Tarraconensis

Tarraconense (van 27 v.Chr tot 711)

Hispania volgens de Romeinse provinciale indeling van 27 v. Chr.
Voorafgaand …
 gevolgd door.

Tarraconensis (van het Latijnse Hispania Citerior Tarraconensis) was een Romeinse (later Visigotische) provincie van Hispania. De hoofdstad was de Colonia Iulia Urbs Triumphalis Tarraco, het huidige Tarragona, waaraan het zijn naam ontleende. Het is ook bekend onder zijn (oudere) naam Hispania Citerior.

Wat interesseert u het meest:

Gegevens
Hoofdstad Tarraco (Tarragona)
Entitiet
  land
Provincie
Romeinse Keizerrijk
Talen Latijns, Iberisch, Keltiberisch, Aquitaans, Kelts Galicisch, Punisch, Ionisch, Gotisch
Bewoners

Aantal bewoners

Pre-Romaanse Spaanse volkeren (Iberos, Vascones, Celtas), bevolking van Griekse en Punische oorsprong, Romeinse en Italiaanse emigranten.
± 2 milj.
Geschiedenis
  27 v.Chr.

  711

Gecreëerd ter vervanging van de provincie Hispania Citerior.
Uiteindelijk veroverd door de Visigoten.
Momenteel corresponderend met GaliciaAsturiasCantabriaPaís VascoNavarraAragónValenciaMurciaMadrid, AndorraCataluña, groot deel van Castilla y LeónCastilla-La Mancha, deel van het noord-oosten van Andalucía en het noorden van Portugal vanaf de rivier de Duero.
Grenzen  • Lusitania en Bética (zuid-westen)
 • Gallia Aquitania en Gallia Narbonensis (noord-oosten)

Het was een van de grootste provincies van het Romeinse Rijk tot het einde van de 3e eeuw, toen Diocletianus met zijn reorganisatie Cartaginensis en Gallaecia ervan scheidde. Ondanks zijn grote omvang was het, met uitzondering van de gebieden langs de Middellandse Zee, tamelijk dunbevolkt en kende het een lagere urbanisatiegraad dan de rest van de Hispanische gebieden.

Hier zien we de provincie Tarraconnensis van het Romeinse Keizerrijk in het jaar 125.

Geografie en politiek-administratieve organisatie van de Provincie Tarraconensis


Grenzen en omvang
Kaart van de stad Tarraco, hoofdstad van de regio Tarraconensis.

De provincie Hispania Citerior Tarraconensis besloeg in haar grootste omvang ongeveer tweederde van het Iberische schiereiland en omvatte de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Ebro, van de Pyreneeën in het noorden tot Sagunto in het zuiden, de vallei van de Duero, met uitzondering van het gebied van de zuidelijke oever tussen de Tormes en de monding bij Cale (Porto, Portugal), de valleien van de Taag en de Guadiana tot aan de grenzen met Lusitania, en het oostelijke uiteinde van Andalucía, ten oosten van de grens van Baetica die liep van Cástulo (Linares), via Acci (Guadix) naar de baai van Almeria, waarbij deze gebieden (die gedurende verscheidene jaren tot Baetica behoorden) tot het grondgebied van Tarraconensis bleven horen; In het oosten werd het begrensd door de mare Nostrum (Middellandse Zee), in het westen door de Atlantische Oceaan en in het noorden door de Cantabrische Zee en de bergketen van de Pyreneeën, die het scheidde van Zuid-Gallië, d.w.z. de Romeinse provincies Aquitaine en Gallia Narbonensis.

Met een oppervlakte van ongeveer 380.000 km² en een bevolking die wordt geschat op 3 tot 3,5 miljoen inwoners (met een gemiddelde dichtheid van 8 tot 9 inwoners/km²), was Tarraconensis ten tijde van zijn oprichting waarschijnlijk de grootste provincie van het Romeinse Keizerrijk.

Van Tarraconensis werden later Gallaecia en Carthaginensis afgesplitst, beide door Diocletianus aan het eind van de 3e eeuw, en aan het eind van de 4e eeuw werden de Baleares (Balearica) afgesplitst van Carthaginensis en omgevormd tot onafhankelijke provincies.

Administratieve organisatie

Door een overeenkomst die Augustus in 27 v. Chr. met de Senaat sloot, werd Tarraconensis een keizerlijke provincie, evenals Lusitania, terwijl Baetica een senatoriale provincie bleef; Tarraconensis had de rang van consul, terwijl de andere twee provincies de rang van praetor hadden.

Verdeling van Hispania in provincies en conventus.

Aan het hoofd van Tarraconensis stond de gouverneur van de provincie – legatus Augusti pro praetore provinciae Hispaniae Citerioris Tarraconensis (luitenant-generaal van Augustus, pro-praetor van de provincie van Hispaniae Citerioris Tarraconensis)– die, gezien het consulaire karakter van de provincie, een senator van consulaire rang was, die zijn zetel had in de provinciale hoofdstad, de kolonie Tarraco. In de tijd van Augustus en Tiberius was hij, zoals ook Strabo aangeeft, ondergeschikt aan drie legaten aan het hoofd van drie legioenen, die onder Caligula tot twee en onder Nero tot één werden teruggebracht.

Door de grote omvang van de provincie kreeg de gouverneur tussen Tiberius en Claudius zeven legaten, legati iuridici genoemd, als assistenten bij de rechtspraak, die aan het hoofd van conventus iuridici werden geplaatst. Deze legati werden rechtstreeks door de keizer benoemd. De zeven conventus iuridici van de provincie, waren:

        • Die van Tarraconensis, met als hoofdstad Colonia Tarraco (Tarragona).
        • Die van Carthaginensis, met als hoofdstad Colonia Carthago Nova (Cartagena).
        • Die van Caesaraugustanus, met als hoofdstad Colonia Caesar Augusta (Zaragoza).
        • Die van Cluniensis, met als hoofdstad Colonia Clunia Sulpicia (Coruña del Conde).
        • Die van Asturicensis, met als hoofdstad Municipium Asturica Augusti (Astorga).
        • Die van Lucensis, met als hoofdstad ¿Municipium? Lucus Augusti (Lugo).
        • Die van Bracarensis, met als hoofdstad Municipium Bracera Augusta (Braga).

In elk van de conventï (meervoud van conventus) werd de keizerlijke cultus georganiseerd, gewijd aan de Genius Augusti en aan de vergoddelijkte keizers, met een eigen priesterschap, mannelijke – flamines Augusti – en vrouwelijke – flaminicae Augusti – gekozen uit de elite van de bevoorrechte gemeenschappen – coloniae et municipia – van de provincie. Jaarlijks werden uit hun midden een flamen en een flaminica aangewezen (het was niet ongebruikelijk dat zij gehuwd waren) om de keizerlijke eredienst op provinciaal niveau te verzorgen, waarbij zij hun functies uitoefenden in het provinciale forum van de provinciehoofdstad Tarraco.

De boog van Medinaceli, die mogelijk de grens markeerde tussen het Conventus Cluniensis en Caesaraugustanus.

Het belastingbestuur van Tarraconensis was van zijn kant afhankelijk van een keizerlijke procuratorprocurator Caesaris -, die rechtstreeks door de keizer werd benoemd uit de leden van de ordo equester, die eveneens in de hoofdstad van de provincie was gevestigd en die tot taak had toezicht te houden op de inning van de belastingen voor de gehele provincie. Vanaf het einde van de 1e of het begin van de 2e eeuw werd het goudwinningsgebied in het noordwesten van de provincie echter bestuurd door een specifieke procurator – procurator metallorum – een ambt dat gewoonlijk werd bekleed door een keizerlijke vrijgelatene, gevestigd in Asturica Augusta, hoofdstad van het conventus Asturicensis. De procuratoren hingen rechtstreeks af van de keizer en niet van de provinciegouverneur, hoewel beide functies uiteraard moesten samenwerken voor een goed bestuur van de provincie.

Het stedelijk weefsel van de provincie

De oprichting van civitates
Een 1e-eeuwse Romeinse lucerna (olielamp) uit het Municipium Urbs Victrix Osca, het huidige Huesca, die een hoge graad van Romeinse bewoning in de middelste Ebro-vallei laat zien.

De laatste bestuurslaag van het Romeinse Rijk werd in alle provincies gevormd door de steden (lat. civitates), politiek georganiseerd op de Romeinse manier (coloniae, municipia (kolonie, gemeente)) of op de traditionele manier, met behoud van de instellingen van vóór de Romeinse verovering, zij het, in het laatste geval, onder rechtstreeks toezicht van de provinciale gouverneurs. De mate van autonomie van deze gemeenschappen, zowel de Romeinse als de inheemse, was vrij hoog en over het algemeen konden zij hun zaken regelen zonder al te veel inmenging van de provinciale gouverneurs. De inheemse gemeenschappen neigden er geleidelijk toe hun instellingen van zelfbestuur gelijk te stellen met die van de Romeinse municipias en coloniaes, hoewel het voornaamste verschil tussen de twee soorten gemeenschappen de toepassing van het Romeinse recht was, dat verplicht was voor de burgers van de coloniaes en municipias, en indicatief voor de niet-Romeinse, behalve in de betrekkingen met de keizerlijke macht en met de individuele Romeinse burgers, waar het Romeinse recht werd toegepast boven de plaatselijke rechten.

Volgens de oude geografen Strabo, Plinius, die procurator van de provincie was, en Ptolemaeus, was het aantal steden in Tarraconensis aanzienlijk, vooral in het dal van de Ebro en aan de Middellandse-Zeekust, en nam hun aantal af naarmate men noordwaarts trok, in de richting van de Cantabrische kust, en westwaarts, in de richting van het toekomstige Gallaecia.

Met uitzondering van de gemeenschappen die op de Balearen bestonden, stelt Plinius dat:

Gaius Plinius Caecilius Secundus.

….. nu is de hele provincie verdeeld in zeven conventus, Carthaginiensem, Tarraconensem, Caesaraugustanum, Cluniensem, Asturum,  Lucensem en Bracarum. Naast deze eilanden bevat de provincie zelf, naast andere bijdragen, 293 staten, 178 steden, waaronder 12 coloniaes, 13 steden van Romeinse burgers, 18 van oud Latijns recht, aan dit alles verbonden 135 stipendiare.                                                                                                                                                                                                                                                                                C. Plinio Secundo. Naturalis Historia III, 18

In begrijpelijke taal betekend dit dat er in de 7 juridische conventus die samen de provincie Tarraconensis vormden 293 steden waren, afgezien van de gemeenschappen of contributae steden (steden afhankelijk van anderen), waarvan er 179 een stedelijke kern –oppidum– hadden. De steden werden op hun beurt, naar gelang van hun status, verdeeld in 12 coloniaes, 13 steden met volledige burgerrechten –oppida civium Romanorum-, 18 municipias naar oud Latijns recht, 1 gefedereerde stad -bondgenootschap zonder burgerrechten- en 135 tributaire of stipendiaire steden. De overige 114 waren civitates of gemeenschappen zonder oppidum, zoals de meeste in de conventus van het Noordwesten en Cluniensem.

De bevoorrechte gemeenschappen van de provincie Tarraconensis, van oorsprong Caesariaanse, Triunviral (¿driemanschap van Crassus, Pompeius en Caesar?) of Augustaanse coloniaes en municipias, waren verbonden aan de stam Galeria, met uitzondering van Caesaraugusta, die verbonden was aan de stam Aniense.

De stam Aniense was een van de 35 Romeinse stammen waartoe iedere Romeinse burger behoorde om zijn stemrecht te kunnen uitoefenen in de Comitia tributa of stamverkiezingen. Het werd beschouwd als een rustieke stam, in tegenstelling tot de vier stedelijke stammen. Het werd in 318 v. Chr. opgericht om de Romeinse burgers te omvatten die in de vallei van de rivier Anius woonden.

Vanaf Augustus, met de vestiging van het Keizerrijk, begon het leven van de Romeinse vergaderingen te kwijnen: onder Tiberius werden ze niet meer bijeengeroepen, verloren ze hun bevoegdheden ten gunste van de Senaat en werden ze door Trajanus opgeheven, hoewel gedurende de eerste drie eeuwen van het Keizerrijk alle Romeinse burgers aan een stam verbonden moesten zijn.

De stam Aniense werd door Augustus gekozen om de Romeinse burgers van de kolonie Caesaraugusta (Zaragoza) in de provincie Tarraconensis toe te wijzen.

Volgens Plinius de Oudere was de volgende belangrijke verandering de toekenning door keizer Vespasianus van het Latijnse recht aan geheel Hispania.

Portret van keizer Vespasianus op een denarius, die met het Edict van Latinidad van 74 het Latijnse staatsburgerschap uitbreidde tot alle Spaanse gemeenschappen.

In 74 n.Chr. verleende keizer Vespasianus door middel van het Edict van Latinidad het kleine Latijnse staatsburgerschap –ius Latii minor– aan alle gemeenten van Hispania, waardoor allen die in hun gemeente het stedelijk ambt –duovirato of edilidad– hadden bekleed, het Romeinse staatsburgerschap konden verkrijgen, terwijl de rest van de inwoners het Latijnse burgerschap verwierf, waardoor zij wettelijk het recht hadden om zaken te doen volgens het Romeinse recht –ius commercii– en om te trouwen op de Romeinse wijze –ius conubii-, in iustae nuptiae.

De toekenning van dit recht werd door vele stipendiaire en contributae steden van Tarraconensis aangegrepen om municipias te worden, zoals het geval is met Nova Augusta (Lara de los Infantes, Burgos), Bergidum Flavium (Torre del Bierzo, El Bierzo, León), Segovia, Duratón (Segovia, ¿misschien Confluenta?), of Aqua Flaviae (Chaves, Portugal), om er maar enkele te noemen. De aldus in al deze nieuwe municipias bevorderde Romeinse burgers werden toegeschreven aan de stam Quirina, en dit werd in de origo bij hun naam vermeld.

De voornaamste steden in de provincie Tarraconensis, ex novo gesticht door de Romeinen of met Griekse (de minste) of pre-Romeinse oorsprong, waren:

Conventus Tarraconensis
  • Tarraco (Tarragona), Colonia cesariana en van Augustus.
  • Barcino (Barcelona), Colonia van Julius Caesar en Augustus.
  • Iesso (Guisona, Lérida), Municipio Flavio
  • Aeso (Isona y Conca DelláLérida), Municipio Flavio.
  • Iulia Libica (Llívia, Gerona), Municipio van Caesar.
  • Ausa (Vich, Barcelona), Municipio van Augustus.
  • Baetulo (Badalona, Barcelona), Municipio van Augustus.
  • Iluro (Mataró, Barcelona), Municipio van Caesar.
  • Emporiae (Ampurias, Gerona), Colonia van Caesar.
  • Gerunda (Gerona), Municipio van Augustus.
  • Dertosa (Tortosa, Tarragona), Municipio van Augustus.
  • Valentia (Valencia), Colonia van Augustus.
  • Saguntum (Sagunto, Valencia), Municipio cesariano.
  • Edeta (Liria, Valencia), Municipio van Augustus.
Conventus Caesaraugustanus
  • Ilerda (Lérida), Municipio van Augusto.
  • Osca (Huesca), Municipio van Augusto.
  • Iaca (Jaca, Huesca), Municipio ¿?
  • Labitolosa (La Puebla de Castro, Huesca), Municipio Flavio.
  • Caesar Augusta (Zaragoza), Colonia van Augustus.
  • Bílbilis (Calatayud, Zaragoza), Municipio van Augustus.
  • Turiaso (Tarazona, Zaragoza), Municipio van Augustus.
  • Celsa (Velilla de Ebro, Zaragoza), Colonia triunviral.
  • Bursau (Borja, Zaragoza), Municipio Flavio
  • Arcobriga (Monreal de Ariza, Zaragoza).
  • Osicerda (La Puebla de HíjarTeruel), Municipio van Augustus.
  • Segontia (Sigüenza, Guadalajara), Municipio Flavio.​
  • Pompaelo (Pamplona, Navarra), Municipio onder Caesar.
  • Cara (Santacara, Navarra).
  • Andelos (Mendigorría, Navarra).
  • Vareia (Logroño, La Rioja), Municipio van Augustus.
  • Tritium Magallum (Tricio, La Rioja), Municipio Flavio.
  • Libia (Herramélluri, La Rioja), ¿Municipio Flavio?
  • Graccurris (Alfaro, La Rioja), Municipio van Augustus.
  • Cascantum (Cascante, Navarra), Municipio van Augustus.
  • Calagurris (Calahorra, La Rioja), Municipio onder Caesar.
  • Oiasso (Irún, Guipúzcoa) ¿Municipio?
  • Veleia (Iruña de Oca, provincia de Álava), Municipio van Augustus.
  • Ercavica (Cañaveruelas, Cuenca), Municipio van Augustus.
  • Complutum (Alcalá de Henares, provincia de Madrid), Municipio van Augustus.
Conventus Carthaginensis
  • Carthago Nova (Cartagena, Murcia), Colonia vanaf Caesar.
  • Saetabi (Játiva, Valencia), Municipio van Augustus.
  • Illici (Elche, Alicante), Colonia van Augustus
  • Dianum (Denia, Alicante), Municipio van Augustus.
  • Lucentum (Alicante), Municipio van Augustus.
  • Toletum (Toledo), Municipio van Augustus.
  • Begastri (Cehegín, Murcia), ¿Municipio Flavio?
  • Libisosa (Lezuza, Albacete), Colonia van Augustus.
  • Salaria (Úbeda, Jaén), Colonia van Augustus
  • Sisapo (Almodóvar del CampoCiudad Real), Municipio van Augustus.
  • Ilugo (Venta de San Andrés, Santisteban del PuertoJaén), Municipio Flavio.
  • Castulo (Linares, Jaén), Municipio vanaf Caesar.
  • Acci (Guadix, Granada), Colonia van Augustus.
  • Valeria (Valeria, Cuenca), Municipio van Augusto.
  • Titulciam (Titulcia, Madrid), Municipio Flavio.
  • Segobriga (Saelices, Cuenca), Municipio van Augustud.
Conventus Cluniensis
  • Flaviobriga (Castro-UrdialesCantabria), Colonia onder Vespasiano.
  • Portus Victoriae Iuliobrigensium (Santander of Santoña (Cantabria)), ¿Municipio Flavio?
  • Portus Blendium (Suances, Cantabria) ¿Municipio?
  • Iuliobriga (Retortillo, vlakbij Reinosa, Cantabria), Municipio Flavio.
  • Clunia (Peñalba de CastroBurgos) Municipio van Tiberio en colonia onder Vespasiano
  • Occilis (Medinaceli, Soria), ¿Municipio Flavio?
  • Numantia (Numancia, Soria), ¿Municipio Flavio?
  • Tiermes (Montejo de Tiermes, Soria), Municipio onder Tiberio.
  • Uxama argaela (El Burgo de Osma, Soria), Municipio onder Tiberio
  • Augustobriga (Muro de Ágreda, Soria), ¿Municipio Flavio?
  • Palantia (Palencia), ¿Municipio Flavio?
  • Pintia (Padilla de DueroValladolid), ¿Municipio?
  • Intercatia (Montealegre de Campos, Valladolid), ¿Municipio Flavio?
  • Albocela (Villalazán, Zamora) ¿Municipio van Augustus?
  • Septimanca (Simancas, Valladolid)
  • Rauda (Roa, Burgos), ¿Municipio Flavio?
  • Deobrigula (Tardajos, Burgos), Municipio ¿Flavio?
  • Virovesca (Briviesca, Burgos), ¿Municipio?
  • Deobriga (Miranda de Ebro, Burgos) ¿Municipio van Augustus?
  • Segisama Iulia (Sasamón, Burgos), Municipio Flavio.
  • Nova Augusta (Lara de los Infantes, Burgos), Municipio Flavio.
  • Cauca (Coca, Segovia), Municipio Flavio
  • Confluenta (Duratón, Segovia), Municipio Flavio.
  • Segovia (Segovia), Municipio Flavio.
  • Brigeco (Dehesa de Morales de las Cuevas, Castro GonzaloZamora), Municipio Flavio.
Conventus Asturicensis
  • Gigia (Gijón, Asturias), ¿Municipio Flavio?
  • Lucus Asturum (Lugo de Llanera, Asturias)
  • Flavionavia (¿Pravia?, Asturias), ¿Municipio Flavio?
  • Asturica Augusta (Astorga, León), ¿Municipio van Augustus?
  • Legio VII Gemina (León), cannaba (Romeins legerkamp) van het  Legio VI Victrix en daarna van het Legio VII Gemina
  • Lancia (VillasabariegoLeón) Municipio Flavio
  • Bedunia (San Martín de TorresLeón)
  • Bergidum Flavium (Cacabelos, León) Municipio Flavio
  • Interamnium Flavium (Bembibre, León) Municipio Flavio
  • Petavonium (Rosinos de VidrialesZamora), cannaba van het Legio X Gemina en van het Ala II Flavia Hispanorum c. r. ¿Municipio?
Conventus Lucensis
  • Ardobicum Coronium (La Coruña), Municipio Flavio.
  • Flavium Brigantium (¿Betanzos?, La Coruña), Municipio Flavio.
  • Iria Flavia (Padrón, La Coruña), Municipio Flavio.
  • Vico Spacorum (Vigo, Pontevedra) Municipio Flavio.
  • Lucus Augusti (Lugo), ¿Municipio van Augustus?
Conventus Bracaraugustanorum
  • Municipium Limicorum (Ginzo de LimiaOrense), Municipio Flavio.
  • Bracara Augusta (Braga, Portugal) ¿Municipio van Augustus?
  • Aquae Flaviae (Chaves, Portugal), Municipio Flavio.
  • Cale en Portum Cale (Oporto, Portugal), ¿Municipio?

Romeins aquaduct van Las Ferreras of Pont del Diable, dat Tarraco, de hoofdstad van de provincie, van water voorzag, uit de tijd van Augustus.

Romeins theater van Caesaraugusta, hoofdstad van een conventus iuridicus, gebouwd onder Augustus en Tiberius om de belangrijkste stad in de Ebro-vallei uit te rusten.

Overblijfselen van een Romeins huis in Vareia (Logroño).

Romeins theater van Clunia Sulpicia, gebouwd onder Tiberius om de belangrijkste stad te monumentaliseren, samen met Asturica Augusta in het bekken van de Duero, hoofdstad van het grootste conventus iuridicus in Hispania.

Het aquaduct van Segovia, gebouwd onder Domitianus en gerenoveerd onder Trajanus als onderdeel van het proces van Flavische municipalisering in heel Hispania, verschafte deze gemeente een uniek en nuttig element.

Detail van de ruïnes van Iuliobriga, de belangrijkste stad van het Romeinse Cantabrië, waar nog de zuilen te zien zijn van de portieken die de Decumanus Maximus markeerden.

Toren van Hercules, een Romeinse vuurtoren gebouwd in de 2e eeuw in het Municipium Flavium Brigantium in La Coruña.

De brug van Trajanus in Aqua Flaviae, waarvan de inscriptie “cadrao dos pobos” aangeeft dat de bouw werd betaald door 10 gemeenten uit de omgeving en werd gebouwd met de hulp van het Legio VII Gemina.

De ruïnes van de Romeinse stad Valeria zijn een belangrijke Romeinse site gelegen rond de Hoz del río Gritos in het dorp Valeria, gemeente Las Valeras, provincie Cuenca.

Fuente de Ídolo, gelegen in het centrum van de huidige stad Braga. Het is een heiligdom gewijd aan een lokale pre-Romeinse dynastie genaamd Tongoenabiagus.

Verspreiding van de Romeinse militaire garnizoenen in de provincie

Hispania onder Hadrianus (117-138), met de ligging van de castra legionis VII Geminae, de belangrijkste plaatsen van winning van edele metalen en de hoofdwegen.

Om de orde en veiligheid in de provincie te waarborgen werden na de Cantabrische oorlogen (26 v. Chr.-19 v. Chr.) drie legioenen in de provincie Tarraconensis gevestigd:

• Het VI Victrix (tot de overdracht aan Germania Inferior in 70 op bevel van Vespasianus) in Legio (het huidige Leon)
• Het X Gemina (tot het in 63 door Nero naar Pannonië werd gestuurd) in Petavonium (Rosinos de Vidriales, Zamora).
• het IV Macedonische (tot het in 43 op bevel van Claudius I naar Germanië werd overgebracht) in Pisoraca (Herrera de Pisuerga, Palencia).

Baksteen (het lijkt mij een dakpan of een gedenksteen?) met de figlina (pottenbakkersmerk) L(egio) VII G(emina) GORD(iana) P(ia) F(elix), uit Legio, wat wijst op de aanwezigheid van de VII Gemina in het midden van de derde eeuw in hun kamp.

Deze legioenen werden aangevuld met verschillende hulpeenheden, zoals de Ala Parthorum, of de Cohors IV Gallorum, hoewel het zeer moeilijk is om precies te weten hoeveel van deze eenheden deel uitmaakten van het garnizoen op het schiereiland en welke dat precies waren.

In 68 had Galba, volgens Suetonius, een legioen in de provincie, het VI Victrix, twee alas van ruiterij en drie cohorten infanterie. Ter versterking van zijn troepen wierf hij een nieuw legioen aan, het toekomstige VII Gemina, en een even groot aantal hulpeenheden, waaronder de cohorten der Vascones de belangrijkste waren, hoewel al deze eenheden hem volgden op zijn tocht naar Italië om de keizerlijke purper te veroveren.

In 69 keerde Legio X Gemina op bevel van Vitellius terug naar het Iberisch schiereiland, vergezeld van Legio I Adiutrix, en, hoewel niet bekend is waar zij precies gelegerd waren, werden zij mogelijk gekantonneerd in Baetica en het zuidoostelijk deel van Tarraconensis om een mogelijke invasie vanuit Noord-Afrika, gecontroleerd door Lucius Clodius Macro, te voorkomen; In elk geval lieten beide legioenen, samen met de VI Victrix, de Vitelliaanse partij in de steek en verklaarden zich aanhanger van Vespasianus, die hen prompt naar Germania Inferior stuurde om de opstand van Civilis neer te slaan.

Semi, uitgegeven door de Munt van Carthago Nova onder de regering van Augustus, opgedragen aan M. Vipsanius Agrippa, met een trofee op de keerzijde, als teken van de belangrijke bijdrage van Augustus’ schoonzoon aan de overwinning op de Cantabriërs en Asturiërs. De munt zelf wijst op de economische kracht van de provincie en de Carthaagse mijnstreek.

Later, in het jaar 74, gaf Vespasianus het Legio VII Gemina, dat tot het begin van de 5e eeuw als permanent garnizoen in de provincie diende, opdracht zijn hoofdkwartier in León te vestigen op het voormalige kamp van het Legio VI Victrix.

        • Tarraco ten dienste van de gouverneur van de provincie Tarraconensis.
        • Augusta Emerita onder de gouverneur van de provincie Lusitania.
        • In de mijnstreek van Bierzo, voor het toezicht op de goudwinning en het vervoer ervan.
        • In het mijngebied van Noord-Portugal, voor de ondersteuning van de goudwinning en het vervoer ervan.
        • In Tritium Magallum (Tricio, La Rioja) voor het portorium van dit pottenbakkerscentrum.
        • In Lucus Augusti (Lugo) voor zijn portorium.
        • In Segisama (Sasamón, Burgos) voor de statio van controle van de weg van Legio naar Burdigala.

Aan de Legio VII Gemina waren tenminste vanaf het laatste kwart van de 1e eeuw vijf hulpeenheden, een cavalerieafdeling, twee cohortes equitatae en twee cohortes peditatae verbonden, als volgt:

        • Ala II Flavia Hispanorum civium romanorum, gestationeerd te Petavonium (Rosinos de Vidriales, Zamora).
        • Cohors I Celtiberorum Equitata civium romanorum, gevestigd in Sobrado dos Monxes (La Coruña), op het grondgebied van het Municipum Flavium Brigantia.
        • Cohors I Galica Equitata civium romanorum, gelegerd in Pisoraca, (Herrera de Pisuerga, Palencia).
        • Cohors III Lucensium, met zijn kampement in Lucus Augusti (Lugo).
        • Cohors II Galica, gestationeerd in het onbekende ad cohortem Galicam.

Zo bedroeg het maximale garnizoen van reguliere Romeinse troepen in Hispania in de 2e tot de 5e eeuw niet meer dan 7712 soldaten, met inbegrip van legionairs en hulptroepen, om de 582.925 km² van het Iberisch Schiereiland te controleren en te verdedigen.

Geschiedenis van Tarraconensis


Achtergrond

Het Iberisch schiereiland voor de Carthaagse veroveringen.

De provincie Hispania Citerior Tarraconensis onstond tijdens het bewind van Augustus, als directe opvolger van Republikeinse provincie Hispania Citerior. De voorgeschiedenis ervan, evenals die van de gehele reorganisatie van Hispania, doorgevoerd door Augustus, moeten we zoeken in de verdeling tussen de drie legatus van Pompeius in Hispania aan het einde van de Republiek, vlak voor de burgeroorlog met Caesar. Hoewel Pompeius de gouverneur van de twee Hispanische provincies was, gaf hij er, als gevolg van de afspraken van het eerste triumviraat met Caesar en Crassus, de voorkeur aan in Rome te blijven om de zaken van de Vrbs (Romeinse regelgeving en gebruiken) te regelen, dus delegeerde hij de regering van Hispania aan drie legati, als volgt:

Inscriptie uit Legio (León) gewijd aan Titus Pomponius Proculus Vitrasius Pollio, die in de 2e eeuw gouverneur van Tarraconensis was, en wiens loopbaan een duidelijke aanwijzing is voor de consulaire status van de provincie.

De door Pompeius was uitgedachte verdeling van Hispania werd door Augustus in 27 v. Chr. bekrachtigd. Hij stelde de drie provincies formeel in onder de namen Hispania Citerior Tarraconensis, Hispania Vlterior Lusitania en Hispania Vlterior Baetica. De eerste twee waren keizerlijke provincies, terwijl de derde een senatoriale provincie was.

Deze nieuwe provincies werden gecreëerd om de laatste onafhankelijke gebieden van het schiereiland, bewoond door de Galiciërs (Galaicos), Cantabriërs (Cántabros) en Asturiërs (Astures), in het Romeinse territorium op te nemen, zodat Augustus de door deze volkeren bewoonde gebieden aan zijn rechtstreeks gezag voorbehield, hoewel hij in het geval van de Tarraconensis de Senaat misleidde door in een gemilitariseerde provincie met ernstige militaire dreigingen een reeks gepacificeerde en sterk verstedelijkte en geromaniseerde gebieden op te nemen, bestaande uit de Ebrovallei, de kusten van het Levante (oostelijk deel van Spanje), en de gebieden van Andalusië die niet tot de Betis-vallei (de oude benaming voor de Guadalquivir was Betis) behoorden, maar waartoe de mijngebieden van Sisapo, Castulo en het zuidoosten behoorden.

Augustus met de toga als consul, die hij in 27-26 v. Chr. gedragen moet hebben tijdens zijn verblijf in Tarraco.

De provincie Tarraconensis diende dus als basis voor de annexatie van de Cantabriërs bij het keizerrijk tijdens de Asturisch-Cantabrische oorlogen tussen 27 v.Chr. en 19 v.Chr. Augustus zelf verbleef in Segisama (Sasamón, Burgos) in 27 v.Chr.-26 v.Chr., en in Tarraco, waar hij zelfs een ambassade uit India ontving. Tijdens dit verblijf op het schiereiland werd hij vergezeld door zijn neef en schoonzoon Marcellus en door zijn stiefzoon en toekomstige keizer Tiberius, die als militaire tribunus aan het Cantabrische front dienden, waarmee zijn lange militaire loopbaan begon.

De naam van de provincie werd gegeven door de naam van haar hoofdstad, de Colonia Urbs Triumphalis Tarraco, ter vervollediging van de republikeinse benaming Hispania Citerior. De grenzen ervan werden in 12 v. Chr. gewijzigd, waarbij de Galicische en Asturische gebieden van de provincie Lusitania, die eerder misschien een kortstondige Transdurische provincie had gevormd, en het mijngebied rond Castulo, van de senatoriale provincie Bética (Baetica is Latijnse benaming voor Bética, beide namen worden door elkaar gebruikt), werden opgenomen. Met deze reorganisatie wilde Augustus bereiken dat alle in Hispania gelegerde Romeinse troepen onder het bevel van één keizerlijk legaat kwamen, dat van Tarraconensis, en dat de belangrijkste mijnbouwgebieden, die de keizerlijke schatkist van edele metalen voorzagen – goud uit het Galicisch-Leonese massief en zilver uit de Sierra Morena – onder directe controle van het keizerlijk bestuur stonden, met gemakkelijke maritieme toegang tot Italië en Rome, waar de munten waren gevestigd, aangezien de uitgifte van gouden Aureus en zilveren Denarii een exclusief keizerlijk privilege was, en voornamelijk in de stad werd uitgevoerd.

Het werk van de Julio-Claudiaanse en Flavische keizers: pacificatie en romanisering

Augustus stichtte niet alleen de provincie en bepaalde de grenzen ervan, volgens de richtlijnen van zijn oudoom en adoptievader Julius Caesar, maar verleende aan talrijke gemeenschappen in deze provincie de bevoorrechte status van colonia – de minste – of municipio, Romeins of oud-Latijns, vooral aan de kust van de Levante, het gebied van Bética dat in 12 v. Chr. aan de provincie werd toegevoegd en in de Ebro-vallei, met enkele stichtingen in de twee submesetas en het noordwestelijke gebied, en in de Ebro-vallei, met enkele grondslagen in de twee submesetas en het noordwestelijke gebied, terwijl de situatie van de rest van de politieke entiteiten die niet bevoorrecht waren als civitates of als populi die de status van civitas stipendiaria of aan tribuut onderworpen gemeenschap hadden, werd gereguleerd, met een interne organisatie waarbij, door de provinciale gouverneur, rechtstreeks kon worden ingegrepen.

Dit beleid werd voortgezet door Tiberius, die het aantal bevoorrechte gemeenten in het noordelijke deelgebied uitbreidde.

Denarius van Tiberius. De invoering van de Romeinse muntslag in Tarraconensis stelde de inwoners in staat toe te treden tot de handelscircuits van de mediterrane wereld.

Van Augustus tot Nero maakten de keizerlijke maatregelen het mogelijk de oude Pre-Romeinse wegen te reguleren en om te vormen tot perfect bewegwijzerde routes, die de ruggengraat van het provinciale grondgebied vormden en de inwoners in contact brachten met de Romeinse cultuur, en toegang gaf tot meer ontwikkelde economische circuits, met een monetaire economie en de komst van geïmporteerde producten, zoals luxe keramiek van Aretinas. Ook de Latijnse taal werd al snel (vanaf de eerste helft van de 1ste eeuw) over heel de provincie als enige taal gebruikt.

De resultaten van de keizerlijke werkzaamheden in de provincie waren die van een doeltreffende pacificatie, die onder Nero slechts werd doorbroken door een poging tot opstand van de Asturiërs, die gemakkelijk werd neergeslagen door de primus pilus van de Legio VI Victrix, waardoor het legionairs garnizoen in de provincie geleidelijk kon worden verminderd. Zo werd onder Caligula en Claudius het Legio IV Macedonica in het jaar 42-43 naar Germanië overgebracht, en onder Nero werd het Legio X Gemina in 63 naar Pannonië gezonden.

Eptaphius van L. Valerius Reburrinus, frumentarius van de VII Gemina gestationeerd in het officcium van de provinciale gouverneur in Tarraco onder Septimius Severus.

In 68 werd de provincie geregeerd door Servius Sulpicius Galba, die door Vindex uit Gallia Narbonensis was uitgenodigd om tegen Nero in opstand te komen. De opstand bereikte zijn hoogtepunt in Nero’s zelfmoord op 9 juni 68 en Galba werd keizer. Als alibi gebruikte hij, zoals Suetonius ons meedeelt, een orakel van een jonge zieneres van twee eeuwen eerder, die voorspelde dat de nieuwe heer van de wereld uit Clunia zou voortkomen.

Zo riep hij zichzelf uit tot keizer in Clunia en met de steun van de gouverneur van Lusitania, de toekomstige keizer Otho, ging hij als eerste stap over tot versterking van het leger van de provincie, gevormd door de Legio VI Victrix en door twee ala van cavalerie en drie cohorten van infanterie, waarbij verschillende hulpeenheden, ten minste drie cohorten Vascones, en de Legio VII Galbiana werden gerekruteerd, om vervolgens naar Rome te vertrekken en de macht over te nemen.

Na de moord op Galba kwam de provincie achtereenvolgens in handen van Otho en Vitellius, en tenslotte van Vespasianus.

Onder Vespasianus was de mate van romanisering van de provincie, en van geheel Hispania, zodanig dat deze keizer het Edict van Latinidad van 74 kon afkondigen, waardoor talrijke stedelijke gemeenschappen in de provincie tijdens zijn regering en die van zijn zonen en opvolgers, Titus en Domitianus, municipios naar Latijns recht konden worden.

Vespasianus besloot ook dat de provincie een klein militair garnizoen moest handhaven, bestaande uit het Legio VII Gemina Felix en zijn hulpeenheden, voornamelijk gericht op ondersteuning van het werk van het provinciaal bestuur, politiewerk, en technische bijstand en bewaking van de edelmetaalmijnen van de provincie.

Flaviërs en Antonijnen: Provinciale vrede en economische ontwikkeling

Goudwinning bij Las Médulas volgens het ruina montium proces.

Een van de voornaamste belangen van Rome in Hispania was ongetwijfeld het profiteren van de legendarische minerale rijkdommen die het van Carthago had overgenomen. Na het einde van de Tweede Punische Oorlog werd Publius Scipio ‘el Africano’ belast met het bestuur van Hispania, met bijzondere aandacht voor de mijnbouw. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat de provincie in de loop van de 1e en 2e eeuw een belangrijke bijdrage aan de keizerlijke schatkist leverde door middel van de goudmijnen in het noordwesten, voornamelijk in El Bierzo en Noord-Portugal, en de zilvermijnen van Castulo en Sierra Morena, het oude Mons Marianum, mijnen waaruit ook lood werd gewonnen dat samen met de edele metalen in staven naar Italië werd gezonden.

Loodstaven uit de mijnen van Carthago Nova. Gemeentelijk Archeologisch Museum van Cartagena

Rond Carthago Nova (het huidige Cartagena) en Mazarrón werd in de regio Murcia de winning van zilver, lood, ijzer, zink en andere mineralen voortgezet, een activiteit die al sinds de Fenicische tijd werd uitgeoefend, zoals blijkt uit het grote aantal scheepswrakken geladen met mineraalstaven die aan de kust van Murcia werden gevonden. In dit hoofdstuk over mijnbouw moet ook de exploitatie van de ijzerafzettingen in Baskenland en Navarra en in het Iberische systeem worden vermeld.

De Romeinen exploiteerden ook de cinnaberafzettingen van Sisapo (La Bienvenida, Almodóvar del Campo, Ciudad Real) om kwik te winnen, dat onder andere werd gebruikt voor de vervaardiging van cosmetica, en zij wonnen ook lapis specularis, een doorschijnende gipsvariant die in bladen kon worden gesneden om als vensterglas te worden gebruikt, uit de groeven in de omgeving van Segóbriga (Saelices, Cuenca).

Het hoofdstuk over de grondstoffen eindigt met de exploitatie van zoutmijnen, bijvoorbeeld in Poza de la Sal (Burgos), Peralta (Huesca) of Atienza (Guadalajara).

Een set van terra sigillata hispanica vazen vervaardigd in de pottenbakkerijen van Tritium Magallum tijdens de 2de eeuw.

De provincie La Rioja, met haar centrum in het Municipium Tritium Magallum (Tricio), behield vanaf de jaren 70 een zeer belangrijk aardewerkproductiecentrum, dat tot ver in de 6e eeuw zou standhouden, voor de vervaardiging van het luxe terra sigillata hispana aardewerk, dat werd verspreid over het hele schiereiland, Noord-Afrika, Gallië, Britannië en de Rijnlandse Limes. De economische beweging die hierdoor ontstond was zo belangrijk dat er in Tritium een portorium bestond om de belasting, centessima rerum venalium genaamd, te innen.

De pottenbakkerijen van Melgar de Tera (Zamora) waren belangrijk voor de productie van aardewerk, dit begon in de 1e eeuw goed te draaien in verband met de bevoorrading van de in Petavonium gelegerde keizerlijke troepen, maar ook de verkoop van aardewerk aan de burgerbevolking in de omgeving was van belang. De productie bereikte Legio (León) en was in bedrijf tot de 4e eeuw. Ook van belang zijn de produktie-inrichtingen van Spaans terra sigillata en beschilderd aardewerk van Keltiberische traditie in Uxama Argaela (Burgo de OsmaCiudad de Osma, Soria), waarvan het verspreidingsgebied de hele Duero-vallei en het oostelijk deel van de Ebro-vallei bestreek.

Milliarium van Geira op de Via XVIII van Bracara Augusta naar Asturica Augusta.

De landbouw van het mediterrane type – olijfgaarden, wijngaarden en granen – was bijzonder bloeiend in alle gemeenschappen van het Levantijnse gebied, ook van belang was een geïrrigeerd gebied in het middengedeelte van de Ebro-vallei, tussen Vareia en Caesar Augusta, zoals blijkt uit de Bronce de Agon en de belangrijke overblijfselen van hydraulische infrastructuren die in dit hele gebied zijn gedocumenteerd.

In het gebied van de twee Submeseta’s daarentegen werd overwegend graan verbouwd, in combinatie met een rondtrekkende veehouderij, die zijn wortels had in de pre-Romeinse tijd. De landbouw verbeterde aanzienlijk ten opzichte van de voorgaande periode dankzij de overvloed aan ijzer en ijzeren werktuigen, die de veel primitievere pre-Romeinse werktuigen verdrongen.

Daarbij kwam nog de exploitatie van de oorspronkelijke bossen van het gebied, hoofdzakelijk steeneiken- en dennenbossen, die massaal werden gekapt om te voorzien in bouwmaterialen en brandstof, en om nieuwe gebieden vrij te maken voor de teelt.

In het gebied van Carthago Nova werd espartogras geteeld en gebruikt voor het maken van koord voor diverse doeleinden, onder meer voor schepen, en de stad stond reeds in de 6e eeuw ook bekend onder de naam Carthago Spartaria.

Ook belangrijk was de industrie van gezouten vis die zich bevond in het huidige Parque del Castro in Vigo, het oude Vicus Spacorum, en in de plaats Campa de Torres in het huidige Gijón (het oude Gigia), aangezien de productie van de saus die garum werd genoemd, een van de belangrijkste economische activiteiten was aan de Atlantische kust van het schiereiland, dit waren de meest noordelijke gelegen vestigingen in Vigo en Gijón.

Gedurende de eerste twee eeuwen van het keizerrijk werd de hele provincie gestructureerd door de aanleg van talrijke wegen. In veel gevallen bestond de keizerlijke interventie uit het bestraten, bouwen van bruggen en verbeteren van het tracé van oude pre-Romeinse wegen, die vaak uit de Bronstijd dateerden.

De hoofdwegen van Hispania.

De aanleg van de wegen werd door de keizer via de provinciale gouverneur opgedragen aan ingenieurs en soldaten die tot het garnizoen van de provincie behoorden, en de uitvoering ervan werd in een onbekende verhouding toevertrouwd aan militaire en civiele arbeiders, waarbij bepaalde steden van de provincie sommige grote werken, zoals bruggen, geheel of gedeeltelijk voor hun rekening mochten nemen, zoals in Aquae Flaviae met de brug over de rivier de Támega. Na hun aanleg werden de wegen regelmatig onderhouden en soms, vooral in de 2e eeuw, werden grote werken uitgevoerd, die op de mijlpalen werden genoteerd met de uitdrukkingen refecit of restituit.

De secundaire wegen, soms verhard, werden meestal aangelegd door de naburige gemeenschappen die ervan profiteerden, hoewel de tussenkomst van de keizerlijke macht, via de provinciale overheid, in de verbetering en aanleg ervan ook niet ongewoon was.

De drie belangrijkste wegen in Tarraconensis waren:

  • De weg die Asturica Augusta verbond met Tarraco, de provinciale hoofdstad, door de Ebro-vallei.
  • De Ab Asturica Burdigalam weg die Asturica Augusta verbond met Burdigala (Bordeaux, Frankrijk) via Oiasso (Irún, Guipúzcoa).
  • De belangrijke Via Augusta, die begon in de Pyreneeën, in Iuncaria (La Junquera, Gerona), sloot aan op de Via Domitia in Galia Narbonense en daalde af langs de gehele Levantijnse kust in de richting van Baetica.

Er was ook een aftakking van de weg van Asturica naar Tarraco die de Duero-vallei volgde en via de depressie van Jalón de Ebro-vallei opzocht, de weg die Tarraco via Complutum met Augusta Emerita verbond, de drie wegen die Asturica Augusta met Bracara Augusta en Lucus Augusti verbonden, de weg die parallel loopt aan de Cantabrische kust, van Brigantium (La Coruña) naar Oiasso (Irún), de weg die Caesar Augusta verbindt met Summo Pyrenaeo (Somport, Huesca), en een groot deel van de Via de la Plata (de Zilver Weg), vanaf de oorsprong in Asturica Augusta tot de grens met de provincie Lusitania.

Romeinse weg van Asturica Augusta naar Tarraco via Clunia en Caesaraugusta zoals deze passeert in de buurt van Uxama Argaela.

De belangrijke zeehandel in de Mare Nostrum – de Middellandse Zee – naar Narbonne Gallië, Italië en het oostelijk deel van het Rijk, gebruikte voornamelijk de volgende havens:

        • Tarraco, de provinciale hoofdstad.
        • Dertosa (Tortosa, Tarragona), via welke het in de provincie verkregen goud naar Rome werd gezonden, en waar de Classis Misenate een permanente post had, en waar de riviervaart van de Ebro-vallei, die in Vareia begon en via de route van de vijf villa’s in verbinding stond met de Golf van Biskaje, eindigde.
        • Carthago Nova, via welke zilver en lood uit de Sierra Morena naar Italië werden gezonden.
Ace of Claudius. De schaarse keizerlijke uitgiften van gefractioneerde munten werden in Hispania “aangevuld” met plaatselijke imitaties, waardoor het mogelijk werd een actieve fase van economische expansie te handhaven.

In de Golf van Biskaje was de belangrijkste haven die van Oiasso (Irún, Guipúzcoa), via welke producten uit de Ebro-vallei en ijzer uit de Baskische bergen werden vervoerd naar Gallië, Britannië en Germanië Inferior. Een bewijs van het bestaan van een belangrijk scheepvaartverkeer over deze zee, zowel plaatselijk als vanuit de naburige provincie Lusitania, was de bouw naast het Municipium Flavium Brigantium van een belangrijke en monumentale vuurtoren, die wij kennen als de Toren van Hercules.

De provincie Tarraconensis leverde ook talrijke hulptroepen aan het keizerlijke leger, gewoonlijk gerekruteerd uit de volkeren van het noordelijke deelplateau en het noordwesten, zoals de Arévacos, Vascones, Cantabros, Astures of Galaicos, of, algemener en onnauwkeuriger, bekend als Hispanorum, die talrijke peditatae – en equitatae cohorten en cavalerie ala vormden, vooral bij de Julio-Claudians, de Flaviërs en onder Trajanus.

Munt van het Municipium Augusta Bilbilis met damnatio memoriae van Lucius Elius Sejanus, geslagen onder Tiberius ter herdenking van het consulschap van Sejanus.

Verscheidene municipia en coloniae in de provincie hebben, in navolging van een traditie die in de periode van de verovering was begonnen en door de Romeinse autoriteiten werd aangemoedigd, bronzen munten –ases, dupondios en semises – met keizerlijke toestemming uitgegeven onder de keizers Augustus, Tiberius en Caligula, en, reeds als imitatiemunten of getolereerde vervalsingen, onder Claudius I, hetgeen wijst op een vroege verdieping van de monetaire economie in de gehele provincie en een grote behoefte aan fiatmunt voor kleine transacties.

Deze monetarisering wordt bevestigd door de grote hoeveelheid keizerlijke munten die opduiken in de verschillende archeologische vindplaatsen in de provincie, waarvan de chronologie begint bij het begin van het keizerrijk en reikt tot de regeerperiode van de keizers Theodosius I, Honorius en Arcadius, hetgeen wijst op een aanzienlijke geldcirculatie, die overeenkomt met een bloeiende en intense economische activiteit, die echter in de Ebrovallei en Levante van groter belang was dan in de rest van de provincie.

Territoriale veranderingen en invasie van de provincie in de 3e eeuw

Inscriptie opgedragen aan Ti. Claudius Candido, gouverneur van Tarraconensis door Silius Hospes, centurion van Legio X Gemina aan het begin van de 3e eeuw.

In 193, toen Pertinax en Didius Julianus werden vermoord, riepen de garnizoenen van de provincie en haar gouverneur zich uit tot aanhangers van Clodius Albinus, totdat zij in 195 hun zaak opgaven en zich tot Septimius Severus wendden, die een harde repressie tegen de aanhangers van Albinus uitvoerde, voornamelijk in de bevoorrechte steden van de Ebro-vallei en de Levant, Daartoe benoemde hij tot gouverneur van de provincie Tiberius Claudius Candido, een militair deskundige, die de opstand van Septimius Severus in Panonia Superior had gesteund.

In deze tijd leidden de administratieve en economische moeilijkheden van vele steden in de provincie tot de benoeming van een keizerlijke adviseur, een ridder of senator – curator – die de plaatselijke senatoren en magistraten adviseerde over de wijze waarop zij hun bestuur konden verbeteren, faillissementen trachtten te voorkomen en de inning van belastingen ten gunste van de staat trachtten te waarborgen.

Antoninianus geslagen onder Gallienus. De antoninianus werd gecreëerd door Caracalla in een poging om het Romeinse monetaire systeem te herstellen, waar een tekort aan zilver de denarius had doen verdwijnen. Het werd geslagen tot Diocletianus, maar werd ook geleidelijk ontwaard door de toevoeging van lood, tin en antimoon, wat tot een hoge inflatie leidde.

Rond 210 besloot keizer Caracalla de grenzen van de provincie Tarraconensis te wijzigen, waarvoor hij de twee juridische conventen van het noordwesten, de Lucensis en de Bracaraugustan afsplitste, om een nieuwe en kortstondige provincie te stichten, de Provincia Hispania Superior Gallaecia, terwijl de rest van Tarraconensis werd omgedoopt tot Provincia Nova Hispania Citerior Antoniana, met de bedoeling de goudwinning in het noordwesten, die tegen het einde van de 2e eeuw vrijwel uitgeput was, nieuw leven in te blazen. De provincie verdween zodra Caracalla stierf, hoewel zij als precedent diende voor de toekomstige provincie Gallaecia in het Lage Rijk.

In het algemeen hadden de politieke en militaire omwentelingen in het Rijk tussen de moord op Severus Alexander in 235 en de troonsbestijging van Diocletianus in 298 weinig effect op Hispania en in het bijzonder op Tarraconensis. De economische crisis van de Romeinse staat deed zich echter voelen in de provincie, wat blijkt uit een afname van de keizerlijke bemoeienis met het herstel van de wegen en uit het verschijnen van geld van slechte kwaliteit, dat een sterke inflatie veroorzaakte en uiteindelijk de toch al precaire economie van de steden te gronde richtte, wat leidde tot een geleidelijk proces van sociale en economische plattelandsontwikkeling, dat twee eeuwen later zijn hoogtepunt zou bereiken.

Romeinse muur van Lucus Augusti, hervormd aan het eind van de 3e eeuw.

In 254 werd de grens van Germania Superior overschreden door de Germanen van de andere kant van de Rijn, en in 259 was er een invasie van grote barbaarse contingenten in Gallia Belgica, die diep doordrong in de rest van de Gallische provincies, waarbij sommige van deze groepen de Pyreneeën bereikten en Hispania binnendrongen, en zo werd Tarraco in 258 door de Franken geplunderd.

In de tijd van Valerianus en Gallienus was de provincie trouw aan het Gallische Keizerrijk van Tetricus I en Victorinus, hoewel zij onder Claudius II en Aurelianus als een van de eersten terugkeerde naar de loyaliteit aan de wettige keizer.

Tussen 268 en 278 werd het binnenland van Gallië geplunderd, totdat de grens in het begin van 278 door keizer Probus werd hersteld. Als gevolg hiervan, en als onderdeel van een trend die alle steden van het keizerrijk trof, hervormden verschillende stedelijke centra in de provincie, zoals Barcino, Emporiae, Asturica Augusta, Legio en Lucus Augusti, hun muren, die in de loop der tijd achteruit waren gegaan, en veranderden deze in een doeltreffende verdediging tegen mogelijke bedreigingen van de andere kant van de Pyreneeën.

Ruïnes van de Romeinse muur van Caesaraugusta, gebouwd onder Augustus en versterkt in de 3e en 5e eeuw.

Verdeling van de provincie in het Bajo Imperio (Nederrijk)

Hispania na de provinciale verdeling onder Diocletianus.

Met de toetreding van Diocletianus tot de keizerlijke troon in 284, en de invoering van het Tetrarchische systeem, ging deze keizer over tot de reorganisatie van het administratieve systeem van het keizerrijk. Daartoe werden de van het Alto Imperio (Hoge Rijk) geërfde provincies verdeeld in kleinere, die op hun beurt werden gegroepeerd in een nieuwe entiteit, een diocees genaamd, dat onder toezicht van een vicarius die rechtstreeks door de keizer werd benoemd.

Hispania werd toegeschreven aan Maximianus, hij was Augustus van het westelijke deel van het Romeinse Rijk, en toegewezen aan zijn Caesar, Constantius Chlorus, als Diocesis Hispaniarum, met de hoofdstad te Augusta Emerita. De oude provincie Tarraconensis werd verdeeld in verschillende provincies:

        • Gallaecia van de Bracaraugustus, Lucense, Asturicense en een deel van de Cluniaanse.
        • het Carthaginense met de Cartaginense conventus, een deel van de Clunische en de Balearen.
        • het nieuwe Tarraconensis, die dat de oude conventus van Tarraconensis, Caesar Augustan en een deel van de Cluniaanse conventus omvatte.

Deze veranderingen betekenden ook een grondige heroriëntering van het keizerlijk beleid ten aanzien van de Hispanische provincies, want sinds Augustus had Tarraconensis, de enige met consulaire rang, altijd de eerste plaats in deze provincies ingenomen. Diocletianus, die de Diocesis Hispaniarum oprichtte, gaf echter voorrang aan Lusitania en verdeelde Tarraconensis, om het belang van deze provincie te verminderen, in de hierboven genoemde kleinere provincies.

Mozaïek van Venus en Eros uit de belangrijke villa van Fortunatus in Fraga (Huesca), dat de vestiging van dit soort weelderige bouwwerken op het platteland van Tarraconenesis in de 4e eeuw aantoont.

De nieuwe provincie Tarraconensis had de rang van praetor en werd geleid door een praeses als gouverneur.

Bij de dood van Constantino I werd het diocesis Hispaniarum, samen met die van Galliae, Septem provinciae en Britaniae, opgenomen in de prefectuur van het praetorium van Gallië en werd, zoals hierboven vermeld, om redenen van nabijheid en gemakkelijke bevoorrading de Noord-Afrikaanse provincie Mauretania Tingitana toegevoegd, beperkt tot het meest noordelijke gebied, rond de Straat van Gibraltar, en zonder rechtstreekse landverbinding met Mauretania Caesariensis.

De laatste deling vond plaats in het midden van de 4e eeuw, toen de Balearen werden gescheiden van Carthaginensis en de nieuwe Balearenprovincie werden.

Gedurende de gehele 4e eeuw bleef de provincie kalm en veilig, ver van de grens en de interne conflicten van het Rijk, en bleven de gouverneurs trouw aan de keizer van het Westen, behalve aan het eind van de eeuw ten tijde van de usurpators Magnus Maximus (383-388) en Flavius Eugenius (392-394), aan wie zij trouw zwoeren, hoewel de provincie na hun nederlagen door toedoen van Theodosius I weer aan de legitieme macht werd teruggegeven zonder dat een invasie nodig was.

Deze rust vertaalde zich in een hoge mate van economische welvaart, waarbij de tijdens het Alto Imperio (Hoge Rijk) uitgezette koers werd gehandhaafd, maar met als nieuwigheid de vestiging van talrijke villae in de gehele provincie, vooral in de Ebrovallei en de Levant. Deze villa’s waren hoofdzakelijk landbouweenheden van het latifundia-type, maar ook luxueuze herenhuizen, versierd met weelderige mozaïekvloeren, fresco’s op de muren, marmeren beelden en andere luxe voorwerpen.

Tegelijkertijd was er een overvloedige geldcirculatie, vooral in de vorm van fiduciaire munten, tot het begin van de 5e eeuw, hoewel er in de provincie geen muntslag was, en de meeste munten afkomstig waren van westerse munthuizen – Rome, Trier, Arles, Milaan… – en enkele oostelijke voorbeelden.

Na de dood van Theodosius I werd de provincie, samen met het hele westelijke deel van het Rijk, toegewezen aan Honorius, zijn zoon, onder de voogdij van Flavius Stilicho.

De 4e en de 5e eeuw

Vanaf 400 was de situatie in het West-Romeinse Rijk kritiek geworden, omdat Stilicho’s pogingen om Alaric’s Visigoten in bedwang te houden, ten koste waren gegaan van het terugbrengen van de garnizoenen van het keizerlijke leger aan de Rijn tot onder het minimum dat nodig was om de grensveiligheid te waarborgen, zodat Vandalen, Sueben en Alanen erin slaagden de keizerlijke grens te doorbreken en Gallië binnen te vallen in 406.

Migraties van de Visigoten, met hun intocht in Hispania als foederati van het Rijk.

De regering van Honorius in Ravenna was niet in staat om op deze nieuwe dreiging te reageren, en de gouverneur van Brittannië riep zichzelf uit tot keizer als Constantius III en trok met zijn troepen Gallië binnen. De genoemde barbaarse volkeren slaagden er in 409, onder druk van dit laatste georganiseerde Romeinse leger, geholpen door Gerontius, generaal van de usurpator Constantius, en ondanks de inspanningen van Didymus en Verinianus, verwanten van Theodosius, Honorius en Arcadius, in om via de westelijke Pyreneeën het schiereiland binnen te dringen.

De usurpator Constantijn III stuurde zijn generaal Gerontius naar Hispania, die uiteindelijk verantwoordelijk was voor de invasie van 406 en het einde van Romeins Hispania.

In de lente van 409 kwam Gerontius in opstand tegen Constantius III en verhief Maximus tot troonopvolger, mogelijk zijn zoon of een medewerker. Gerontius had zich in Caesaraugusta gevestigd om het op te nemen tegen Constante, zoon van Constantius III, die zijn vader Augustus had genoemd en die hem vanuit Tarraco bedreigde. In 411 trok Gerontius ten strijde tegen zijn vijanden en vroegere opperhoofden, trok Gallië binnen en behaalde verschillende overwinningen, maar strandde tegen een leger dat door Honorius uit Italië was gezonden. Zijn troepen liepen over naar dat van de keizer en Gerontius moest met een klein gevolg van volgelingen vluchten naar Hispania, waar hij werd afgezet en gedwongen zelfmoord te plegen.

De Vandalen

Ook in 409-410 trokken de Vandaalse Asdingen en Silingen, samen met de Alanen en Sueben de Pyreneeën over en bereikten Hispania. De in allerijl door de Romeinen opgeworpen steunpunten ontwijkend, vestigden deze stammen zich aanvankelijk onder de inheemse bevolking in het noordwest van Hispania. Maar spoedig verspreidden zij zich van daaruit over grotere delen van het schiereiland. De Silingen drongen Baetica binnen en de Asdingen het zuiden van Galicia. Voorts leidde deze volksverhuizingen tot een opstand van de Vascones (Basken) en de Cantabros.

De Romeinse keizer Honorius zag aanvankelijk in de Vandalen bondgenoten tegen zijn rivaal Constantius III en sloot in 411 met hun verdragen. Ondanks deze verdragen werden de jaren twintig een periode van wrijving en oorlog. De Vandalen verlieten hun vestigingsgebieden en stroopten het land. In 415 lieten de Romeinen Visigotische hulptroepen overkomen naar Hispania om de opstandige stammen te bestrijden. De Visigoten gingen heel voortvarend te werk, in twee jaar tijd werden de Silingen praktisch uitgeroeid en de Alanen zodanig verzwakt dat deze zich moesten verbinden met de Vandaalse Asdingen. Toen in 418 de rust was teruggekeerd en de Visigoten een nieuwe macht van betekenis dreigden te worden, werden zij teruggeroepen naar Gallië. In Spanje bleven de Asdingen en Sueben de ondergang bespaard. Na het vertrek van de Visigoten zagen zij spoedig nieuwe kansen om hun macht te vergroten. De Asdingen kregen vaste voet in Andalucía en versloegen in 422 het Romeinse leger dat op hun was afgestuurd. Vervolgens veroverden zij de stad Carthagena dat zij tot hun hoofdstad maakten. Ze bouwden een vloot en veroverden de Balearen. In 429 verscheepten ze zich naar Afrika.

De Sueben

In het kielzog van de Vandalen arriveerden de Sueben onder leiding van Hermerico in 409 in het noorden van Tarraconensis en vestigen zich in Gallaecia (of Callaecia), de huidige autonome regio Galicia in Spanje. Onder Requilia (438-448) breidden zij hun rijk uit met Baetica en Sevilla. Zij brachten de laatste Romeinse troepen een verpletterende nederlaag toe, maar moesten in 456 het onderspit delven tegen de Visigoten in de slag aan de Urbicus.

De Visigoten
Hispania aan het begin van de 5e eeuw, met de territoriale verdeling als gevolg van de invallen van de Germanen, waaruit blijkt hoe Tarraconensis onder theoretisch keizerlijk bestuur bleef.

In eerste instantie werd Tarraconensis niet direct getroffen door de Sueben, Vandalen en Alanen, maar kort na het vertrek van de Vandalen trokken de Visigoten, die deel waren gaan uitmaken van het keizerrijk en zich in Zuid-Gallië hadden gevestigd, met Toulouse als hoofdstad, onder leiding van hun koning Ataúlfo, Hispania binnen om de gebieden die door de vorige volkeren waren bezet onder keizerlijk gezag te brengen, en ook om het plaatselijke banditisme van de Bagaudas in het gebied van de Ebro-vallei rond Caesaraugusta de kop in te drukken. Het waren de Visigoten die optraden namens het keizerlijk hof te Ravenna. Zij slaagden erin een solide bases op het schiereiland te vestigen, heimelijk handelend in eigen naam. Het uitgeputte West-Romeinse Rijk kon niet adequaat reageren en omstreeks 455 was het Visigotische koninkrijk in Hispania een feit. Het Visigotisch bestuur had veel innerlijke twisten, waardoor de keizer Justinianus I van het Oost Romeinse Rijk in 554 het zuidelijk deel van Tarraconensis en Baetica kon heroveren. Tegen 620 vielen deze bezittingen weer in Visigotische handen.

Het bewijs van het vertrek uit de keizerlijke macht van Rome van Tarraconensis, en van geheel Hispania, is de onderbreking in de aankomst van keizerlijke munten, aangezien de laatste op het schiereiland gevonden exemplaren overeenkomen met de eerste jaren van Honorius in het Westen en van Arcadius in het Oosten.

Kort daarna trok koning Eurico, geconfronteerd met de zwakte van het hof in Ravenna, het schiereiland weer binnen om meer gebieden in zijn koninkrijk op te nemen, waarbij hij een wrede veldtocht voerde, met talrijke bloedbaden en plunderingen, waarvan Hydatius van Chaves een getrouw verslag heeft gemaakt, zodat Tarraconensis in 456 weer een deel van het Visigotische koninkrijk werd, en het keizerrijk zijn foedus met dit volk moest uitbreiden, waarmee de facto hun onafhankelijkheid werd erkend en Tarraconensis en geheel Hispania uit de keizerlijke baan werden gehaald.

De middeleeuwse muren van Astorga werden bovenop de lagere keizerlijke muren gebouwd, hoewel zij niet konden verhinderen dat de Visigoten aan het begin van de 5e eeuw Astorga bestormden.

In 459 bezocht keizer Majorianus de provincie op weg naar Carthago Nova, waar een vloot van het Westelijke Rijk en het Oostelijke Rijk, met inbegrip van Visigotische bondgenoten, zich verzamelde om de Vandalen van Genseric in Noord-Afrika aan te vallen, een expeditie die mislukte toen de keizerlijke vloot door de Vandalen werd vernietigd in de Slag bij Cartagena in 461. Vanaf dit moment verdween de invloed van het hof van Ravenna op de provincie Tarraconensis, en in het algemeen op alle gebieden van wat het bisdom Hispaniarum was geweest, zodat toen het Westerse Rijk tussen 476 en 485 werd opgeheven, het Visigotische Koninkrijk slechts zijn onafhankelijkheid zag herbevestigd.

Het einde van de provincie

Tarraconensis bleef, net als een groot deel van de Romeinse territoriale organisatie, een van de administratieve divisies van het Visigotische Koninkrijk, en gedurende de 6e en 7e eeuw had het te lijden onder talrijke aanvallen van de verschillende Frankische koninkrijken van het oude Gallië; Het werd ook gebruikt als uitvalsbasis door de verschillende Visigotische koningen van Toledo om hun bezittingen in Gallia Narbonensis, aan de andere kant van de Pyreneeën, te verdedigen. De Visigotische koningen gebruikten deze provincie ook als uitgangspunt om de gebieden van Cantabria en dat van de Vascones (Pais Vasco), die onafhankelijk waren geworden na de verdwijning van de Romeinse macht op het schiereiland, binnen te dringen, te veroveren en te controleren.

Aan het begin van Wamba’s bewind (672-680), zoals verhaald in Julianus van Toledo’s Historia de rey Wamba’ (Geschiedenis van Koning Wamba), kwam de provincie Narbonensis in opstand tegen de macht van Toledo, waarbij een groot deel van Tarraconensis voor enkele maanden in opstand kwam tegen het koninkrijk. De opstand werd uiteindelijk neergeslagen door het leger van de Visigotische koning.

Met de mosliminvasie van 711 en de vernietiging van het Visigotische koninkrijk verdween het systeem van territoriaal bestuur van het Iberische schiereiland dat van het Romeinse Rijk was geërfd, en daarmee ook de provincie Tarraconensis, hoewel het oostelijke deel daarvan waarschijnlijk heeft gediend als laatste bastion van verzet van de laatste twee Visigotische vorsten, Agila II (711-713) en Ardo (713-720). Het grondgebied werd geïntegreerd in het nieuwe grensgebied van het Emiraat van Cordoba, als een militaire markering met als hoofdstad Zaragoza, onder leiding van de bekeerlingenfamilie Banu-Qasi (Zonen van Cassius).

Hispania Tarraconensis bleef deel van het Romeinse Rijk tot de Grote Volksverhuizingen van de 5e eeuw. Daarna spreekt men eigenlijk niet meer van Tarraconensis, het groeit al snel uit tot het Hispania visigoda (Visigotisch Hispania) of het Visigotisch koninkrijk .

Het volk


Toen de Romeinen in de 2e eeuw v.Chr. interesse begonnen te tonen voor de regio, had de oorspronkelijke bevolking, zoals de Vascones (Basken) al eeuwen lang gemengd geleefd met de Keltische. Verder waren er ook Fenicische/Carthaagse bevolkingsgroepen te vinden, aangezien zij de bewoners van de meeste kolonies waren. Vanaf de 2e eeuw v.Chr. waren er ook inlandse Romeinse invloeden. Aan de kust waren de Romeinen al eerder aanwezig. In het opstandige binnenland kwam die vooral binnen via het legioen dat de Romeinen in centraal Tarraconensis legerden (nabij León). Na de Romeinse overheersing kwamen daar nog eens Germaanse stammen, Noord-Afrikaanse (de Moren) en veel Joden bij.

De economie

Tarraconensis was een rijk land: vanuit het binnenland kwamen vele goederen op de Romeinse markt terecht: hout, goud, ijzer, tin, lood, aardewerk, vermiljoen, koper, marmer, wijn en olijfolie.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-01-02

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

    • Spanish Wikipedia|titel=Tarraconense|pagecode=138060359| date=20211025
    • Spanish Wikipedia|titel=Aniense|pagecode=119498537| date=20230202
    • Dutch Wikipedia|titel=Hispania Tarraconensis|pagecode=57225739| date=20211025
    • Dutch Wikipedia|titel=Julius Caesar|pagecode=60060706| date=20211026
    • Dutch Wikipedia|titel=Otho|pagecode=59891993| date=20211027

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS