppen. In 460 werd hij gevangen genomen door de Suebische krijgsheer Frumario, beschuldigd van verraad door andere lokale mannen. Na drie maanden gevangen te hebben gezeten, terwijl de Sueben het gebied van Chaves verwoestten, werd hij ongedeerd vrijgelaten, tegen de wil van de mannen die hem beschuldigden. De kroniek van Hydatius, die universeel pretendeert te zijn, verandert langzaam in een plaatselijke geschiedenis. Na de vestiging van de barbaren vertelt hij over het conflict tussen de verschillende volkeren; later vertelt hij ook over het veelvuldige conflict van de Sueben met de plaatselijke, nauwelijks geromaniseerde, Galiciërs; het verval van de Romeinse macht in Hispania; de uitbreiding van de Sueben naar het zuiden en het oosten; hun nederlaag door de Visigoten en andere Romeinse foederaten; en de latere heroprichting van hun koninkrijk onder Remismundo, samen met hun bekering tot het arianisme. Hoewel hij wordt beschouwd als een groot geschiedschrijver, zijn zijn portretten meestal onduidelijk, zonder dat er een echte reden of richting wordt gegeven aan de beslissingen of bewegingen van de Sueben, door te vermelden wat de Sueben deden, maar zelden wat ze zeiden, of wat ze pretendeerden. Hydatius neemt de Sueben waar van buitenaf, als wetteloze plunderaars. Deze beschrijving van de Sueben is doorgedrongen tot de secundaire bronnen: E.A. Thomson, een deskundige die vele stukken over het onderwerp heeft geschreven, verklaarde: “ze gingen gewoon van jaar tot jaar blindelings op zoek naar elke plaats waarvan ze vermoedden dat die hen voedsel, kostbaarheden of geld zou opleveren.

Tekening van een schrijvende Paulus Orosius een (Spaans, Portugese) priester, historicus en theoloog. Geboren in Bracara Augusta, het tegenwoordige Braca (portugal).
Paulo Orosio.

Een andere belangrijke bron voor de geschiedenis van de Sueves tijdens de eerste nederzettingsfase zijn de “Zeven Geschiedenisboeken tegen de Heidenen” van Orosius, een andere plaatselijke historicus. Hij schetste een heel ander beeld van de eerste vestiging van de Sueben en Vandalen, minder catastrofaal dan dat van Hydatius. In zijn verhaal hervatten Sueves en Vandalen, na een gewelddadige entree in Hispania, een vreedzaam leven, terwijl veel arme inwoners zich bij hen aansloten, op de vlucht voor de Romeinse belastingen en heffingen. Maar, zoals opgemerkt, is zijn verhaal ook vertekend door zijn agenda, omdat hij het christendom wilde beschuldigen van de val en de decadentie van Rome.

Het conflict tussen Vandalen en Sueben wordt ook verteld door Gregorius van Tours, die in de 6e eeuw de blokkade, de dood van Gunderic onder onbekende omstandigheden, en de oplossing van het conflict in een kampioensgevecht vertelde, waarbij de verslagen Vandalen gedwongen werden Gallaecia te verlaten. Onder de Vandalen werd blijkbaar een iets andere geschiedenis verteld, want Procopius schreef dat volgens hun overleveringen koning Gunderic gevangen werd genomen en gespietst door Germanen in Spanje.

Isidore de Sevilla (rechts) en Braulio de Zaragoza (links) in een Ottoniaans verlucht manuscript uit de 2e helft van de 10e eeuw

Voor het midden van de vijfde eeuw hebben we ook hoofdstuk 44 van Jordanes’ Getica, dat verhaalt over de nederlaag van de Sueben koning Requiarrio door de Romeinse foederati-troepen onder leiding van de Visigoten. Het is een levendige, zij het korte, vertelling, waarin Requiario, een opstandig man, een doel, een stemming en emoties heeft, net als de andere hoofdpersonen.

Het einde van de kroniek van Hydatius, in 469, markeert het begin van een periode van obscuriteit in de geschiedenis van de Sueben, die pas in het midden van de 6e eeuw, wanneer we over veel bronnen beschikken, weer in het historische licht verschijnen. De meest opvallende zijn de werken van de Pannonische Martín de Braga, die men soms de apostel van de Sueben noemt, en de verslagen van Gregorius van Tours. In de Wonderen van Sint Maarten vertelt Gregorius, en schrijft hij aan een wonder van San Martín de Tours toe, de bekering van koning Charriarico tot het katholicisme, terwijl hij in de Geschiedenis van de Franken verschillende hoofdstukken wijdt aan de betrekkingen tussen Sueben, Visigoten en Franken, en aan het einde van de onafhankelijkheid van de Sueben, die in 585 door de Visigoten werden geannexeerd. Anderzijds werd Martín de Braga, een monnik die rond 550 in Gallaecia aankwam, een echte transformerende macht: als stichter van kloosters en als bisschop en abt van Dume bevorderde hij de bekering van de Sueben, en later als aartsbisschop van Braga en maximale religieuze autoriteit van het koninkrijk nam hij deel aan de hervorming van de Kerk en van het plaatselijke bestuur. Verschillende van zijn werken zijn bewaard gebleven, waaronder een formule voor een eerlijk leven opgedragen aan koning Miro; een verhandeling tegen het bijgeloof van de plattelandsbewoners; en verschillende andere kleine verhandelingen. Hij was ook aanwezig bij de concilies van Braga; de beraadslagingen van het tweede concilie werden door hem geleid, als aartsbisschop van de hoofdstad Braga. De akten van deze concilies vormen samen met de Divisio Theodemiro de meest waardevolle bronnen over het innerlijke politieke en religieuze leven van het koninkrijk.

Van groot belang is ook de kroniek van Juan de Biclaro, een Visigoot, rond 590. Zijn verslagen, hoewel waarschijnlijk onvolledig, zijn waardevol voor de laatste 15 jaar van onafhankelijkheid van de Sueben, alsmede voor de eerste jaren van de Sueben onder Visigotische heerschappij.

Van groot belang is tenslotte ook een geschiedenis geschreven door Isidore de Sevilla. Hij gebruikte de verslagen van Hydatius, samen met de kroniek van Juan de Biclaro, om een verkorte geschiedenis van de Sueben in Hispania te vormen. De controverse rond Isidore’s geschiedschrijving concentreert zich op zijn weglatingen en toevoegingen, die volgens vele historici en geleerden te talrijk zijn om allemaal als fouten te zien. In Isidore’s Geschiedenis van de koningen van de Goten, Vandalen en Sueves zijn bepaalde details van Hydatius gewijzigd. Veel geleerden schrijven deze wijzigingen toe aan het feit dat Isidore wellicht over andere bronnen dan Hydatius beschikte.

Er is gezegd dat de geschiedenis en het belang van Suebische Gallaecia binnen Spanje lange tijd gemarginaliseerd en verdoezeld werd, voornamelijk om politieke redenen. Het werd overgelaten aan een Duitse geleerde, Wilhem Reinhart, om de eerste samenhangende geschiedenis van de Sueben in Galicia te schrijven, of beter gezegd Gallaecia, aangezien de officiële scheiding tussen Galicia en Portugal pas in 1095 n.Chr. zou plaatsvinden.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-02-09

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

    • Spanish Wikipedia|titel=Reino Suevo|pagecode=118558745| date=20190901
    • Dutch Wikipedia|titel=Suebenrijk|pagecode=63769636| date=20230206
    • English Wikipedia|titel=Kingdom of the Suebi|pagecode=1134179755| date=20230206

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS