Al-Andalus

Al-Ándalus, het deel van het Iberisch schiereiland dat van 711 tot 1492 onder islamitisch beheer stond.

Al-Ándalus (in het klassiek Arabisch geschreven als: الأندلس) is de naam die de moslims in de Middeleeuwen aan het Iberisch schiereiland hebben gegeven. Sommige auteurs gebruiken de term voor het Iberisch schiereiland – en aanvankelijk ook Septimania – dat tussen 711 en 1492 onder islamitische heerschappij stond. De term al-Ándalus duidt voor middeleeuwse Arabische auteurs alle gebieden aan die door moslimtroepen veroverd zijn in de gebieden die momenteel behoren tot Portugal, Spanje, Frankrijk, Andorra en de Britse overzeese gebieden van Gibraltar.

Kaart van Al-Ándalus in 732, gedurende zijn grootste expansie.

Wat interesseert u het meest:

Een pagina uit de Koran van de 12e eeuw, gebruikt in Al-Ándalus.

Na de moslimverovering van het Iberisch schiereiland werd al-Andalus aanvankelijk geïntegreerd in de Noord-Afrikaanse provincie van het Omajjaden-kalifaat. In 756 werd het het Emiraat van Cordoba en later in 929 het Kalifaat van Cordoba, onafhankelijk van het Abasid Kalifaat. Met de ontbinding van het Kalifaat Córdoba in 1031 werd het grondgebied verdeeld in de eerste Taifa koninkrijken, gevolgd door de Almoravid periode, de tweede Taifa koninkrijken, de Almohad periode en de derde Taifa koninkrijken. Met de opmars van de herovering die door de christenen vanuit de bergen van het noordelijke deel van het schiereiland op gang werd gebracht, werd de naam van al-Andalus aangepast aan het afnemende gebied onder moslimheerschappij, waarvan de grenzen geleidelijk aan naar het zuiden werden verlegd, tot de inname van Granada door de Reyes Católicos (katholieke vorsten) in 1492, die een einde maakten aan de islamitische macht op het Iberisch schiereiland, hoewel het grootste deel van de moslimbevolking op het schiereiland bleef, sommigen bekeerden zich tot het katholicisme en anderen, met een meer diepgewortelde geloofsovertuiging, marcheerden naar de toppen van de Sierra Nevada (zie La Alpujarra) tot aan hun definitieve uitzetting.

Toponymie


Hegira dinar van 98 (716 na Christus) waarin de naam Al-Andalus voor het eerst op de Arabische zijde van de dinar voorkomt. Op de achterkant dezelfde Latijnse tekst, waardoor Al-Andalus met Hispania geïdentificeerd kon worden.

De naam al-Àndalus, die verwijst naar het Iberisch schiereiland, is voor het eerst gedocumenteerd op een munt die bewaard is gebleven in het Nationaal Archeologisch Museum van Spanje en gedateerd is in het jaar 98 Hidjra (AD 716), een paar jaar na de verovering van het Iberisch schiereiland door de moslims. In de tweetalige Latijns-Arabische dinar zien we de inscriptie Ferit[us] soli[dus] in het Span [ia] ann[o] XCVII (“dit salaris werd geslagen in Spanië, in 97 [komt overeen met 98]”) aan de ene kant en zijn vergelijkbare Arabische tegenhanger aan de andere kant: duriba hadal-dinar bi-l-Andalus sanata taman wa-tisin (“deze dinar werd geslagen in al-Andalus, in 98 [van de hidjra]”). Hier zien we “Spania of Hispania komt overeen met de al-Andalus dat nog maar net in het islamitische Rijk is opgenomen”, besluit María Jesús Viguera Molins. “Het gebruik van de nieuwe naam heeft tot doel om hier een nieuw staatslichaam te vestigen. Men wil hiermee duidelijk aantonen dat de nominale en beslissende afscheiding van al-Ándalus ten opzichte van het Visigotische koninkrijk een feit is, maar dat er ruimte bestaat voor een speciale (Hispania) entiteit. Soms gebruikt voor het hele Iberisch schiereiland, werd het hier specifiek gebruikt om het moslimgebied aan te wijzen”, voegt deze historicus er nog aan toe.

Hoewel het duidelijk is dat het toponiem al-Àndalus als synoniem voor Hispania werd gebruikt, is de oorsprong van de term niet duidelijk, en er zijn verschillende theorieën in dit verband geformuleerd.

Vandalen thesis
Arabische grafiek van het woord “al-Àndalus” (met diakritische tekens van vocalisatie).

Deze historische en omstreden stelling verdedigt dat de Vandalen, een Germaanse volk dat de Romeinse Bética bezette tussen 409 en 429 en die van daaruit Noord-Afrika binnenvielen, de naam Al-Andalus hebben doen ontstaan. De beschrijving van de Vandalen werd in de Spaanstalige wereld al in de Middeleeuwen gebruikt, hoewel deze pas vanaf de 16e eeuw meer verbreid begon te raken, toen het in meerdere werken van oudheidkundige in de Spaanse culturele kringen verscheen. De 19e eeuwse Nederlandse Arabist, Reinhart Dozy, was de eerste die het argumenteerde volgens de moderne filologie. Op de voet gevolgd door Christian Friedrich Seybold (1859-1921) en Évariste Lévi-Provençal (1894-1956). Deze veronderstelling werd door de geschiedenis heen op verschillende manieren beargumenteerd.

Arabische grafiek van het woord “al-Ándalus”.

Een van de argumenten betoogde dat de naam van Andalucía afkomstig was van “Vandalicia”, wat “het land van de vandalen” zou betekenen. Het zwakke punt van deze stelling is dat de plaatsnaam “Andalucía”, in zijn oorspronkelijke vorm “el Andalucía”, een gedocumenteerde Castilianisering is van het Arabische “al-andalusiya”, een Arabisch bijvoeglijk naamwoord gerelateerd is aan het zelfstandig naamwoord “al-Ándalus” en dat het vanuit chronologisch oogpunt niet logisch is om de naam “al-Ándalus” te rechtvaardigen door de naam “Andalucía”, dat van latere tijd is. Bovendien is er geen enkel documentair bewijs dat de regio ooit “Vandalicia” werd genoemd. Het is echter een zeer populaire etymologie geweest en een ‘authentiek’ historisch cliché dat zich op grote schaal heeft herhaald. Naar aanleiding van deze valse etymologie werd de Latijnse plaatsnaam “Vandalia” gebruikt als een neologisme om naar Andalucía te verwijzen in moderne Latijnse teksten, zoals het motto dat op het schild van de stad Carmona verschijnt: SICVT LVCIFER LVCET IN AVRORA, ITA IN VANDALIË CARMONA (‘Zoals Lucero  bij dageraad schijnt, zo schijnt Carmona in Andalucía’). Deze zin wordt toegeschreven aan Fernando III. Een Lucero is, normaal gesproken, een morgenster oftewel een strijdknots met metalen punten. Maar gelukkig wordt ook de planeet Venus als morgenster beschreven.

Aan het einde van de 20e eeuw, volgens hetzelfde idee dat de naam “al-Ándalus” in verband brengt met de Vandalen, werd een andere hypothese voorgesteld. Deze hypothese beweert dat de Arabische term “al-Ándalus” afkomstig kan zijn van de Berberse of Amazigh uitdrukking “Tamort Uandalos”, wat het “land van de Vandalen” zou betekenen. Volgens deze hypothese, noemden de inwoners van Noord-Afrika, die de Vandalen zagen aankomen van de andere kant van de Straat van Gibraltar, noemden de landen aan de andere kant “land van de Vandalen”. De redenering is dat de genitief (tweede naamval, die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde) in de Berberse taal wordt geconstrueerd door het deeltje “u” aan het begin van het woord toe te voegen. Daarom, aangezien de Latijnse naam van het Vandaalse-volk “vandalus” was (uitgesproken als “uándalus”), zou de Berberse uitdrukking “tamort uandalos”, wat het “land van de vandalen” zou betekenen, door de Arabieren kunnen worden verward met de Berberse gelijkklinkende uitdrukking “tamort u-andalos” of land van de ándalos, dat zou zijn afgeleid van het Arabische woord Andalus, met verlies van de “v” (uitgesproken u) als gevolg van verwarring met de geciteerde Berberse “constructievorm” en daaraan toegevoegd het voorafgaand bijvoeglijk naamwoord “al-“. Het zwakke punt van deze hypothese is dat de aanhangers niet in staat zijn geweest om een historische documentaire of epigrafische bron te verschaffen om aan te tonen dat Betica of Hispania ooit “Vandalicia” of “tamort u-andalos” werden genoemd. 

Visigotische thesis

Heinz Halm stelt dat ‘al-Ándalus’ de araberisering is van de Visigotische uitdrukking ‘Landa-hlauts’, een zelfstandig naamwoord dat bestaat uit de termen “landa” (land) en “hlauts” (loterij) en dat betekent “land verloting”. Volgens Halm verdeelden de Visigoten de veroverde landen door middel van ‘loterijen’ met het doel ze opnieuw te bevolken en noemden de verdeelde landen ‘Sortes Gothicae’. Op deze manier beweert Halm dat ‘Landa-hlauts’ de Visigotische naam van de voormalige provincie Bética was, en dat hij daaruit het Arabische woord al-Andalus kon afleiden. In historische bronnen is echter alleen de Latijnse uitdrukking ‘Gothica sors’ die verwijst naar het Visigotische koninkrijk gedocumenteerd en de uitdrukking ‘Landa-hlauts’ of iets dergelijks is in geen enkele historische bron gevonden.

De Visigotische stelling werd in 2004 herzien door de historicus Rafael Sabio González, in een werk waarin hij het politieke karakter van het stamwoord ‘land’ benadrukt. Dit zou dus eerder verwijzen naar het begrip natie dan naar een verdeling van het land, volgens een lange traditie onder de Germaanse talen (Deutschland, England, Scotland en Switzerland zijn enkele voorbeelden) en verwijzen naar het geheel van de door de Visigoten bezette gebieden van het Iberisch schiereiland, en niet alleen naar Andalucía. In tegenstelling tot al-Ándalus zou het concept van Spania (een late afleiding van Hispania) door de Byzantijnen zijn toegeëigend in hun pogingen om het westelijke deel van het Rijk te herstellen. Zodra de moslims het Iberisch schiereiland waren binnengedrongen en de plaats innamen van de Visigotische regeringselite, namen ze de uitdrukking al-Àndalus aan om te verwijzen naar hun domeinen, nu vrij van etymologisch druk, behield het zijn politieke betekenis. Op deze manier liet men zien dat, naarmate men de gecontroleerde ruimte van de moslims terugdrong, dat ook voor de zogenoemde geografische uitbreiding gold. Interessant is dat de huidige meervoudige toponymie al-Àndalus het resultaat zou kunnen zijn van de verstarring van het woord door Castilla, hetzij toevallig (met het oog op de tijdelijke fixatie van de grens met de Almohaddomeinen), hetzij opzettelijk (met het oog op de eerste etymologische verklaringen van het begrip en de opkomst van het geloof dat het afkomstig is van de vandalen).

Altantische thesis

De Atlantisch stelling ontleent de naam “al-Àndalus” aan het Griekse Atlantis of het Latijnse Atlanticum. Meer recentelijk bevestigde de filoloog Joaquín Vallvé Bermejo in zijn werk La división territorial de la España musulmana, dat de naam ‘al-Ándalus’ zijn oorsprong vindt in de Arabische plaats “Jazirat al-Andalus”, dat wil zeggen de insula of het schiereiland van de Atlantische Oceaan of Atlantis, en dat het zou verwijzen naar het Iberisch schiereiland. Volgens deze professor werd de legende van Plato’s Atlantis naar de Arabische wereld overgebracht vóór het ontstaan van de Islam in de 7e eeuw, zoals blijkt uit de pre-islamitische poëzie die al verwijst naar een Al-Andalus. Om de passage van de Grieks-Latijnse Atlantis naar de Arabische al-Andalus te verklaren, wordt een beroep gedaan op de fonetische transcriptie: Atlanta wordt uitgesproken als al.landa, (zoals bij atlete zegt men in het Arabisch: al.leta),  de ‘t’ wordt vervangen door een geminimaliseerde ‘l’.

In 2002 verklaarde María Jesús Viguera dat de naam zou kunnen zijn toegepast op “het Atlantische schiereiland” (Yazirat al-Andalus). Meer recentelijk heeft historicus Eduardo Manzano Moreno, nadat hij de stelling van de vandalen als “nauwelijks geloofwaardig” had verworpen (“de aanwezigheid van de vandalen heeft geen blijvende sporen nagelaten en bovendien, als dat wel zo was geweest, zou de naam in een of andere tekst uit de Visigotische tijd zijn bevestigd”), vindt het “waarschijnlijker” dat Al-Andalus “een gecultiveerde naam is, een suggestieve naam, misschien verwijzend naar de oude mythe van Atlantis en die de veroveraars ertoe bracht die mythische plaats te identificeren met het land van het meest westelijke einde van hun expedities”.

Geschiedenis


De mosliminvasie begon in 711 en na een aantal jaren is het schiereiland verdeeld in de moslimstaat al-Àndalus met in het noorden een aantal graafschappen en christelijke koninkrijken. Beide geografische grenzen veranderden en presenteren twee verschillende samenlevingsmodellen.

De verovering

Tussen 711 en 715 veroverden de generaals van het Omajjaden-kalifaat een deel van het Iberisch schiereiland, maar zonder enige effectieve controle ten noorden van het Sistema Central. De verovering van het zuiden van het schiereiland werd ondersteund door een deel van de onderdrukte joden. De invasie van de moslims op het schiereiland begon na de ontscheping in Gibraltar (Yebel Tárik), op 27 april 711, van Táriq Ibn Ziyad, luitenant van de gouverneur van Tanger (Musa ibn Nusair), hij stond aan het hoofd van een leger van 9000 man. Kort daarna, op 19 juli, werden de Visigoten verslagen en hun koning Rodrigo stierf in de slag om Guadalete. De aanwezigheid van de Omajjaden ten noorden van het Sistema Central, in die periode was zeer beperkt, dit waren enkele garnizoenen bedoeld om hun militaire invallen en razzia’s te verdiepen.

Het Emiraat Córdoba in het jaar 814.
Het Emiraat Córdoba

In het jaar 756 kwam Abd al-Rahman I in Córdoba aan en richtte een dynastie op die tot 1031 al-Ándalus zou regeren. In 773 creëerde Abd al-Rahman I het Emiraat Córdoba, dat politiek en bestuurlijk onafhankelijk werd van het Kalifaat Damascus, hoewel hij een culturele, spirituele en morele eenheid met hen in stand hield. Toch was de ware organisator van het onafhankelijke emiraat Abd al-Rahman II, die bevoegdheden delegeerde aan de viziers. De islamisering verliep zeer snel en het aantal mozaraben (christenen in islamitisch gebied) werd aanzienlijk verminderd.

De genealogische boom van de Omajjaden familie. Dat wat hier van belang is staat afgedrukt in geel, de Omajjaden emirs van Córdoba. In oranje, de Omajjaden kaliefen van Córdoba (let op: Abderramán III was emir tot 929, toen hij werd uitgeroepen tot kalief).

In het jaar 912 besteeg Abd al-Rahman III de troon , toen de politieke decadentie van het emiraat al een feit was. In een poging een einde te maken aan de opstanden en conflicten, riep hij zichzelf in 929 uit tot Kalief en zo ontstond het Kalifaat Córdoba.

De kaart van het Iberisch schiereiland rond het jaar 1000. Het kalifaat Córdoba (groen) is iets kleiner geworden. Het koninkrijk Asturias is inmiddels omgedoopt tot het koninkrijk León (okerkleurig). Ook het koninkrijk Navarra (donker oranje) is aanwezig. De Marca Hispania (oranje) is wat kleiner geworden en bestaat nu uit het zelfstandige Graafschap Barcelona en het graafschap Ribagorza.
Het kalifaat Córdoba rond het jaar 1000.
Het Kalifaat Córdoba

Toen Abd al-Rahman III het Kalifaat Córdoba in het jaar 929 opgericht had, kondigde hij de religieuze onafhankelijkheid van Bagdad, de hoofdstad van het Abasid-kalifaat, af. Deze proclamatie van het Kalifaat had een tweeledig doel: binnenin wilden de Omajjaden hun positie consolideren. Buiten de Unie wilden zij de zeeroutes voor de handel in het Middellandse Zeegebied consolideren, door de economische betrekkingen met Byzantium te waarborgen en het gedeeltelijke beheer van het goud te waarborgen.

Na de verovering van Melilla, in 927, beheersten de Omajjaden van Córdoba de driehoek Algerije, Siyimasa en de Atlantische Oceaan. De macht van het kalifaat strekte zich ook uit naar het noorden en in 950 wisselde het Heilige Rooms-Germaanse Rijk ambassadeurs uit met Córdoba. In het jaar 939 versloeg een christelijk leger onder leiding van Ramiro II de León de Arabische legers van Abderramán III in een van zijn strafoperaties (razzia’s) tegen het noorden. Het resultaat van de strijd heeft de Omajjaden ervan weerhouden om een Arabische bevolking in de buurt van de Duero en de onbevolkte gebieden te installeren.

De periode van de Omajjaden is de belangrijkste politieke fase van de islamitische aanwezigheid op het schiereiland, zij het van korte duur was omdat het in praktijk eindigde in 1010 met de fitna of burgeroorlog. In deze oorlog streden de aanhangers van de laatste legitieme kalief Hisham II tegen de aanhangers van zijn premier Hayib Almanzor, dat uiteindelijk de versplintering van de Omajjadenstaat, in vele koninkrijken die bekend stonden als Rienos de Taifas (Taifa koninkrijken), op gang bracht. Op de achtergrond waren er ook problemen zoals de zware fiscale druk die nodig was om de kosten van de oorlogsinspanningen, in de opeenvolgende en steeds zwaardere campagnes tegen het noorden, te financieren.

De eerste Taifa koninkrijken
De eerste Taifa koninkrijken in 1037.

Als gevolg van de burgeroorlog of fitna was het kalifaat verdeeld in wel 39 kleine koninkrijkjes, taifa’s. De beweging, begonnen door de Banu Hamuds met de afkondiging van het koninkrijk Málaga (Taifa de Málaga). werd in deze periode wijdverbreid en leidde tot de versplintering van het kalifaat en de eerste taifa-koninkrijken. Het zal geen vreedzame periode worden, want de verschillende taifa-koninkrijken zullen tegen elkaar vechten. Het Omajjaden-kalifaat van Córdoba werd opgevolgd door het Hammudid-kalifaat van Málaga, alhoewel de Hammudis het recht hadden om voor zichzelf de imamaat of het primaat van de gemeenschap op te eisen. Door een aantal reglementen van Taifa’s werd dit niet erkend, maar het was een legitiem recht.

De taifa koninkrijken in 1080.

Elke taifa identificeert zich aanvankelijk met een familie, clan of dynastie. Naast de bovengenoemde Hammudí-dynastie die het grondgebied van de oude Cora de Rayya, Taifa de Algeciras en Cora de Ceuta zou domineren, zouden de Taifa van de Amiríes (afstammelingen van Almanzor) in Valencia, de Taifa van de Tuyibíes in Zaragoza, de Taifa van de Aftasíes in Badajoz, de Taifa van de Birzalíes in Carmona, en de Taifa van de Abadíes in Sevilla. In de loop der jaren vormden de taifa’s van Sevilla, Badajoz, Toledo en Zaragoza de islamitische mogendheden van het schiereiland.

Het Imperium van de Almoraviden
Het Almoraviden Imperium in de 12e eeuw.

Het uiteenvallen van het kalifaat in meerdere taifa’s maakte het duidelijk dat alleen een gecentraliseerde en verenigde politieke macht de opmars van de noordelijke christelijke koninkrijken kon weerstaan. Zo luidde de verovering van Toledo in 1085 door Alfonso VI de christelijke dreiging van de vernietiging van de islamitische koninkrijken van het schiereiland in. Geconfronteerd met deze situatie, vroegen de koningen van de Taifa’s om hulp bij de Noord-Afrikaanse sultan van de Almoraviden, om hulp. Yusuf Ibn Tasufin stak met een leger de Straat van Gibraltar over en vestigde zich daar in Algericas. In 1086 versloeg hij Alfonso VI de León bij de Zallaqa, waarna hij vanaf 1090 geleidelijk aan alle Taifa’s veroverde. Maar zijn brutale militaire bezetting eindigde in een mislukking toen de Castilianen en Leonezen zich verzetten tegen de belegering van de emblematische Visigotische hoofdstad van Toledo.

De Almoraviden interventie op het schiereiland was het begin van een lange periode van Maghrebi-invloed in Al-Andalus. De Almoravid-periode (van het einde van de 11e eeuw tot het decennium van 1140) werd gevolgd door de Almohaden (van het midden van de 12e eeuw tot het decennium van 1220) en ten slotte de Meriniden (van het einde van de 13e eeuw tot het begin van de 15e eeuw).

De crisis van het Almoravidische Rijk werd gekenmerkt door het verlies van Zaragoza in 1118, dat bezet werd door Alfonso I de Aragón. De eerste tekenen van Andalusische onrust tegen de Almoraviden deden zich voor in Córdoba in 1121, toen de bevolking in opstand kwam tegen de Almoraviden; alleen de tussenkomst van de alfaquíes (islamitische wetsgeleerde) kon een bloedbad voorkomen. Andere opstanden vonden plaats in verschillende steden en vanaf 1140 begon de macht van Almoraviden in Noord-Afrika af te nemen onder druk van de Almohaden. Dit nieuws bereikte het schiereiland. In 1144 begon een Soefi, Ibn Quasi, een anti-Almoravidenbeweging en begonnen de zogenaamde Tweede Koninkrijken van Taifa’s te ontstaan.

Tweede Koninkrijken van Taifa’s
Een veldslag tijdens de Reconquista. Een miniatuur uit het manuscript van Cantigas de Santa María.

De eerste tekenen van de malaise van de Andalusische bevolking tegen de Almoraviden deden zich in 1121 voor in Córdoba, toen de bevolking in opstand kwam tegen de Almoraviden. Alleen de tussenkomst van de alfaquíes kon een bloedbad voorkomen. Andere opstanden vonden plaats in verschillende steden. Vanaf 1140 begon de macht van de Almoraviden in Noord-Afrika af te nemen als gevolg van de druk van de Almohaden, en dit nieuws bereikte het schiereiland. Het is tussen 1140 en 1153 dat de Tweede Koninkrijken van de Taifa’s verschijnen. De meeste van deze koninkrijken zouden in korte tijd worden weggevaagd door de militaire macht van de Almohaden (hoewel de Taifa van Mallorca tot 1203 zou overleven).

Het Almohaden Imperium
Belangrijke steden en wegen gedurende de 12e en 13e eeuw.

De Almohaden landden in 1145 op het Iberisch schiereiland en probeerden de Taifa’s te verenigen met als propaganda-element hun agressie tegen de christelijke koninkrijken, en door de islamitische zuiverheid te verdediging. In iets meer dan dertig jaar slaagden de Almohaden erin een krachtig rijk te smeden dat zich uitstrekte van Santarém (Midden van Portugal) tot Tripoli (Libië) en slaagden erin de christelijke opmars te stoppen toen ze de Castiliaanse troepen in 1195 versloegen in de slag om Alarcos.

Ondanks de inspanningen van de heersers had de Almohad-dynastie vanaf het begin problemen om het hele grondgebied van al-Ándalus te domineren, met name Granada en de Levant (het oostelijke deel). Aan de andere kant werden sommige van hun meer radicale standpunten slecht ontvangen door de moslimbevolking van al-Ándalus, die vreemd was aan veel Berberse tradities. De christelijke overwinning in de slag om Las Navas de Tolosa (1212) markeert het begin van het einde van de Almohad-dynastie aan. Niet alleen voor het resultaat van de ontmoeting zelf, maar ook door de daaropvolgende dood van de Kalief al-Nasir en de successiestrijd die daar weer op volgde waren er de oorzaak van dat het kalifaat in een politieke chaos terechtkwam die aanleiding gaf tot de Derde koninkrijken van Taifa’s.

Derde Koninkrijken van Taifa’s

De ineenstorting van de centrale macht van de Almohaden leidde tot een nieuw tijdperk van versnippering dat opnieuw aanleiding gaf tot het ontstaan van de Taifa-koninkrijken tussen 1224 en 1265 (opnieuw een Taifa-koninkrijk, het Taifa-koninkrijk van Menorca zou het langst duren en zou overleven tot 1287).

Het Nazarí Koninkrijk Granada

In het midden van de 13e eeuw werd al-Ándalus gereduceerd tot het Nazarí koninkrijk Granada (een koninkrijk geregeerd door de Nazarí dynastie). In 1238 kwam Mohammed I ibn Nasr, ook bekend als Al-Ahmar, “el Rojo“, naar Granada. Hij was de schepper van de Nazarí dynastie (dat 20 sultans in Granada telde) en tevens de stichter van het koninkrijk Granada, dat, hoewel in eerste instantie verbroederd met de Castiliaanse koningen, na verloop van tijd belastingplichtig aan hen zou worden om hun onafhankelijkheid te behouden.

La rendición de Granada (De overgave van Granada) een werk van Francisco Pradilla, laat de overgave van de sleutels van de stad Grananda door de islamitische koning Boabdil aan koningin Isabella I de Castilla en koning Fernando II de Aragón zien.

In de laatste decennia van de Nazarí dynastie van Granada deed zich een interne burgeroorlog voor die Al-Zagal, de broer van Muley Hacen van Al-Zagal, en zijn zoon Boabdil onder druk zette.

De laatste koning van de Nazarí dynastie was Boabdil (Abu ‘Abd-Allāh). Zijn nederlaag in 1492 tegen de Reyes Católicos (Katholieke Koningen) maakte een einde aan de Reconquista, een proces dat in de 8ste eeuw begon met Don Pelayo in de slag bij Covadonga. Het Koninkrijk Granada werd geannexeerd bij de Kroon van Castilla.

Territoriale organisatie


Ten tijde van het Emiraat, en dan vooral van het Kalifaat, was het grondgebied georganiseerd in zes grote regio’s (nabiya), drie binnenlandse regio’s en drie grensregio’s, alle met hun bijbehorende cora’s. De regio’s van het Emiraat en vooral het Kalifaat werden in zes grote regio’s georganiseerd. De grensgebieden of het binnenland waren: Al-Gharb, dat de huidige provincie Huelva en het zuiden van Portugal omvatte; Al-Mawsat of het centrale gebieden, die zich uitstrekten over de Guadalquivir en Genil-vallei, plus de bergachtige gebieden van Andalucía en het zuiden van de meseta; dat wil zeggen, het oude Bética; en Al-Sharq of het oostelijk land, dat de Mediterrane boog bedekte, van de huidige provincie Murcia tot Tortosa. Tussen deze afbakening en de christelijke koninkrijken lagen de drie Marca’s (gebieden die tevens dienstdoen als verdedigingsgordel): al-Tagr al-Ala of Marca Superior (Zaragoza); al-Tagr al-Awsat of Marca Media (Toledo); en al-Tagr al-Adna of Marca Inferior (Mérida). Deze marca’s werden gehandhaafd tot het verschijnen van de Taifa koninkrijken.

Een Cora is een gebied (provincie) met een hoofdstad, waarin een wali of gouverneur in het versterkte deel van de stad, of alcazaba, woonde. In elke Cora zat ook een cadi of rechter. De “Marcas” of “thugur” (meervoud van thagr), aan het hoofd van de “Marcas” (meervoud van thagr), daarentegen, had je een militair hoofd genaamd qa’id, wiens gezag boven de autoriteiten van de cora’s werd gesteld, in de marca.

Alcazaba van Granada, waarvan de citadel een van de meest emblematische is.

Sommige auteurs zijn van mening dat de cora’s de opvolgers zijn van de vroegere Baetische indeling. De indeling omvat de uitoefening van bepaalde politieke, administratieve, militaire, economische en gerechtelijke bevoegdheden. De Cora, als basisindeling, werd praktisch gedurende het hele bestaan van al-Ándalus gebruikt, hoewel men, alleen in de tijd van het Kalifaat van Córdoba, over de volledige informatie beschikt. Sommige auteurs schatten het totale aantal cora’s dat in al-Andalus is ontstaan op 40, en andere bronnen stellen vast dat hun aantal (exclusief de cora’s die tot een van de Merken behoren) rond de 21-23 grenzen zou liggen.

De Coras waren op hun beurt verdeeld in kleinere rayons, iqlim genaamd, dat economisch bestuurlijke eenheden waren, elk met een dorp of kasteel als voornaamste punt. In de begindagen van de moslimkolonisatie werden binnen elke Cora nederzettingen gevestigd rond de kastelen, genaamd “hisn” (“husûn”, in het meervoud), die fungeerden als organisatiecentra en verdedigers van een bepaald territoriaal gebied, genaamd “Yûz “(” Ayzâ “, in het meervoud). Deze administratieve structuur blijft ongewijzigd tot de 10e eeuw, wanneer de districten worden gewijzigd en sterk in omvang toenemen,” aqâlîm “genoemd (” iqlîm “, in het enkelvoud).

Op andere historische momenten werd de organisatie van Coras vervangen door een ander vorm van begrensd gebied, zoals de Taha, die eigendom waren van het Nazarí-koninkrijk Granada.

De staatsorganisatie van de Andalusische Staat


Afbeelding van een op het paard gezeten, strijdende Tarik ibn Ziyad.
Tarik ibn Ziyad.

In 711 stak het leger van Berbers uit Noord-Afrika onder leiding van Tariq ibn Ziyad de Straat van Gibraltar over, versloeg de laatste Visigotische koning en begon de verovering van het schiereiland. In 718 was het schiereiland bezet. De Visigotische adel had ermee ingestemd zich te onderwerpen en eer te bewijzen aan de indringers in ruil voor het behoud van het land.

De verschillende fasen

Tussen 714 en 756 was al-Àndalus een van Damascus afhankelijk emiraat, geregeerd door een Vali en levend onder zware spanning. Stabiliteit begon met de komst van Abd al-Rahman I van de Omajjaden-dynastie, die het schiereiland in een onafhankelijk emiraat veranderde. Abd al-Rahman III verklaarde de religieuze onafhankelijkheid en riep het Kalifaat Córdoba uit, een periode van maximale Andalusische pracht en praal.

Aan het begin van de 11e eeuw begon de aristocratie, het leger en de steden op een desintegrerende manier te handelen. Het kalifaat werd langzaam afgebroken en verdween in 1031, verdeeld in meer dan vijfentwintig Taifa koninkrijken. De val van het Kalifaat kwam de noordelijke christelijke koninkrijken ten goede. Aan het einde van de 13e eeuw overleefde alleen het Koninkrijk Granada, dat tot het einde van de islamitische aanwezigheid in 1492 duurde.

Staatsorganisatie

De staat van al-Àndalus werd gecentraliseerd georganiseerd vanuit de autocratische macht van de kaliefen, de hoogste autoriteit voor de gelovigen. De kaliefen verenigden spirituele en wereldlijke macht, en die macht strekte zich uit tot de economische, juridische, militaire en buitenlandse politiek. Hij leidde de overheid met de hulp van een eerste minister (hachib) en benoemde de valí’s en cadí’s. De grensregio’s hadden een speciale status en de vali had tevens de taak  om de militaire macht op zich te nemen.

Het grondgebied werd verdeeld in een lagere provincies, rond Badajoz; een middelbare provincie, rond Toledo; en een superieure provincie, met Zaragoza als hoofdstad. De militaire uitbreiding en grenscontrole vereiste een goede organisatie van het leger. De bevelhebbers van het leger waren voornamelijk Arabieren, en veel van de soldaten waren Berber huurlingen en slaven.

Economie


“Fortuny’s vaas”, een Spaans-Moorse keramiek met metaalaccenten uit Málaga, Spanje, daterend uit de 14e eeuw, nu in het bezit van het Hermitage Museum, St. Petersburg, Rusland. De ijzeren standaard is ontworpen door de Spaanse schilder Mariano Fortuny.

De komst van de islamitische beschaving naar het Iberisch schiereiland heeft belangrijke economische veranderingen teweeggebracht. Van een voornamelijk rurale economie (plattelands economie) naar een sterk stedelijke economie.

Een van de belangrijkste plaatsen in de moslimstad is de suq (soek) oftewel de markt. De markten beleefden een renaissance op het schiereiland tijdens de islamitische periode. Zij verhandelden een verscheidenheid aan producten, voornamelijk metalen producten en andere ambachtelijke producten zoals zijde, katoen of wollen stoffen. Sommige luxegoederen die in al-Ándalus werden geproduceerd, werden geëxporteerd naar christelijk Europa, de Maghreb en zelfs naar het Oosten. De werkplaatsen en winkels waar deze werken werden geproduceerd waren eigendom van de staat. Mālaqa, het huidige Malaga, had een zeer belangrijke aardewerkindustrie, waar sierplaten en sieramforen werden gebakken, de zogenaamde “loza dorada malagueña”, die in het hele Middellandse Zeegebied grote erkenning kreeg.

Gouden dinar van het kalifaat Córdoba, geslagen in de tijd van Alhakén II.

In al-Ándalus werd slavernij ook vaak gebruikt als bron van arbeid. Slaven werden vroeger op basis van hun ras anders gewaardeerd, omdat elk een andere kwaliteit voor de taak werd toegewezen.

Landbouw

De moslimstaat heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de landbouw en de handel. De productie in de landbouw is verbeterd dankzij irrigatie en nieuwe tuinbouwpraktijken. Aan de mediterrane landbouw werden nieuwe producenten en intensieve teeltmethoden toegevoegd. Fruitproducten, groenten en industriële installaties werden belangrijk. Het was een zeer productieve landbouw, die een overschot genereerde voor de stedelijke markt.

In de droge gebieden teelde men tarwe en gerst. Ook worden er lavabonen en granen gezaaid, die de basis vormden voor de voeding van de bevolking. In periodes van lage productie werden granen geïmporteerd uit Noord-Afrika. In deze periode werd de rijstteelt op het schiereiland geïntroduceerd, evenals de teelt van aubergine, artisjok en suikerriet. Fruitbomen bezetten een belangrijk agrarisch gebied; Sintra was beroemd om zijn peren en appels. De huidige Algarve stond bekend om de productie van vijgen en druiven. Ook de productie van honing en wijn viel op. Hoewel de consumptie ervan verboden was door de islam, werd het in grote hoeveelheden geproduceerd en geconsumeerd, althans tot de komst van de Almohaden.

Bevordering van de landbouw

De prins moest worden voorzien van landbouwproducten en de boeren moesten worden beschermd in hun taken. Een goede ordening van de machtige personen kon het fortuin van de mensen vergroten, waardoor honger kon worden vermeden.

Stedenbouw

De moslimstaat bracht ontwikkeling in de steden, die het centrum van het economische, culturele en sociale leven vormden. Er werden ambachten ontwikkeld. De ambachtelijke producten waren bestemd voor de binnen- en buitenlandse handel. Slaven en grondstoffen werden geïmporteerd vanuit Afrika, Europa en het Oosten, en er werden luxe producten geëxporteerd. De geldcirculatie was overvloedig, vooral omdat het schiereiland een centrum van samenvloeiing van Afrikaanse, Europese en oostelijke handelsroutes was. De stad Córdoba, de belangrijkste stad van al-Ándalus, overtrof in de 10e eeuw 100.000 inwoners en werd de grootste stad van West-Europa.

Veeteelt

Vee zou een minder economische rol spelen, wat het belang ervan in de voeding, het vervoer en een minderheid aan werkkrachten in de agrarische sector onderstreept. Wat overigens niet wil zeggen dat de veehouderij geen gangbare praktijk was, met name bij runderen, geiten, konijnen en kippen werden zeer gewaardeerd in de voeding. De moslims kruisten de hydraulische systemen van de Romeinen met die van de Visigoten en met de technieken die ze uit het Oosten brachten. Langs de rivieren bouwden ze watermolens en om water uit de waterputten te halen introduceerden ze het waterrad.

Mijnbouw

De mijnbouw die hier bedreven werd was niet van hoog technisch niveau, tijdens deze periode bleef de exploitatie van de mijnbouwplaatsen op het schiereiland, zoals deze werd gedaan sinds de Romeinse tijd. Ten opzichte van het Visigotische tijdperk werd er wel nieuw leven in de mijnbouw geblazen, wat opviel was de ijzer – en koper -, evenals kwik mijnbouw uit Almadén. Goud werd gewonnen uit sommige rivieren, zoals de Segre, Guadalquivir of aan de monding van de Tajo (Taag). Zilver werd gevonden in Murcia, Beja en Córdoba, het ijzer van Huelva en San Nicolás del Puerto. De grote cinnaber (kwiksulfide) afzetting van Almadén, het koper van Toledo en Granada, het lood van Cabra en het tin van de Algarve.

De zuilen en fontein van de binnenplaats van de Leeuwen van het Alhambra zijn gemaakt van Macael-marmer.

Marmergroeves zijn onder andere die van Macael en Sierra Morena, hoewel er bij al-Ándalus nog steeds een gebrek aan luxe bouwmaterialen was en dus  geïmporteerd moesten worden.

Verdere activiteiten

Het overvloedige hout uit de bossen werd gebruikt voor de vervaardiging van meubelen, voor de scheepsbouw en als brandstof. In Alcácer do Sal was dit een druk gebezigde activiteit vanwege de bossen in deze omgeving. Ook van belang was het verzamelen van geneeskrachtige en aromatische planten en vruchten die bestemd waren voor de medicatie en voeding (kastanjes, hazelnoten, …), of producten zoals kurk.

Replica van een Hispano-Musulmánschip uit de X-XIV eeuw.

De visserij en zoutwinning werden gestimuleerd door het bestaan van een lange kustlijn. Op het gebied van de visserij was er zowel zee- als riviervisserij. Hoewel vis geen belangrijke rol in het dagelijkse dieet zou hebben gespeeld. De meest gevangen soorten waren sardines en tonijn. Voor de vangst van deze laatste werd een soort net gebruikt dat men ‘almadraba‘ noemde. Wat het zout betreft, dit werd verkregen uit zowel steenzoutmijnen in de regio Zaragoza als uit de zoutmijnen (de meest voorkomende) in de regio’s van Alicante, Almeria en Cádiz. Dankzij het zout was het mogelijk een belangrijke zoutindustrie te ontwikkelen, dat één van de exportobjecten was.

In de dunbevolkte gebieden aan de noordelijke grens zou de jacht ook vlees (konijnen, patrijzen, enz.) kunnen opleveren, dat werd gebruikt om de stedelijke markten te bevoorraden, en huiden voor de pelsindustrie (vossen, otters, enz.). Maar de manier waarop men jaagt is meer een vorm van vermaak, er werd met roofvogels gejaagd, wat belangrijk verdragen voor de verzorging en training van deze vogels opleverde.

De samenleving


De Andalusische samenleving

De bevolking van al-Àndalus was een mengeling van mensen, vooral in het begin, en het varieerde in de loop der tijd. Vanuit etnisch oogpunt werd het voornamelijk gevormd door Hispanogodos, gevolgd door de Berbers, die het grootste deel van de Omajjaden legers vormden, de Arabieren die de dominante en leidende groep vormden, en ook andere etnische groepen zoals slaven, joden en een grote massa zwarte slaven. Vanuit religieus oogpunt was de bevolking ofwel moslim ofwel dhimmi (christenen en joden). De christelijke Hispano-Goden van al-Àndalus die zich tot de islam hadden bekeerd staan bekend als muladíes, of muladis, terwijl degenen die de christelijke religie hebben behouden mozárabes of mozaraben worden genoemd. Beiden hebben de islamitische gebruiken en levenswijzen overgenomen. De heersende klasse bestond uit Arabieren, Berbers en Muladi’s en de gedomineerde klasse bestond uit christenen en joden.

De Andalusische sociale structuur werd bepaald door de etnische afkomst van elke groep en door de sociale klasse. Hoewel de islam slechts één type samenleving erkent, de umma of gemeenschap van gelovigen, hebben islamitische juristen de sociale status gebaseerd op de status van vrije mensen en slaven. De interne structuur van elke groep was als volgt: aristocratie (jassa), notabelen (ayan) en massa (amma).

De mozaraben en de joden genoten vrijheid van godsdienst, maar in ruil daarvoor moesten ze twee belastingen betalen: de persoonlijke belasting (yizia) en de eigendomsbelasting op de inkomsten van het land (jarach). Deze twee groepen hadden hun eigen autoriteiten, genoten vrijheid van verkeer en konden op grond van hun recht worden beoordeeld. Zij waren echter ook onderworpen aan de volgende beperkingen:

      • ze konden geen politieke functie bekleden.
      • de mannen konden niet met een moslimvrouw trouwen.
      • ze konden geen Moslim dienaren hebben of hun doden ostentatief begraven.
      • ze moesten in aparte wijken, gescheiden van de moslims wonen.
      • zij waren verplicht om de moslim die het nodig had, zonder vergoeding, gastvrijheid te bieden.
Een partijtje schaak, uit het Libro de los juegos (Boek van de Spelen) van Alfonso X.

Steden als Toledo, Merida, Valencia, Córdoba en Lissabon waren belangrijke Mozarabische centra. Coëxistentie was niet altijd conflictvrij. In Toledo leidden de mozaraben een opstand tegen de Arabische overheersing. Enkele Mozaraben emigreerden naar de christelijke koninkrijken van het noorden, en verspreidden daarmee de architecturale, naamkundige en toponymische elementen van de mozarabische cultuur. De Joden hielden zich bezig met handel en belastinginning. Het waren ook de dokters, ambassadeurs en penningmeesters. De Jood Hasdai ibn Shaprut (915-970), werd een van de vertrouwensmannen van Kalief Abderraman III. Aan het eind van de 15e eeuw waren er naar schatting 50.000 Joden in Granada en 100.000 in het hele islamitische Iberisch schiereiland.

Het is moeilijk in te schatten hoeveel inwoners al-Ándalus tijdens de periode van de grootste uitbreiding van de islamitische heerschappij (10e eeuw) had, maar er is een cijfer van bijna 10 miljoen inwoners gesuggereerd. De Arabieren vestigden zich in de meest vruchtbare gebieden: de vallei van de Guadalquivir, het oosten en de vallei van de Ebro. De Berbers bezetten de bergachtige gebieden, zoals de siërra’s van de Meseta Central en de  Serrenía de Ronda (hooglanden van Ronda), maar waren ook talrijk in de Algarve, hoewel velen na de Berberopstand van 740 naar Noord-Afrika terugkeerden. In 741 arriveerde een groot aantal Syriërs in al-Ándalus om te helpen bij de onderdrukking van de Berberopstand, die zich uiteindelijk in het oosten en zuiden van het schiereiland zou vestigen. Er zijn ook bronnen die wijzen op de aanwezigheid van Jemenitische families in steden als Silves. De aanwezigheid van twee etnische minderheidsgroepen, de zwarten en de slaven, die er nog steeds zijn is opmerkelijk.

De negers kwamen naar Al-Andalus als slaven of huurlingen. Zij dienden als leden van de persoonlijke garde van de vorsten, terwijl anderen als boodschappers werkten. Negervrouwen waren concubines of bedienden. De Slaven (inwoners van de Slavische volkeren) waren aanvankelijk slaven, maar velen slaagden er geleidelijk in hun vrijheid te kopen. Sommigen bereikten belangrijke posities in het bestuur en tijdens de periode van de eerste Taifa-koninkrijken (11e eeuw) vormden sommige Slaven hun eigen koninkrijk.

Opmerkelijk was dat de zigeuners zich vanaf het begin van de 15e eeuw op het schiereiland begonnen te vestigen.

De huizen van de rijkere klassen werden gekenmerkt door hun comfort en schoonheid, dankzij de aanwezigheid van divans, tapijten, kussens en wandkleden die de muren bedekten. In deze huizen werden de nachten geanimeerd door de aanwezigheid van dichters, muzikanten en danseressen.

In landelijke en stedelijke gebieden waren er openbare toiletten (hammam), die niet alleen fungeerden als ruimte voor hygiëne, maar ook voor co-existentie. De Arabische baden hadden een structuur die geërfd was van de Romeinse baden, met verschillende kamers met zwembaden met koud en warm water. Met masseurs, kappers, garderobemanagers, visagisten, enz. De ochtend was gereserveerd voor mannen en de middag voor vrouwen. Met de christelijke herovering werden veel van deze baden gesloten toen men begreep dat ze gunstig waren voor politieke samenzweringen en voor het onderhouden van seksuele relaties.

Brood was de basis van het dagelijkse dieet van al-Àndalus en ook vlees, vis, peulvruchten en fruit werden gegeten. Het voedsel werd gekookt met aromatische kruiden, zoals oregano, en specerijen als gember, peper, komijn. Het vet dat men gebruikte was de olie (al-zait), die bekend staat als het vet dat in de regio van Coimbra werd geproduceerd. De snoepjes werden ook gewaardeerd, zoals queijadas (qayyata), zoete rijst met kaneel en verschillende zoetigheden (gebakjes) gemaakt met noten en honing, die nog steeds kenmerkend zijn voor de gastronomie van bepaalde regio’s van het schiereiland.

Gedichten van Yusuf, aljamiado handschrift.

Na een eerste fase van assimilatie en navolging van de verworvenheden van het Kalifaat Bagdad en de verschillende Perzische koninkrijken (men mag niet vergeten dat Perzië het oer culturele centrum van de klassieke islam is), werd er een originele Andalusische cultuur gevestigd, die een hoog niveau bereikte, vooral in de 10e, 11e en 12e eeuw, zodat al-Andalus een referentie werd voor Europa en voor de rest van de Islam en ook de belangrijkste overbrenger van de Griekse, Arabische, Chinese en Hindoeïstische kennis uit het Oosten werd. Om al deze redenen spreken veel historici van een eerste Europese Renaissance, of Pre-Renaissance. Het Arabisch werd opgelegd als een geschoolde taal, hoewel een groot deel van de bevolking Romaanse of Hebreeuwse talen gebruikte. Deze taalkundige diversiteit kwam tot uiting in de literatuur, met name in de moaxaja.

Dankzij het gebruik van papier, dat economische kopieën mogelijk maakte, bevatte de bibliotheek van al-Hakam II in Córdoba (een van de 70 in de stad) 400.000 boekdelen, waaronder schatten uit de Grieks-Latijnse antieke oudheid en originele bijdragen van moslimdenkers als Avempace en Averroes.

Religieuze minderheden: christenen en joden

Niet-moslims kregen de status van Dhimmi (personen onder bescherming), waarbij volwassen mannen een “Yizia”-belasting betaalden, gelijk aan één dinar per jaar met vrijstellingen voor ouderen en gehandicapten. De behandeling van niet-moslims in het kalifaat is onderwerp van veel discussie onder wetenschappers en commentatoren, vooral als het gaat om het trekken van parallellen met het samenleven van moslims en niet-moslims in de moderne wereld.

Meer dan vijf procent van de bevolking bestaat uit joden. Al-Andalus was een belangrijk centrum van het joodse leven in de vroege Middeleeuwen, met belangrijke geleerden en een van de rijkste en meest stabiele joodse gemeenschappen. De langste periode van relatieve tolerantie begon na 912 met de regering van Abderraman III en zijn zoon, Alhaken II, toen de joden van Al-Andalus floreerden, en zich toelegden op de studie van de wetenschap, de handel en de industrie, in het bijzonder de handel in zijde en de slavenhandel, en zo de welvaart van het land bevorderden werd zuidelijk Iberië een toevluchtsoord voor onderdrukte Joden uit andere landen.

Onder de Almoraviden en Almohaden was er met tussenpozen sprake van Jodenvervolging, maar de bronnen zijn uiterst schaars en geven geen duidelijk beeld, hoewel de situatie na 1160 lijkt te zijn verslechterd. Er waren gewelddadige moslimaanvallen tegen de joden geweest in Córdoba (1011) en Granada (1066). Dit soort slachtingen zijn echter zeldzaam in de islamitische geschiedenis.

De Almohaden, die in 1147 de Maghrebi en Andalusische gebieden hadden overgenomen van de Almoraviden, die in fundamentalistisch opzicht de Almoraviden ver overtroffen en niet-moslims met strengheid behandelden. Zij confronteerde de niet- moslims met de keuze van de dood of bekering. Dat bewoog veel Joden en christenen ertoe om te emigreren. Sommigen, zoals de familie van Maimonides, vluchtten naar het oosten naar meer tolerante moslimlanden.

Cultuur


Culturele pracht en praal

Het islamitische Spanje kende een opmerkelijke ontwikkeling in de cultuur. De oprichting van netwerken van scholen en universiteiten was alom bekend bij de christelijke koninkrijken en droeg bij tot de aantrekkingskracht van de Andalusische cultuur, die op de christelijke koninkrijken werd uitgeoefend.

Gebedsruimte van de moskee van Cordoba, gebouwd tussen de 8e en 10e eeuw.

De islam heeft zijn meest karakteristieke stempel op de architectuur gedrukt. De moskee van Córdoba en het Alhambra van Granada zijn hier twee voorbeelden van, die zo kunnen ontstaan in de Spaans-Arabische kunst, die specifieke elementen toevoegde aan de islamitische architectuurtraditie: de hoefijzerbogen, de gepolychromeerde bogen, de mozaïeken en de versieringen in reliëfs van pleisterwerk.

Wetenschap
Arabisch verhandeling inzake geneeskrachtige planten.

Vergelijkbaar met wat er op artistiek gebied gebeurde, begonnen de Arabieren en Berbers die zich in de 8ste eeuw op het Iberisch schiereiland vestigden, hun toevlucht te nemen tot de kennis die de Visigotische beschaving had nagelaten. Geleidelijk aan, als gevolg van contacten met het Midden-Oosten (in de context van bijvoorbeeld de bedevaart naar Mekka) en de wens van sommige vorsten van al-Ándalus om van hun gerechtshoven kenniscentra te maken die de steden van het Midden-Oosten evenaren, werd in al-Ándalus een wetenschap ontwikkeld die aspecten van grote originaliteit vertoonde. Terwijl de rest van Europa in de Donkere Eeuwen van de kennis bleef, bloeide al-Ándalus dus op. De stad Córdoba was een van de belangrijkste culturele centra van het klassieke islamitische Rijk (en van heel Europa), de andere was Bagdad.

Alle wetenschappelijke disciplines werden onderwezen in madrasa’s (arabisch voor scholen), waarbij de uitwisseling van studenten met de islamitische wereld aan de andere kant van de Middellandse Zee belangrijk was.

Abderramán II was een van de eerste heersers die van het Cordobaanse hof een centrum van cultuur en wijsheid probeerde te maken en daarvoor verschillende wijze mannen uit de islamitische wereld rekruteerde. Een van hen was Abbás Ibn Firnás, die, hoewel hij was ingehuurd om muziek te onderwijzen in Córdoba, kortstondig geïnteresseerd was in andere kennisgebieden, zoals vliegen; hij zou de auteur zijn van een vliegend apparaat gemaakt van hout, met veren en vleugels van grote vogels (een soort deltavlieger). Vastbesloten om zijn werk te testen, sprong van een hoog punt in de stad en, volgens de verhalen, slaagde hij erin om enige tijd te vliegen, maar dat het uiteindelijk eindigde in een val, en raakte hij gewond. Thuis bouwde Ibn Firnás een planetarium, waarin niet alleen de beweging van de planeten werd nagebootst, maar ook verschijnselen als regen en hagel.

Op het gebied van de astronomie zijn van belang de werken van Al-Zarqali, die in de 11e eeuw in Toledo en Córdoba leefde en in het Westen bekend is onder zijn Latijnse naam Azarquiel. Hij verwierf bekendheid door de bouw van astronomische observatie-instrumenten, nadat hij de azafea had uitgevonden, een soort astrolabium dat tot de 16e eeuw door zeelieden werd gebruikt. Hij verdedigde ook dat de baan van de planeten niet cirkelvormig was, maar elliptisch, vooruitlopend op Johannes Kepler op dit gebied.

Al-Zahrawi (936-1013), beter bekend als Abulcasis, dokter aan het hof van Kalief Alhakén, was een belangrijke chirurg van al-Àndalus. Hij staat bekend als de auteur van de encyclopedie al-Tasrif, waarin hij zijn chirurgische ingrepen (amputaties, tandheelkundige behandelingen, oogoperaties, …) presenteerde. Dit werk zou in het Latijn vertaald worden en in Europa gebruikt worden in het onderwijs van de geneeskunde in de Middeleeuwen.

Beeldhouwwerk van Ibn al-Baytar in Benalmádena.

In de plantkunde en farmacologie bestudeerde Ibn al-Baitar (geboren in Málaga aan het eind van de 13e eeuw) de planten van het Iberisch schiereiland, Noord-Afrika en het Oosten dankzij de reizen die hij door deze gebieden maakte. Hij was de auteur van het werk Kitāb al-Jāmiʻ li-mufradāt al-adwiya wa-l-aghdhiya, waarin hij 1400 planten met hun respectievelijke medicinale toepassingen opsomde; hoewel hij vertrouwde op de oude Griekse botanische verhandelingen, presenteerde Ibn Baitar het medicinale gebruik van bijna 200 tot nu toe onbekende planten. Ibn al-‘Awwam, een inwoner van het 12e-eeuwse Sevilla, schreef een landbouwverhandeling getiteld Kitab al-fila-hah, een van de belangrijkste middeleeuwse werken in dit gebied. Hij noemde daarin 585 soorten planten en 50 soorten fruitbomen, en gaf aan hoe ze geteeld moesten worden.

In de periode tussen de 10e en 12e eeuw leefde er een paar grote geografen op het schiereiland, waaronder Al Bakri, Ibn Yubair en Al Idrisi. al-Bakri werkte voornamelijk met schriftelijke en mondelinge bronnen, zonder al-Ándalus te verlaten. Hij was de auteur van het Libro de los caminos y de los Reinos (Book of the Roads and Kingdoms), waarin hij een overzicht gaf van alle toen bekende landen. Het boek werd gevormd aan de hand van inzendingen die elk betrekking hadden op de geografie, de geschiedenis, het klimaat en de bevolking van het land in kwestie. Ibn Yubair, secretaris van de gouverneur van Sevilla, maakte in 1183 de pelgrimstocht naar Mekka, nadat hij van de gelegenheid gebruik had gemaakt om het oostelijke Middellandse Zeegebied te beschrijven, verwijzend naar de politieke gebeurtenissen die deze regio van de wereld heeft gekend, met name de kruistochten. Al-Idrisi, geboren in Sabtah (Ceuta), kreeg zijn opleiding in Córdoba van de Almoraviden, maar moest de stad verlaten om redenen van politieke en religieuze vervolging, om zich te vestigen op het Sicilië van de Noormannen. Op dit eiland schreef hij het Libro de Rogelio (Boek van Rogelio) (zo genoemd door de patroonheilige van al-Idrisi, koning Rogelio II van Sicilië), waar hij de tot dan toe bekende wereld beschreef. De informatie van het werk zou worden vastgelegd in een zilveren planisfeer.

Filosofie

Al-Ándalus diende als brug tussen het Oosten en Europa voor de verspreiding van de werken van de Griekse klassieke filosofen, met name Aristoteles, die zonder de vertalingen in al-Ándalus zeker verloren zouden zijn gegaan.

De belangrijkste denker van al-Ándalus was Ibn Rusd (Averroes) (12e eeuw). Zijn werken omvatten commentaren op het werk van Aristoteles, waarvan hij de vertaler was, en ook commentaren op Plato en een medische encyclopedie. Zijn ideeën hadden een grote invloed op het denken in de Renaissance. Aan de universiteit van Parijs is de gedachte van Aristoteles in de 13e eeuw vooral te danken aan Averroes. De meest radicale aanhangers van deze gedachte, die de vorige ideeën revolutioneerde, zullen bekend staan als “Latijnse averroistas”, de bekendste figuur hiervan was Siger de Brabante (Zeger van Brabant). In 1270 en 1277 werden de stellingen van de “Latijnse Averroïsten” veroordeeld door de bisschop van Parijs en zijn volgelingen vervolgd.

Andere belangrijke filosofen naast Ibn Rusd (Averroes) waren Ibn Bayya (Avempace) en Ibn Tufayl, Maimonides (Córdobaanse Jood) en Ibn Arabi.

Mystiek

Mystiek nam een belangrijke plaats in in de Andalusische intellectuele productie en genoot groot prestige in de islamitische wereld, met name het soefisme, waarvan de grootste vertegenwoordiger Ibn Arabi was, die een geschiedenis van de Andalusische heiligen schreef, die van fundamenteel belang is voor het begrijpen van de geestelijke omgeving en de samenleving van die tijd.

Kluizenaars en mystici waren er in overvloed, met een ascetisch leven, zoals Ibn Masarra, stichter van de eerste school van Andalusische spiritualiteit, de Masarri-school, die triomfeerde onder de Cordovaanse aristocratie.

Kunst


Emirate – en Kalifate kunst

Vanuit artistiek oogpunt gebruikt het Andalusische emiraat een stijl die niet veel verschilt van de rest van het Omajjaden-kalifaat. Dat wil zeggen, de aanpassing van formules en elementen van de culturen die eraan voorafgingen, in dit geval van de Romeinse en Visigotische wereld. Op geen enkel moment is er een letterlijke herhaling van motieven en vormen; integendeel, hun intelligente integratie en assimilatie vertaalt zich in een ware creatieve ontluiking, die zijn oorsprong vindt in het hoogtepunt van de kalifaatkunst. Elementen uit de lokale Spaans-Roemeens-Visigotische traditie worden daarin versmolten met oosterse elementen, zowel Byzantijnse, als Omajjade of Abbaside.

Interieur van de moskee van Córdoba.

De artistieke gebouwen zijn vanaf het eerste moment gecentreerd rond de hoofdstad Córdoba, waar een congregationele moskee werd gebouwd, bestemd om het belangrijkste monument in het islamitische Westen te worden. Tijdens het bewind van Abd al-Rahman II werden er veel werken uitgevoerd die ook nu nog van belang zijn. Het was een hof dat tal van kunstenaars, mode en oosterse gewoontes beschermde. Ook bevorderde het onder andere de bouw van de Alcazaba van Mérida en de bouw van de minaret van de kerk van San Juan in Córdoba, en het verbeterde de muren van Córdoba en die van Sevilla. De kalief Abderramán III, volgde de oosterse traditie volgens welke elke monarch, als teken van prestige, zijn eigen vorstelijke residentie moest hebben, besloot de stad Medina Azahara (Medina al-Zahra) te stichten, een stad die toebehoorde aan het Hof van de Kalief.

Ook in de rest van het schiereiland is de artistieke bloei die door het kalifaat wordt bevorderd zichtbaar. Het zijn vaak de religieuze gebouwen die tot deze groep behoren zoals moskeeën, medersa’s (scholen) en mausolea. In de stad Toledo zijn er nog overblijfselen van de vestingwerken, evenals enkele overblijfselen die de citadel of kashba, de medina ( een oud stadsdeel in veel Arabische steden), arrabales (krottenwijken, buitenwijken) en omgeving bepalen, waaronder de kleine moskee Bab al-Mardum. Andere belangrijke werken zijn de ribat(fort) van Guardamar del Segura (Alicante), het kasteel van Gormaz (Soria) en de stad Vascos (Toledo).

De heersende verfijning van het Kalifaat hof leidde tot de creatie van allerlei decoratieve objecten die onder koninklijk beschermheerschap werden vertaald in de meest uiteenlopende kunstuitingen. Speciale vermelding verdient het werk in ivoor, waaronder allerlei alledaagse voorwerpen die zorgvuldig zijn gesneden: potten en kisten voor het opbergen van sieraden, zalven en parfums, maar ook vijzels, wierookbranders, schalen, kruiken en kannen van geglazuurd keramiek enz. In het Nationaal Archeologisch Museum in Madrid, kunt u de bote de Zamora (pot van Zamora) zien, bestemd voor de vrouw van al-Hakam II; een ander voorbeeld is de arqueta de Leyre (kist van Leyre), in het Museum van Navarra in Pamplona.

De monarchen, zoals in Bagdad en Caïro, richtten hun eigen weverij, dat aanleiding gaf tot een lange geschiedenis van productie van geborduurde zijden stoffen in al-Àndalus. Deze weverijen produceerde doeken en sjerpen met geometrische plantaardige en figuratieve motieven en bandvormende medaillons zoals ze op de sluier of de almaizar van Hisham II te zien zijn, gedragen als een tulband, sluier, die zijn hoofd bedekte en over zijn armen hing.

We zien een kist, van hout maar dat is niet zichtbaar doordat het bekleed is, met zilver in reliëf, met nikkel en verguldsel. Het kistje is rechthoekig en het deksel heeft de vorm van een dak, het heeft een drukke gedreven metalen (zilver nikkel) bewerking.
De kalief al-Hakam II liet (ca. 976) bij de abid van Madīnat al-Zahrā, Badr en Tarîf, een houten kist bekleden met zilver in reliëf, met nikkel en verguldsel, voor zijn zoon en opvolger Hišām II.

Er waren ook werkplaatsen waar brons werd bewerkt, gesneden met figuren die leeuwen en herten voorstellen, waarbij het voorwerp bedekt was met elkaar rakende ronde vormen die doen denken aan de weefsels en aan de omhoog springende waterstralen die figuren vormen in de fonteinen. Het formele en stilistische parallellisme, met Fatimiden (kalifaat in Noord-Afrika) stukken, heeft geleid tot heftige meningsverschillen over de legitimiteit van sommige van deze stukken.

Het aardewerk wordt op verschillende wijze geproduceerd zowel in groen als mangaan (verde y manganeso). De decoraties werden gemaakt op basis van epigrafische en geometrische motieven, de opvallende aanwezigheid van figuratieve motieven wordt bereikt door de toepassing van koperoxide (groen) en mangaanoxide (paars).

Taifa kunst

Het stuk lopen van de politieke eenheid leidde in 1031 tot de afschaffing van het Cordobaanse kalifaat en de oprichting van een mozaïek van onafhankelijke koninkrijken die taifa’s werden genoemd (van tawaifen, partijen, facties). De rivaliteit tussen hen, die de erfenis van het prestige en het gezag van het Kalifaat opeisten, vormde het dominante tonicum van die tijd. Deze situatie vertaalde zich op het artistieke terrein in navolging van Cordobaanse modellen.

Foto ’s avonds genomen van de kamers van La Aljafería de Zaragoza

In deze context wordt de door elk van de vorsten gesponsorde paleisarchitectuur ingevoegd. Een van de beste getuigenissen is zonder twijfel de Aljafería van Zaragoza, typologisch verwant aan het Omajjaden paleis van Mushatta (Jordanië). Het heeft een driedelige indeling waarbij elk van de sectoren gewijd was aan verschillende functies. De centrale sector, voor ceremonieel gebruik, wordt gedomineerd door een rechthoekige binnenplaats waarvan de korte zijden werden bezet door zwembaden, portieken en langgerekte kamers die aan de uiteinden door nissen worden begrensd. Dit schema vloeit zonder twijfel voort uit de Cordobaanse palatinemodellen (paleismodellen). Het repertoire van bogen die in het gebouw worden gebruikt, beantwoordt aan dezelfde traditie, waaronder de gelobde, mixtilineaire, halfronde en spitse hoefijzerbogen, maar ook de complexe organisaties van kruisende, over elkaar heen liggende en tegengestelde bogen. Allemaal gemaakt met eenvoudige materialen, maar bedekt met pleisterwerk (stucwerk)met plantaardige, geometrische en epigrafische motieven, op zoek naar een effect van grootsheid en schijnbare rijkdom.

De oude burchten (Alcazaba’s) van de verschillende koninkrijken werden grondig gerenoveerd. In Málaga werd een dubbelwandige omheining met vierkante torens en een paleis toegevoegd, dat overeenkomt met de overblijfselen van de zogenaamde Cuartos de Granada. De oude citadel van het islamitische Granada, bekend als Qadima (antigua-oud), gelegen op de heuvel van Albaicín, werd versterkt met vierkante en ronde torens en enkele poorten in een bocht, zoals de Puerta Monaita en de Puerta Nueva. De stad bewaart ook enkele baden die bekend staan als El Bañuelo, gelegen langs de loop van de rivier de Darro, verdeeld in drie kamers, waarvan de centrale, of te wel de kamer met het lauwwarme water, een grotere afmetingen kreeg, om redenen van gebruik, grotere afmetingen. In Toledo, Baza en Palma de Mallorca zijn soortgelijke baden bewaard gebleven. De citadel van Almería werd versterkt met gemetselde muren waarbinnen men een paleis bouwde, al-Sumadihiyya, omgeven met tuinen. In het geval van Toledo en Sevilla, vond je koninkrijken die beter hun best deden om zich te vergelijken met het Cordovaanse erfgoed, evenals schaarse fragmenten die over het algemeen buiten de context vielen. Hun paleizen waren oogverblindende getuigenissen van Arabische bouwkunde, bewaard in hun kronieken.

Net als de architectuur, volgde de weelderige kunst de Cordobaanse traditie, hoewel het overgrote deel werd overgenomen door andere centra. De productie van ivoor werd overgebracht naar de werkplaats in Cuenca, terwijl het prestigieuze textiel werd overgenomen door de werkplaats in Almería. Wat de keramiek betreft, werd een techniek die tijdens het kalifaat was ontstaan, geconsolideerd, maar maakte in die tijd een grote ontwikkeling door. Dit is “Cuerda seca” keramiek waarvan de stukken zijn versierd met mangaanoxidelijnen die verschillende motieven vormen en gevuld zijn met glas van verschillende kleuren.

Almoraviden kunst

De werken die tijdens het bewind van de monarch Yusuf ibn Tasufin werden uitgevoerd, waren het bewijs van de soberheid en het gebrek aan ornamentiek die door zijn religieuze ijver werden opgelegd. Deze formele strengheid werd niet in acht genomen door zijn zoon Alí ibn Yusuf die, verblind door de hoofse verfijning van de Andalusische taifa’s, de bouw van verschillende gebouwen met de mooiste elementen sponsorde.

Een meervoudig gelobte (gekrulde) gespitste hoefijzerboog.

De meest geliefde ondersteuning is de pilaar, ter vervanging van de kolom. Zij nemen de hoefijzerbogen en de veelpas over, waaraan zij de spitse hoefijzerboog (arco de túmido), de klaverbladlobben, de mixtilineos en de lambrequines toevoegen, deze laatste worden gevormd door kleine bochten, rechte hoeken en een pinjante sluitsteen. Gerelateerd aan de ontwikkeling van de bogen passen zij, vanaf de aanzetsteen, een gekruld motief toe, iets dat al eerder in de Aljafería van Zaragoza werd toegepast. Het voorkeurssysteem van de daken is het zadeldak, ze bouwden houten plafonds en bereikte een grote ontwikkeling in de Mudejar kunst, terwijl ze tegelijkertijd buitengewone koepeldaken maakten. Sommigen van deze koepeldaken zullen het Cordobaanse model volgen: in elkaar verstrengelde gewelfbogen die de sluitsteen vrij laten, hoewel ze in dit geval uitgaan van hoekige trompen van muqarnas en gebruik maken van opengewerkt stucwerk versierd met uitbundige bloemmotieven. Na dit werk, dat werd gedocumenteerd als de introductie van de mucarna of muqarnas in de Maghreb, verschijnen er nog andere soorten koepels die ook bekend staan als muqarnas, zoals de koepel in de Qarawiyin moskee in Fez.

De echte artistieke werken bleven ten alle tijden verbonden met voorafgaande tradities. De Almeria textielwerkplaats bereikte zijn hoogtepunt door het maken van de beroemde attabi. Deze stoffen worden gekenmerkt door het gebruik van zachtere kleuren met goudkleurige accenten die dubbele cirkels vormden, die elkaar raakten of met elkaar verbonden waren, in rijen gerangschikt, waarin paren van dieren waren geborduurd. De gelijkenis met Siciliaanse stoffen maakt het mogelijk beide werkplaatsen te verwarren. Een gelijkaardig probleem vormen de ivoren, die dubbelzinnige inscripties bevatten die niet duidelijk maken tot welke van de twee werkplaatsen ze behoren. Keramiek daarentegen blijft de techniek van “cuerda seca parcial” of “total” ontwikkelen, afhankelijk van het feit of de decoratie het gehele oppervlak of een deel ervan bedekt. Tegelijkertijd werden twee nieuwe technieken toegepast op ongeglazuurd keramiek: sgraffito en stempelen, dat in de Almohadenperiode wijd verbreid raakten.

Almohaden kunst

De terugkeer naar de meest extreme soberheid leidde, nog sneller dan bij hun voorgangers, de Almoraviden, tot een van de mooiste artistieke momenten, vooral op het gebied van architectuur. De Almohade kunst zette de Almoravide stele (stele, hier bedoeld als zuil) voort en consolideerde en verdiepte de typologieën en siermotieven van de Almohade kunst. Ze zijn gebouwd van dezelfde materialen: tegels, pleisterwerk, mortel en hout. En ze behielden hun functie, als ondersteuning, net als de zuilen en bogen die in de voorgaande periode werden gebruikt.

De moskeeën volgen het model van de Tremecén-moskee, met schepen die loodrecht op de qibla-muur staan. De paleisarchitectuur introduceert de gekruiste patio’s (binnenplaatsen) die al eerder in Medina al-Zahra waren verschenen, maar dit is het moment waarin ze erg in de mode zijn. De mooiste van allemaal vindt je in het Alcázar van Sevilla. Dit schema zal ook worden toegepast op de binnenplaatsen van Nasrid en Mudejar. Een andere nieuwigheid is de plaatsing van kleine openingen of met stucwerk beklede ramen die toegang geven tot een ruimte en zo de verlichting en ventilatie mogelijk maken.

De militaire architectuur wordt qua indeling verbeterd en haar defensieve effectiviteit wordt geperfectioneerd, dat van grote betekenis zal zijn zeker in christelijke kringen. Er worden complexe poorten met bochten geconstrueerd zodat de aanvallers, wanneer ze oprukken, gedwongen worden een van hun flanken onbedekt laten; veelhoekige torens om de schiethoek af te schermen; albarraanse torens, vrijstaand van de ommuurde omheining, of ook wel verbonden door een boogbrug, die hen in staat stelt hun defensieve efficiëntie te verhogen ten opzichte van een normale toren, zoals de Torre del Oro in Sevilla, met versterkte muren die loodrecht op de ommuurde omheining staan om een waterinlaat, een deur, of de verdedigingsmuren te beschermen; vrijstaande fortificatie bij toegang of voor de muur staand en met een kantelen borstweringen.

Op het decoratieve vlak pasten ze een repertoire toe dat gekenmerkt wordt door soberheid, orde en rationalisme, wat zich vertaalt in de verschijning van brede motieven die vrije ruimten laten waarin geometrische verwevenheden, gladde plantvormen en meer moderne vernieuwingen zegevieren: de sebqa. Een andere architecturale decoratie die op deze minaret en in de Qutubiyya-moskee verschijnt, is keramiek, waarin de techniek van het betegelen wordt toegepast; dat wil zeggen, gesneden stukken die, in combinatie met elkaar, een decoratief motief vormen. Bij andere gelegenheden combineren deze kunstmanifestaties een decoratief en functioneel karakter met elkaar.

De kunstwerken uit deze periode zijn minder goed vertegenwoordigd vanwege de verwarring tussen de verschillende artistieke periodes. Dit is wat er bijvoorbeeld gebeurt met de textiel, dat niet gemakkelijk te onderscheiden is van Mudejars: ze vertonen een praktische afwezigheid van figuratieve motieven, terwijl de geometrische en epigrafische decoratie wordt versterkt door de aanhoudende herhaling van Arabische woorden als “zegen” en “geluk”. Wat de metalen elementen betreft, vallen de aguamaniles op, dit zijn dierfiguren die versierd zijn met gebeitelde plantaardige insnijdingen.

Nazarí kunst

Nazarí kunst is de stijl die ontstond in de late periode van al-Àndalus in het Nazarí koninkrijk Granada. Twee voorbeelden van deze kunstvorm zijn de paleizen van het Alhambra en het Generalife.

Het Alhambra in Granada, Andaclucía.

De militaire architectuur ontwikkelt dezelfde systemen als in het vorige tijdperk, waardoor het een grotere complexiteit krijgt. De paleisarchitectuur maakt gebruik van twee soorten binnenplaatsen: de ene is de éénassige binnenplaats, de binnenplaats van de Arrayanes of van het zwembad, en de andere, de gekruiste binnenplaats, de binnenplaats van de leeuwen. De kamers die ermee verbonden zijn, reageren opnieuw op twee typologieën: een langgerekte kamer met aan het uiteinde daarvan de alkoven, en een andere vierkante kamer omringd door andere kamers, bijvoorbeeld de Sala de la Barca (bootkamer) en de Sala de las Dos Hermanas (kamer van de twee zusters). De weinige overblijfselen van de religieuze architectuur laten ons toe om te denken aan moskeeën die het Almohaden model volgen, met schepen loodrecht op de qibla-muur. Misschien wel de enige opmerkelijke nieuwigheid is het gebruik van marmeren zuilen wanneer het gebouw van enig belang is.

Ingewikkelde islamitische gravures in het Alhambra-paleis, Granada. De details van de kluis zijn van gips, deze zijn niet uitgesneden.

Wat betreft het repetoire aan ornamenten, gebruiken ze een decoratieve overvloed die de simpele constructieve materialen verhullen, gaande van betegelde sokkels en stucwerk tot geschilderde versieringen zoals die bewaard zijn gebleven in het gewelf van de Sala de los Reyes (zaal der Koningen). Kenmerkend is de cilindrische schachtkolom en het kapiteel met twee lichamen, de ene cilindrisch gedecoreerd met banden en de andere vierkant met ataurique. De voorkeur gaat uit naar de bogen met de verhoogde buitenbocht of die waarvan de rand getand zijn. De houten plafonds worden afgewisseld met muqarnas gewelven van stucwerk, zoals die van de Sala de las Dos Hermanas of die van de Abencerrajeszaal. Naast de gebruikelijke ornamentele motieven (geometrisch, plantaardig en epigrafisch), is er het Nazarízwaard dat algemeen gebruikt zal worden door Mohamed V.

Tot de meer weelderige kunst behoren de zijden stoffen en de met reflecterende metaaldeeltjes ingelegde keramiek, en wapens. Luxe keramiek, bekend als loza dorada (verguld aardewerk), dat wordt verkregen door het te onderwerpen aan een zeer laag, met zuurstof verrijkt, vuur en een lagere temperatuur bij het laatste bakken. Door dit proces bereikt het mengsel van goud en kopersulfide dat in de decoratie wordt gebruikt, een oxidatie, waardoor de metaalglans afneemt. Het was ook gebruikelijk om kobaltoxide toe te voegen om blauwe en gouden tinten te verkrijgen. De stoffen werden gekenmerkt door hun intense kleuren en motieven, identiek aan die van de architecturale decoratie.

Het Nazarí zwaard.
Literatuur

De islamitische cultuur van Spanje zou Arabisch genoemd kunnen worden vanwege het belang van de Korantaal, hoewel de inheemse plattelandsbevolking haar Romaanse dialect had behouden. Binnen de verschillende literaire stromingen van het middeleeuws Arabisch krijgt poëzie een bijzondere relevantie, niet alleen op artistiek gebied, maar ook op sociaal vlak. In een Arabisch gedicht is het niet zozeer wat er wordt gezegd als wel hoe, het onderwerp was zeer conservatief en er was weinig ruimte voor inventiviteit. De meest sedentaire en stedelijke Spaanse moslims gebruikten het korte gedicht van de zejel, dat in stanzas was opgesteld, elk met een eigen eindrijm. De oudste vorm was de moaxaja. De arabist Julián Ribera was in zijn toespraak tot de Spaanse Koninklijke Academie (1912) van mening dat de schepper van deze gedichten rond de 10e eeuw Mohammed Ibn Mahmud, de blinde van Cabra, zou zijn geweest.

De invloed van Arabische poëzie op Provençaalse gedichten is berucht. De eerste bekende troubadour, Guillermo de Aquitania, die aan het begin van de 12e eeuw leefde, sprak Arabisch. Zo kunnen we bevestigen dat de troubadourpoëzie haar oorsprong vindt in de Andalusische poëzie. Auteurs als Dámaso Alonso, uit de studies van Emilio García Gómez, hebben ook het belang van de Arabische poëzie in de oorsprong van de Romaanse talen aangetoond, door de parallellen te tonen tussen de jarcha’s, Romaanse liederen die de moaxajas afsluiten, met de cantiga de amigo van de Galicische Portugese lyriek en de Castiliaanse villancico.

Tot de belangrijke dichters behoorden Ibn Hazm, Ibn Khafaja, Al-Mutamid, die ook koning was van de Taifa van Sevilla, Wallada (10e eeuw) en Zaynab (12e eeuw).


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-03-18

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

        • Spanish Wikipedia|titel=Al-Ándalus|pagecode=121800953| date=20191202
        • Spanish Wikipedia|titel=Lucero del alba|pagecode=121225172| date=20191205
        • Spanish Wikipedia|titel=Califato Omeya|pagecode=121406839| date=20191206
        • Spanish Wikipedia|titel=Emirato de Córdoba|pagecode=121387471| date=20191206
        • Dutch Wikipedia|titel=Hidjra|pagecode=54161663| date=20191204
        • Dutch Wikipedia|titel=Morgenster (wapen)|pagecode=48482015| date=20191205
        • Dutch Wikipedia|titel=genitief|pagecode=52419990| date=20191205
        • Dutch Wikipedia|titel=Yusuf ibn Tashfin|pagecode=53201623| date=201912008
        • Dutch Wikipedia|titel=Meriniden|pagecode=55206878| date=201912008
        • Dutch Wikipedia|titel=Villancico|pagecode=49939534| date=20191216
        • Dutch Wikipedia|titel=Jarcha|pagecode=41705348| date=20191216
        • Dutch Wikipedia|titel=Strofe|pagecode=54151879| date=20191216

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS