Germaanse invasie op het Iberisch schiereiland

Germaanse invasie op het Iberisch schiereiland (4e eeuw)

De Grote Volksverhuizing tussen de 2e en 5e eeuw.

De Visigoten vielen in 376 de Balkan binnen en vestigden zich in Thracië en Moesië (Servië plus Bulgaarse en Roemeense gebieden aan de benedenloop van de Donau). In 410 plunderden ze Rome onder leiding van Alarik. Zij trokken verder westwaarts en in 418 vestigden ze zich in Aquitanië, waar zij het koninkrijk Toulouse stichtten, dat aan het einde van de 5e eeuw van Cádiz in het zuiden tot Nantes in het noorden reikte. Toen ze in 507 Aquitanië verloren aan de Franken, verdreven ze de Vandalen uit Andalusia en stichtten ze een nieuw koninkrijk in het Iberisch Schiereiland.

Verdeling van het schiereiland over Sueben (Zwaben), Vandalen en Alanen tussen 409 en 429. Het keizerlijke gezag wordt alleen uitgeoefend in de provincie Tarraconense, en de Visigoten zijn geconcentreerd in Gallië. Grote delen van het Cantabrische gebergte liggen buiten alle controle, precies daar waar de aanwezigheid van de pre-Romeinse volkeren meer continuïteit had (vooral Basken en Cantabriërs).

De Germaanse invasie op het Iberisch schiereiland wordt ook wel de Barbaarse invasie genoemd. Het begon allemaal in de 5e eeuw, in het kader van de Grote Volksverhuizing. De verdeling van de volkeren in Europa werd totaal gewijzigd, ook het eens zo glorieuze Romeinse Rijk kwam hiermee aan zijn einde. Het Iberisch schiereiland, in het bijzonder, leed zwaar onder de breuk veroorzaakt door deze Volksverhuizing. Hispania, dat door de Romeinen in verschillende provincies was verdeeld, had de politieke en de bestuurlijke organisatie van Rome overgenomen. In 411 kwamen de eerste golven van Germaanse volkeren over het schiereiland. De Vandalen en Sueben, naast Alanen (etnisch Iraans), zij waren met geweld van hun land beroofd door de invasie van de Hunnen. Na hun verdrijving begonnen zij, richting het westen en dus door Europa, aan een zoektocht naar nieuwe landen om zich te vestigen. De Alanen waren afkomstig uit de Kaukasus, de Vandalen kwamen uit Scandinavië en de Sueben, ook Germaans, waren verwant aan de Angelsaksen die zich toen veelal in Engeland vestigden.

Hoewel de Romeinen de feiten herkenden (de Visigoten waren in het beginstadium van deze volksverhuizing bondgenoten van de Romeinen) kwamen zij, in verschillende gebieden van Hispania, tot overeenkomsten met de volkeren, de Sueben waren de enigen die meer stabiliteit bereikten en zichzelf politiek organiseerden. Volgens Orosio, de presbyter (predikant) van Braga, “ruilden ze het zwaard snel in voor de ploeg en werden ze vrienden”. Zij creëerden een koninkrijk dat Galicia en het noordelijke deel van het huidige Portugal omvatte, met als hoofdstad Braga. Het koninkrijk breidde zich vervolgens uit naar het zuiden van de Duero.

Het Romeinse Rijk dat een foedus (alliantie, federatie) met de Visigoten, ook een Germaans volk, had afgesloten, stemde ermee in om een een einde te maken aan de indringers in Hispania. De Visigoten zouden het land veroveren en bezetten, maar het kwam dan wel weer onder Romeins gezag te staan, dat werd uitgevoerd door de Visigoten en dus in praktijk een grote mate van onafhankelijkheid betrachten. Deze Visigoten hadden een vrij hoge bezettingsgraad in het centrale deel van het schiereiland, waar ze onder druk van de Franken uit narbonense zouden zijn aangekomen.

 Verdeling van het schiereiland tussen Sueben en Visigoten rond het midden van de 6e eeuw. De Byzantijnse nederzettingen in het zuiden en de pre-Romeinse volkeren van het Cantabrische gebergte worden hier ook weergegeven.

Deze groepen barbaren lijken niet talrijk te zijn geweest; alhoewel ze in staat waren om de Romeinse provincies, die niet over gezag en orde beschikten, zeer snel te onderwerpen. Na hun installatie ondervonden ze geen grote weerstand van de bevolking, een feit dat verband houdt met de val van het West-Romeinse Rijk. Een economische crisis maakten een eind aan de middenklasse en zou de omstandigheden van de boeren verslechteren. Doordat de Romeinen gestopt waren met hun veroveringen, na de periode van het Hoog Romeinse Imperium en de crisis van de 3e eeuw, was het moeilijk om aan slaven te komen, iets waarop de Romeinse economie, zeker in deze periode was gebaseerd. Hier begon eigenlijk al het proces van feodalisering, de hogere klasse veranderde in een prefeodale aristocratie en de lagere klasse, of ze nu afkomstig waren van slaven of van vrije mannen die aan de kolonisatie onderhevig waren (de lagere Spaans-Romaanse bevolking, de (land)arbeider), kwam in een nieuwe klasse van feodale dienaren terecht, een situatie van semi-slavernij.

De invasies maakten een einde aan alle organisatorische systemen van de staat, hoewel de kerkelijke organisatie in stand werd gehouden. De meerderheid van de Spaans-Romeinse bevolking was christelijk.

De evolutie van feiten


Hispania aan het begin van de invallen (406 – 411)

De politieke samenhang van het West-Romeinse Rijk in de jaren van de invasies van de Germaanse volkeren was zeer krampachtig en veelte uitvoerig in de rebellie waarin Hispania altijd verbonden was. Volgens bronnen was het op 31 december 406 toen Alanen, Vandalen en Sueben op de hoogte van Mainz de Rijn overstaken. Tussen 406 en 409 trokken ze op hun gemak door Gallië en deden daar verschillende invallen, totdat ze uiteindelijk de Pyreneeën overstaken, generaal Gerontius zou hun toegang tot het Iberisch schiereiland verschaffen.

Oversteek van de Rijngrens (406)

Zoals hierboven al vermeld werd staken in de nacht van 31 december 406, troepen Quaden, Vandalen, Sarmaten, Alanen, Gepiden, Herulen, Saksen, Bougondiërs, Alemannen en Sueben, samen met de bewoners van de provincie Panonia, het ijskoude water van de Rijn, tussen Mogontiacum (Mainz) en Argentoratum (Straatsburg), over. Dit feit was geen geïsoleerde en toevallige gebeurtenis, maar een reactie op een reeks gebeurtenissen in het Westelijke Rijk. Aan het einde van 405 viel Radegast Italië binnen met een groot aantal Barbaren. Daarom werd Flavius Stilicho gedwongen zijn troepen, gestationeerd  op de grenslijn van de Rijn, te verplaatsen om aan deze inval het hoofd te bieden. De volgende zomer behaalde Stilicho een belangrijke overwinning aan de poorten van Florentia (Florence) dankzij de steun van Sarus en Uldino, maar ook omdat Alarik I zich niet mengde in de strijd.

Wederrechtelijke toe-eigening van Constantijn III

De door Stilicho verplaatste grenstroepen zijn nooit meer teruggekeerd naar hun grensposten aan de Rijn. De verdediging van deze grens werd toevertrouwd aan de Germaanse bevolking van de Franken. Deze beslissing viel niet in goede aarde bij de regering van Ravenna, zij voelde zich in de steek gelaten. Dat de Germaanse volkeren de grensovergang bij de Rijn overstaken, was voor de rijke steden in het grensgebied van Gallië, de aanleiding, voor de opkomst van lokale machtsgroepen, die de wapens opnamen om een verdediging te organiseren tegen de invallen van deze volkeren dat veel instabiliteit veroorzaakten.

Dit was zo ongeveer hoe het er rond deze tijd uitzag.

Vanaf 407 was het bisdom Bretagne een kern van militaire instabiliteit. De Romeinse soldaten, en die van de provincies, vormde de oproer en de opstand tegen de anti-Keizers, omdat ze zich in de steek gelaten voelden door de regering van Ravenna, vooral omdat Stilicho in 402 een groot deel van de detachementen in Bretagne geëvacueerd had. Er werden drie anti-keizers benoemd waarvan enkel Constantijn III van Rome zich staande wist te houden.

Siliqua van Constantijn III. Gerontius ging naar Hispania als generaal van Constantijn’s zoon, de caesar Constans II, om de opstand van enkele leden van het Huis van Theodosius die Honorius trouw waren, te onderdrukken. Na het einde van de opstand kwam Gerontius in opstand en vocht drie jaar lang tegen de Constans, waarbij hij hem in Vienne gevangen nam en vermoordde.

Constantijn verliet Groot-Brittannië om in Bologna (Boulogne) van boord te gaan, in de verwachting de controle over de prefectuur van Gallië over te nemen. De omstandigheden waren zeer gunstig en hij had de steun van de Gallo-Romeinse aristocratie. Na een eerste nederlaag van zijn buitenpost slaagden zijn generaals Edobichus en Gerontius er uiteindelijk in Sarus te verslaan en dat maakte dat de weg naar Arelate (Arles) vrij was. Arelate was de hoofdstad van de praetoriale praefectuur Galliarum, waar deze veroveraar zijn basis vestigde.

Zijn eerste beslissingen waren het beveiligen van de Rijn-grens en het versterken van de passen van de Alpen en de Pyreneeën, tevens vermeed hij de acties van Stilicho in Italië en van de aanhangers van Theodosius (Teodosianos) in Hispania. Het was ook nodig om tot een overeenkomst te komen met de Bourgondiërs, die hij in Germania Secunda vestigde, en met een deel van de Alanen. De rest van de volkeren werd naar het zuiden gedreven door de druk die de troepen van Constantijn uitoefende in zijn gang naar Italië. Deze opmars werd een halt toegeroepen bij Novempopulania door de natuurlijke barrière van de Pyreneeën. Tenslotte, en met het verlangen een dynastie te stichten, dwingt hij zijn zoon Constans het kloosterleven te verlaten en benoemt hij hem tot Caesar. Om de Gallo-Romeinse bevolking tevreden te stellen, trouwde hij met een aristocrate.

De Teodosiaanse clan
Constans II

In de nazomer of vroege herfst van 407 nam Constantijn het besluit om Hispania binnen te dringen omdat hij bang was anders gesmoord te worden door een gezamenlijke actie van Rávenna en Mérida. Dat werd aangetoond doordat Honorius (zoon van Theodosius en één van de slechtste keizers van Rome), in 408, troepen naar Pampilona (Pamplona) stuurde. Het machtige Germaanse veldleger onder bevel van Caesar Constans II de Praefectus praetorio van Apolinar, de Magister officiorum Decimio Rústico en de generaals Terencio en Gerontius vielen Spanje binnen om naar de hoofdstad van het bisdom Augusta Emerita (Mérida) te gaan. Bij de opmars van het leger was er nauwelijks verzet en vochten er slechts enkele burgari’s tegen hen.In de nazomer of vroege herfst van 407 nam Constantijn het besluit om Hispania binnen te dringen omdat hij bang was anders gesmoord te worden door een gezamenlijke actie van Rávenna en Mérida. Dat werd aangetoond doordat Honorius (zoon van Theodosius en één van de slechtste keizers van Rome), in 408, troepen naar Pampilona (Pamplona) stuurde. Het machtige Germaanse veldleger onder bevel van Caesar Constans II de Praefectus praetorio van Apolinar, de Magister officiorum Decimio Rústico en de generaals Terencio en Gerontius vielen Spanje binnen om naar de hoofdstad van het bisdom Augusta Emerita (Mérida) te gaan. Bij de opmars van het leger was er nauwelijks verzet en vochten er slechts enkele burgari’s tegen hen.

Didimo en Veridiano, neven van Honorio en tevens de belangrijkste leden van de zogenaamde ‘Teodosiaanse clan’ in Hispania, besloten te reageren op de aanval. Ze bewapende een eigen leger, een lichting van kolonisten, uit hun uitgestrekte gebieden van de zogenaamde Campi Palentini (het hedendaagse Tierra de Campos) langs de Romeinse weg die Burdigala (Bordeaux) en Asturica (Astorga) verbindt. De confrontatie had geen duidelijke winnaar, dus Constans besloot zich terug te trekken tot Tarraconense in afwachting van versterking vanuit Arlés. De Teodosianen rukten op naar het noorden en dwongen Constans om deel te nemen aan de strijd. Uiteindelijk won Constans de strijd op een overweldigende wijze en wist daarbij de Teodosiaanse leiders gevangen te nemen. De overgebleven delen van het Teodosiaanse leger sloegen op de vlucht en zochten schuil in enkele ommuurde steden zoals Pampolina, het hoofdkwartier van het leger van de Comitatenses, dat in 408 door Honorio werd gestuurd. Tenslotte ging hij naar zijn vader in Arlés en verliet hem als plaatsvervanger van Gerontius in Caesaraugusta (Zaragoza).

Het wederrechtelijk toe-eigenen van de doorgang van de Pyreneeën van de Sueben, Vandalen en Alanen, door Máximus
Ivoren diptiek van Flavius Stilicho met zijn vrouw en zoon aan zijn rechterzijde

De politieke situatie in het Rijk nam een wending met de executie van Stilicho in 408 en de desertie van Sarus. Honorius, aan zijn lot overgelaten, werd in 409 gedwongen Constantijn III te erkennen als co-emperator in het licht van de Visigotische opmars  en de raden van de Magister Equitum Allobichuso, de nieuwe sterke man van Honorius. Onder tussen was Contantijn omringd door vijanden, hij nam een wanhopige gok; met zijn overgebleven troepen trok hij naar Italië waar hij met de steun van Allobichuso, Honorio wilde afzette. Deze invasie eindigde in 410 in een nederlaag, waarbij Constantijn zich moest terugtrekken in Gallië, en Allobichus sneuvelde. Constantijns positie werd moeilijker. Zijn troepen die de rebellerende Gerontius bevochten, werden verslagen bij Vienne in 411, alwaar zijn zoon Constans werd opgepakt en geëxecuteerd. Constantijns gouverneur Decimius Rusticus, die Apollinaris enkele jaren daarvoor had vervangen, verliet Constantijn en raakte verwikkeld in de opstand van Iovinus. Gerontius zette Constantijn vast in Arlés, en belegerde de stad. Honorius had, nadat hij Stilicio had beschuldigd van verraad en hem had laten vermoorden, inmiddels de nieuwe generaal Constantius naar Arles gestuurd, die Gerontius verjoeg, en de belegering van Constantijn in de stad overnam. Constantijn hield vol, hopend op de terugkeer van zijn generaal Ebodichus, die troepen rekruteerde bij de Franken in Noord-Gallië. Bij zijn terugkeer werd Ebodichus echter verslagen, en Constantijns laatste hoop vervloog, zeker toen zijn troepen bij de Rijn deserteerden en zich aansloten bij Iovinus, en hij zich moest overgeven. Ondanks de belofte van een veilige aftocht werd hij door Constantius gevangengenomen, en werd hij onthoofd in augustus of september 411. Gerontius pleegde later zelfmoord in Hispania.

We gaan nu even terug naar de vorige alinea, het jaar 410, 411. Om het verhaal van deze paragraaf weer op te pakken… Een van de voorwaarden van het verdrag, waarbij Honorio, Constantijn III als co-emperator erkende, was dat Gerontius vervangen zou worden door generaal Justus, die het bevel voerde over de troepen die in Hispania gestationeerd waren. Vóór de opmars van Justus en Constans, tegen de rebellerende Gerontius, benoemde hij, waarschijnlijk zijn zoon, Máximus tot keizer, die zich in Tarraco vestigde. Maximus sloot een pact met de Alanen, Vandalen en de Sueben, om daarna de Pyreneeën over te steken en daar Aquitanië te plunderen, terwijl Gerontius in 411 met zijn troepen Constantijn opjoeg en verschillende overwinningen behaalde zonder de rivaliserende legers volledig te vernietigen.

Het verdrag of de foederatie dat hij met deze Barbaren overeenkwam zei eigenlijk niet veel meer dan dat zij nu onderdeel uitmaakten van de bezettingsmacht van het schiereiland en dat ze ten diensten stonden van de nieuwe usurpator. Hidacio (Hispano-Romano, bisschop en geschiedschrijver) noemt hem in zijn kroniek de ‘tyranicus exactor’ waarmee hij een bewijs aanvoert voor de toename van de inning van belasting voor de betaling van de barbaarse huurlingen. De plunderingen die zij herhaaldelijk uitvoerden werden veroorzaakt door het onvermogen van Maximus om de belastingen van de federatie te innen, zodat hij de plunderingen als een vorm van inzameling toestond. Maximus moest uiteindelijk zijn positie in Tarragona opgeven en zijn toevlucht zoeken bij de Asdingen, een afgezonderde groep Vandalen.

Een solidus van Constantius III. Op de achterkant wordt Constantius afgebeeld als generaal met een veldteken in de ene en Victoria in de andere hand en een vijand onder zijn voet.

Deze serie van gebeurtenissen werden van veraf waargenomen door Honorio, Italië was op dat moment bezet door Alarik I, die in 410 Rome plunderden en daarbij Gala Placidia gevangen nam. De dood van deze Visigotische koning en de komst van generaal Antenius met een leger dat door Constantinopel was gestuurd, stelde Honorius in staat om Alobisch, de belangrijkste verdediger van Constantijn III in Ravenna, te laten vallen en de usurpator te confronteren met zijn opmars naar Italië, zodat hij gedwongen werd zich in Arlés te kantonneren (inkwartieren). In 411 ging Honorius in de aanval en zijn generaals Flavio Constancio, de toekomstige keizer Constantius III (niet te verwarren met Constantijn III), en Ulfilas belegerden de usurpator in zijn hoofdkwartier in Arlés.

In het voorjaar van 411 kwam Gerontius Gallië binnen om Constans II in Vienna (Vienne, Frankrijk) te verslaan en te doden. Zijn weg naar Arlés was vrij, maar in de hoofdstad van de Gallische prefectuur ontmoette hij het leger van de generaals van Honorius. Het numerieke voordeel van de legitimisten zorgde ervoor dat een groot deel van Gerontius’ troepen zich in hun gelederen vestigde, zodat hij moest vluchten naar zijn basis in Tarraco. Constantius overwinning was totaal omdat hij Arles wist te veroveren en de usurpator Constantijn III gevangen nam. Maximus moest van zijn kant zijn positie in Tarragona opgeven en zijn toevlucht zoeken bij de Vandaalse Asdingen.

De foederatie (verdrag, foedus) van 411

Alles wijst erop dat Máximo een foederati tekende met de barbaarse volkeren die in Hispania woonden, waarbij de Germanen deel uitmaakten van het leger van Máximo als hulptroepen in ruil voor het ontvangen van gebieden op het schiereiland.

Het verdrag geeft geen duidelijkheid over de vorm van een regeling die op de verschillende volkeren werden toegepast. Volgens Hidacio werd de verdeling van de verschillende volkeren in “suertes” (lotjes, fortuinen) gemaakt. Een recenter historiografisch onderzoek doet ons geloven dat de term “suertes” die door Hidacio wordt gebruikt niet verwijst naar het bestaan van een loterij, maar meer naar de vorming van een soort van loterij (percelen die door het hospitalitas-systeem aan barbaren worden toegekend).

Op deze manier lijkt het logischer om te denken dat de vestiging van deze volkeren op het schiereiland meer in overeenstemming was met hun militaire potentieel. De machtigste volkeren zouden dus eerst de gebieden kiezen waar ze zich als gefederaliseerde zouden vestigen. Het enige gebied waar we geen nederzettingen van de Barbaren vinden is Tarraconense, daar waar Maximus zich heeft gevestigd. Deze omstandigheid geeft meer betekenis aan de opvatting van de foederatie tussen deze usurpator en de verschillende barbaarse volkeren die zich in Hispania hebben gevestigd.

Alanen

De Alanen waren het machtigste volk dat de Rijn overstak. Zij werden geleid door Ataces, die de uitgebreide provincies Lusitania en Cartaginense veroverde. De weinige Alanen zorgde er wel voor dat ze zich concentreerde op de grote landgoederen van de senaatklasse of van de keizer zelf. Deze grote eigendommen getuigen van hun bestaan in Lusitania, dit was een bevoorrecht gebied voor het uitoefenen van de nomadisch veeteelt.

Vandalen

De Vandalen, verdeeld in Asdingen en Silingen, vestigden zich zelfstandig:

        • De Silingen (onder leiding van Fridibaldo), machtiger dan hun broeders (Asdingen), veroverde de vruchtbare provincie Bética, hoewel het niet mogelijk is om aan te geven voor welke gebieden ze gekozen hebben om zich te vestigen, vanwege hun korte aanwezigheid en het gebrek aan archeologische vondsten.
        • De Asdingen (onder leiding van Gunderico), vestigen zich in het oostelijke deel van Gallaecia, in de Romeinse christelijke gemeenschappen van Asturica en Clunia.
De Vandalen plunderen Rome, Heinrich Leutemann (1824-1904)
Sueben

De Sueben (onder leiding van Hermerico) vestigen zich in het westelijke deel van Gallaecia (gemeenschappen van Lucus en Braccara). Dankzij het feit dat hun koninkrijk blijft bestaan en dat Hidacio nauw betrokken is met dit volk, weten we meer van deze mensen. Er zijn ook archeologische vondsten gedaan van nederzettingen van dit volk.

Kaart Hispania (409-426) met de Asdingen (Asdingos) in het noordwesten (lichtgroen). Vlak daaronder de Sueben (Suevos, okergroen) en onderaan de Silingen (Silingos, groen) en de Alanen (Alanos, roze) daaromheen. In het noorden zien we ook nog de Cantabros en de Vascones (oranje).

Het lijdt geen twijfel dat de belangrijkste Suebische nederzetting op hun grondgebied Braccara was, het huidige Braga. Deze stad werd omgevormd tot de koninklijke zetel, hoewel de Suebische bevolking zich in die jaren naar het  zuiden uitbreide, het centrum van haar activiteiten verhuisde meer naar Emerita. De andere grote stad waar de Sueben zich vestigden was Lucus Augusta (het huidige Lugo). De meeste van de 30.000 Sueben zouden zich in deze twee Galicische steden vestigen. Op deze manier werd gegarandeerd dat zij niet geassimileerd zouden worden door een meerderheid van de Galicisch-Romeinse bevolking (geschat op 700.000). Dit suggereert dan weer dat een groot deel van het Galicische grondgebied niet getroffen werd door de invallen van de Suebische bevolking.

Op deze manier zouden de andere grote steden, binnen hun invloedssfeer, slechts over een klein detachement beschikken om hun controle te verzekeren. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Portus Cale (het huidige Porto), dat als bastion werd gebruikt in verschillende episodes van de willekeurige Suebische geschiedenis.

De eerste Visigotische actie in Hispania: De campagnes van Valia (411 – 418)

Vanaf het moment dat Ataúlfo aan de macht komt, vond er een radicale wending plaats in de historische omzwerving van de Visigotische bevolking. Na de dood van Alarico in Italië (410) verliet Ataúlfo het transalpiene schiereiland en bereikte Gallië, waar zich een nieuwe wederrechtelijke inbezitneming (usurpatie) voordoet, ditmaal, zoals blijkt uit documenten, door Jovino die opnieuw de steun had van de ontevreden Gallo-Romeinse aristocratie. In 412 vestigde de Visigotische koning Ataúlfo zich in het Rhônedal, hij wil het gebied van Honorio krijgen om zich daar te vestigen en bovendien om hen van voedsel te voorzien, in ruil voor de terugkeer van zijn zuster Gala Placidia, die ontvoerd werd tijdens de plundering van Rome, en ook enkele rebellen die in opstand waren gekomen tegen de keizer. Honorio beloofde hen voedsel te geven, maar de verzending, vanuit Afrika, vond nooit plaats. Daar bovenop kwam nog eens het feit dat Rome de Bourgondiërs van het Rhônedal een foederati aanboden. Dit zette kwaad bloed bij de Visigoten waardoor er een breuk ontstond met het Romeinse Rijk.

Ataúlfo, Visigotische koning.
Walia, zoon van Ataúlfa.

In 414 trouwde Ataúlfo met Gala Placidia, (zuster van keizer Honorio, zodat hij de mogelijkheid had om opvolger te worden van de keizer van het Romeinse Rijk), en vestigde zich in Narbonne en vervolgens in Bordeaux om daar een hof op te richten dat kon wedijveren met het Keizerlijke Hof. Hij steunde ook nog eens de in Gallië ontstane opstand tegen Priscus Attalus. Honorio reageerde op de provocatie en stuurde Constancio om te vechten tegen de Visigoten. De Visigoten, met de zee achter zich, werden in het nauw gedreven en besloten om zich terug te trekken tot Tarraconensis en zich in Barcelona te vestigen.

De provincies van Hispania Romana in de tijd van Diocletianus (284 – 305).
Medaillon van Galla Placidia (rond 425)

Ataúlfo veranderde de koers van zijn beleid, in een poging dichter bij Rome te komen. Dit feit wordt hem niet in dank afgenomen, zeker niet door de anti-Romeinse partij, hij wordt in het begin van de zomer van 415 door Dubio (trouw aan generaal Sarus) vermoord. Walia, broer van de vermoorde koning, probeert via zijn erfenisrechten aan de macht te komen, Maar de groep die de coup pleegde (Amalos) brengen Sigerico, broer van Sauro, aan de macht.

Sigerico zal slechts zes dagen op de troon zitten, maar zijn acties zijn een snelle indicatie van zijn bedoelingen. Hij vermoordt Ataúlfo’s kinderen en treedt op tegen zijn vrouw Gala Placidia. Deze feiten lokte de reactie van de anti-Romeinse zijde onder leiding van Walia (hoofd van de Baltingos (een Visigotische dynastie)) uit.

Walia wilde nogmaals proberen de overtocht naar Afrika te verwezenlijken, maar opnieuw zal een storm de Visigotische poging dwarsbomen. In het nauw gedreven en zonder voedsel werd hij gedwongen om een foederatie met Honorio af te sluiten. Walia zou daarvoor in ruil Gala Placidia overdragen en de Germaanse volkeren uit Hispania verdrijven. Daar stond tegenover dat keizer Honorius 600.000 ‘hoeveelheden‘ (medidas) tarwe aan de Visigoten zou leveren.

Tussen 416 en 418 vochten de Visigoten tegen de Vandaalse Silingen en de Alanen, die verslagen en vernietigd werden. In 417 dringt Walia Carthaginense binnen waar de Vandaalse Silingen in Bética werden verslagen en de koning Fredebaldo gevangen werd genomen. In 418 werd de Alanense koning Adax, in de handen van de Visigoten, vermoord. Als gevolg hiervan werd Gunderico in 419 uitgeroepen tot Rex Vandalorum et Alanorum.

Toen hij zich opmaakte om de andere volkeren aan te vallen, riep Honorius de Visigoten op zich in de Aquitania segunda te vestigen en de hoofdstad van het koninkrijk in Bordeaux te vestigen. Walia sterft in hetzelfde jaar en Teodorico I, onwettige zoon van Alarico I, is de eerste koning van het Visigotisch Koninkrijk Toulouse.

De hegemonie van de Vandalen (418 -429)

De Vandalen vestigden zich tussen 409 en 429 in Hispanië, een periode die grotendeels werd overschaduwd door hun latere opmars naar Noord-Afrika, waar ze een belangrijk koninkrijk smeedden dat het westelijke Middellandse Zeegebied domineerde en zelfs Rome in 455 plunderde.

Slag in de bergen van Nervasos (V-VI) Suebische grenzen (groen) Gebied met verandering van domein (roze) Romeinse provinciegrenzen (geelgroen).

De provincie Gallaecia, bezet door Vandaalse Asdingen en Sueben, werd vrijgesteld van Walia’s strafexpedities. De geografische nabijheid van de nederzettingen van beide volkeren, maakten de confrontatie tussen beide steden onvermijdelijk. Zo is er in 419 een veldslag in de bergen van Nervasos of Erbasos, tussen de Sueben van Hermerico en de Vandalen van Gunderico (de overlevering verteld dat de slag plaatsvond langs de rivier de Sil, maar er is een theorie die ze in het westen van het Centraal Systeem (Ávila) plaatst). De oorzaak van de strijd is niet duidelijk, maar alles wijst erop dat de Sueben, gevestigd in het kustgebied van Galicia, probeerden het grondgebied van de Vandalen te veroveren met de bedoeling nieuw land te bezetten.

Rome zorgt ervoor dat de Barbaarse volkeren qua sterkte gelijk zijn, zodat niemand sterk wordt op het schiereiland en een gevaar zou kunnen vormen voor het Rijk. Zo viel in 420 de comes Hispanorum Asterio de Vandaalse Asdingen aan, veel talrijker en gevaarlijker dan de Sueben, en dwongen hen de belegering op te heffen. Maurocellus (vicaris Hispaniarum) op bevel van een Comitatense leger hielp Asterio. De Romeinen achtervolgden de Vandalen naar Bracara Augusta, waar ze uiteindelijk werden ingehaald en verslagen, hoewel een groot deel van de Vandaalse bevolking naar Bética wist te vluchten.

In hetzelfde jaar geeft Gunderio de aanzet tot de tweede usurpatie van Máximo, door te vluchtten onder de Sueben na zijn nederlaag tegen Gerontius. Asterio zal de opstand onderdrukken en de usurpator en zijn plaatsvervanger Jovino gevangen nemen, die daarna naar Ravenna werden gebracht en daar door Honorius werden geëxecuteerd.

In 421 was de situatie van de Vandalen, herenigd na de opmars van de Asdingen naar het zuiden, in Bética vrij precair. De tussenkomst van Rome liet niet lang op zich wachten, zij stuurde een nieuw leger onder commando van de magister militum Castino. Deze laatste was veel machtiger dan zijn voorganger omdat hij de hulp had van Visigotische hulptroepen. Volgens zowel Hidacio als Olympiodoro de Tebas, hebben Teodorico I en de comes Africae Bonifatius, de gelederen van het leger voor de slag verlaten, waardoor het keizerlijke leger in handen kwam van de Vandalen die de imperialen gemakkelijk konden vernietigen. Castino moest terug naar Tarraco en liet het zuiden van het schiereiland over aan de Vandalen.

In de daaropvolgende jaren vond er een geleidelijke uitbreiding van de Vandalen plaats, die dan in 426 de Middellandse Zee zullen bereiken en Bética en Chartaginense in beslag nemen en zelfs de Balearen zullen bezetten. Vanuit de mediterrane havens zouden de Vandalen een felle piraterij uitoefenen op het hele westelijke Middellandse Zeegebied, waardoor zelfs de tarweaanvoer van Rome in gevaar zou komen. Deze uitbreiding is niet te begrijpen zonder de Spaans-Romeinse steun, die het vertrek van de Vandalen naar Afrika mogelijk maakte.

De situatie van politieke instabiliteit en machtsvacuüm in Rome, na de dood van Honorio (423) en Constantius III (421), was ongetwijfeld gunstig voor zowel de Suebische expansie, via Gallaecia en het noorden van Lusitania, als voor de Vandalen langs de Middelllandse Zeekust. In Rome, na de vluchtige usurpatie van Johannes (eind 423 tot zomer 425), zal Valentiniano III worden uitgeroepen als keizer (425 – 455), deze zal onder het regentschap van zijn moeder Gala Placidia regeren. Er komt een machtsstrijd om de daadwerkelijke controle over het Rijk, dat uiteindelijk de laatste grote Romeinse generaal Aecio (Magister militum 429 – 454) zal opleveren.

Detail van het schilderij van Karl Briulov, Genserico plunderd Rome.

In 429, volgens de kroniek van Hidacio, begeeft de militaire leider Heremigarius zich naar het zuiden om daar een aanval te doen op de Vandalen, door wie hij, op de oevers van de rivier Anas (Guadiana), verslagen wordt en nog probeert te ontsnappen aan de achtervolging van de Vandalen. In datzelfde jaar overlijdt Gunderico, die zal worden opgevolgd door Genserico, die door de comes Bonifacio wordt opgeroepen om hem te helpen in zijn strijd tegen de keizer. Bij de aankomst van de Vandalen in Afrika was de situatie van vrede met het Rijk weer hersteld, maar Genserico besluit zich in de Afrikaanse provincie te vestigen en de Vandalen verdwijnen volledig (samen met de Alanen) van het Iberisch schiereiland.

Genserico vertelde zijn mensen welke schepen zij moesten gebruiken om de oversteek naar Afrika te maken. Geschat wordt dat het contingent dat de zeestraat passeerde ongeveer 80.000 man was, waarvan 15.000 krijgers. Ze werden vergezeld door een kleine groep Alanen.

Uitbreiding van het Sueben Koninkrijk (429 – 457)

Na het vertrek van de Genserico, waren de Sueben het enige Germaanse volk van Hispania dat zich gevestigd had in Gallaecia. Daarom werd de macht van het Romeinse Rijk, gepersonaliseerd in de figuur van Valentiniano III en zijn bestuurlijke apparaat in de prefectuur van Gallië, uitgeoefend over de rest van de provincies. De Romeinse macht was echter steeds meer nominaal en de Spaans-Romeinse elites hadden steeds meer wendbaarheid in de besluitvorming.

De Sueben waren de eerste mensen die een eigen koninkrijk stichtten op het schiereiland, rond het klooster van Bracara, de stad waar het grootste deel van de Germaanse bevolking zich rond zou vestigen. Geleid door hun koning Hermerico (406-438), die de Sueben naar Hispania bracht en de foedus van 411 aanvaarde, en de definitieve vestiging van de Sueben in Hispania bewerkstelligde.

Luchtfoto van een Gallo-Romano castro, in dit geval de Castro de Viladonga, in Galicia.

Rond het jaar 430 deden de Sueben een reeks invallen in het binnenland van Galicia, hoewel deze door de Gallo-Romeinen werden afgeweerd vanuit hun castros. De breuk met de foederatie in 411, door Hermerico, beantwoord aan zijn wens, om de gebieden die aan hem ten deel vielen te verbeteren, naast het herstel van zijn echte prestige, dat door de adel van Sueben onder leiding van Heremigario op de proef werd gesteld. Uiteindelijk werd in 435 een zeer onstabiele vrede bereikt, aangezien Hermerico het volgende jaar terugkeert om een razzia uit te voeren op de niet onderworpen delen van Gallaecia. Er waren in Gallaecia gebieden die niet gecontroleerd werden door de Suebische –  noch door de Romeinse macht. Hidacio zelf, bisschop van Chaves, stond aan het hoofd van een ambasade geleid door Aecio die in Gallië was met een militaire operatie. Sommige auteurs hebben dit feit geïdentificeerd als een manier om hun macht te bestendigen, en niet om de volksklasse te bevrijden van de Suebische acties, omdat de bisschoppen over de facto burgerlijke rechtsbevoegdheid waakten.

In het jaar 432 keerde Hidacio terug met Censorio, de comes van Aecio, na zijn overwinning in Gallië en in 433, doormiddel van kerkelijke bemiddeling, tekende Hermerico voor vrede met de Gallicische-Romeinen. Hermerico, ziek en oud, tekende een definitief verdrag met de plebis Gallaecia (plebis is zoiets als, volk, volksvertegenwoordiging) in 438 en stelt zijn zoon Rékhila voor als zijn troonsopvolger, die in datzelfde jaar Andevoto versloeg in de slag bij de rivier de Sigilis (Genil) waar hij een grote buit behaalde. Hidacio gebruikt wederom de term (plebis Gallaecia) die symptomatisch staat voor de onafhankelijkheid van de lokale Galicisch-Romeinse elites bij het nemen van belangrijke beslissingen, aan gezien het een vredesverdrag was met de Suebische indringers.

Teodorico, koning van de Visigoten. Schilderij van Felix Castello, Prado, Madrid.

Onder zijn bewind waren er nogal wat gebeurtenissen. Tijdens de uitbreiding van het Sueben-gebied negeerde zij de verdeling van de gebieden van het verdrag van Rome en viel Bética binnen en vocht daar tegen de Hispano-Romanen onder leiding van Andevoto, die hij versloeg in de slag bij de rivier de Genil (438). In 440 belegerde hij de stad Mérida, de hoofdstad van Lusitania, dat werd opgenomen in het Suebische koninkrijk. Hij nam in 441 Sevilla in en domineerde daardoor de gebieden van Bética en Cartaginense. Hij stond op tegen de piraterij van de Vandalen en kreeg en hij werd beschuldigd van Priscilliaanse praktijken. Uiteindelijk versloeg hij in 446 de magister militum van Gallië, Vito, die het schiereiland binnenkwam met de bedoeling om Hispania terug te brengen binnen de Romeinse wereld. Bij zijn dood stond alleen de provincie Tarraconense nog onder Romeinse controle, maar het was ook het toneel van Suebische schermutselingen.

In 448 volgde Rekhiario zijn vader op en richtte zijn beleid op Gallo-Romeinen en Visigoten. In eerste instantie probeerde hij hen te bekering tot het katholieke christendom, hoewel deze bekering persoonlijk was en het niet voor elkaar kreeg zijn hele volk mee te slepen, ondertussen trouwde hij met de dochter van koning Teodorico I, om meer steun bij Visigoten te krijgen.

De Suebische koning voelde zich veilig in zijn diplomatieke positie en op zijn weg naar Toulouse, waar hij zijn verbintenis met de Gotische prinses aanging, voerde hij enkele acties tegen de Basken en bij zijn terugkeer, jaar 449, gaat hij met een omweg naar de middel-hoge vallei van de Ebro om daar enkele razzia’s te plegen op het grondgebied van Caesaraugusta (Zaragoza) en plunderde hij Ilerda (Lérida) samen met de bagauda’s (Gallische boeren in opstand tegen de Romeinen) van Basilio.

De uitbreiding van de Sueven was te danken aan het feit dat de Vandalen, ondanks dat ze in de minderheid waren, naar Noord-Afrika vertrokken waren en de Sueveni, die daardoor geen rivaal meer hadden op het schiereiland, zich uitbreidden via Gallaecia, Lusitania, Cartaginense en Bética (429-456). In 456 stuurde Rome, Teodorico II (Visigotische koning)  op tegen de Sueven. Onder het bevel van Rekhiario werden de Sueben in de slag om de rivier de Orbigo compleet verslagen, waardoor de expansiefase van de Sueben werd beëindigd.

Op dit kaartje van Europa in 450 zien we de omvang van het West-Romeinse Rijk, het koninkrijk van de Visigoten en het koninkrijk van de Sueben. En tevens is te zien waarnaar de Vandalen zijn vertrokken.

De kroniek van Hidacio vertelt ons dat Galicia in 430 twee bewoners had: de Galicisch-Romeinse, en de Sueben die zich op het platteland vestigden en slechts zelden in steden woonden (gevallen van Braccara en Lucus daargelaten). We weten niet precies hoeveel Sueben zich in het noordwesten van het schiereiland hadden gevestigd. Thompson spreekt van tussen de 20.000 en 25.000. Reinhart verhoogt het cijfer tot 35 000. Dit alles op een bevolking van Gallaecia, dat ongeveer geschat wordt op 700.000 individuen.

De Visigotische vestiging in Hispania (456 – 507)

Campagne van Theodorik II
De slag om de Campos Cataláunicos (451) (A. De Neuville).

De Sueben waren een federaal volk van het West Romaanse Rijk, maar de negatieve prestaties Rekhiario bracht hen uitteindelijk tot de ondergang. Hij trouwde met een Visigotische prinses, dochter van Teodorico I, en sloot zich aan bij de bagauda beweging die Tarazona aanviel, en vervolgens de regio Zaragoza plunderde en Lérida in beslag nam. Hij nam ook deel aan de slag om de Campos Cataláunicos (451), waarbij de Visigotische koning Teodorico I gedood werd. Aecio stierf even later (454) in Rome, dit betekende voor Rome het verlies van zijn beste generaal, waardoor de opeenvolgende Vandaalse aanvallen op Rome, dat in 455 in brand werden gestoken, mogelijk werden.

In het licht van deze zwakte, spoorde Teodorico II, Avito, die de magister militum van Gallië was, aan om de troon van het West Romeinse Rijk voor zich op te eisen. Rekhiario, geconfronteerd met zijn zwakheid, viel de Cartaginense weer aan omdat die zich weer hadden overgegeven aan de Romeinse heerschappij. Bij zijn aanval op de Tarraconense behaalde hij een grote buit. Hij liet ook munten met zijn afbeelding slaan. Deze situatie bracht de Visigoten en Bourgondiërs, als gefedereerde volkeren van Rome, ertoe om te strijden voor keizerlijke belangen en vielen de Sueben, in 456, aan. Zij, de Sueben,  werden in de slag bij de rivier de Orbigo, verslagen. Later bezetten zij Braga en de Suebische koning werd gedwongen zich terug te trekken naar Porto, waar hij werd gevangen genomen en geëxecuteerd. Ze bezetten ook Merida en zette daar de Visigotische Agiulfo aan de macht. Bij hun terugkeer naar Toulouse hebben de Visigoten Astorga en Palencia geplunderd. Alleen het castrum van Coyanza (Castrum Coviacense) heeft zich effectief weten te verzetten tegen het beleg van de Visigoten.

Teodorico II

In 457 stuurde Teodorico II een deel van zijn volk naar de Campos Góticos (Gotische velden) en bezette Palencia, Astorga, terwijl de Sueben verdeeld bleven omdat ze verschillende koningen steunden. In 475 werd vrede bereikt en in 476 trad Remismundo toe tot de macht van Sueben. Een ander probleem was de bezetting van de Vandalen van Alicante en Cartagena.

Ook weten we uit een korte verwijzing van de kroniekschrijver Hidacio dat ongeveer 400 Herulen op zeven schepen in het jaar 456 genadeloos de kusten van Cantabria en Vardulia hebben aangevallen.

Crisis voor het Sueben koninkrijk

Het Suebische koninkrijk verkeerde na de Visigotische interventie in een ernstige crisis en het is verrassend hoe het deze periode heeft kunnen overleven. Orlandis legt uit dat het fundamentele probleem bij de opstand van Agiulfo lag, gevestigd in Mérida met een Visigotisch garnizoen, probeerde hij de macht te grijpen en koning van de Suevi’s te worden. Zijn opstand tegen Theodoric II en zijn usurpatie-poging werd al snel de kop in gedrukt door Maldras en in 458 stierf hij in Porto.

Maldras werd in Braga (457) tot koninklijke waardigheid verheven, gesteund door het grondgebied van het gelijknamige klooster, ten zuiden van Gallaecia. Tegelijkertijd kreeg Frantan de steun van het klooster van Lugo, gelegen in het noorden. Beide koningen regeren afzonderlijk in hun invloedssfeer en proberen hun positie te versterken. Maldras probeert de invloed van de Sueben in Lusitania terug te winnen, hij neemt Lissabon in en plundert het. Na de dood van Frantan plundert hij ook het gebied van de Duero-vallei.

Mayoriano en Teodorico II doen pogingen de vrede tot stand te brengen terwijl een leger, op vreedzame wijze, Sevilla inneemt, en er tot de dood van Mayoriano, in 461, nieuwe razzia’s plaatvonden. De Sueben begonnen met de strijd tegen de stad Coimbra die ze in 467 innemen. In datzelfde jaar werd er vrede bereikt met de inheemse bevolking van de Aunonenses (een volk vernoemd door Hidacio) waarschijnlijk in de buurt van Tuy.

Koning Remismundo sloot vrede met Teodorico II, de Visigoten hebben een grote invloed op het Suebische volk, tot het punt dat wordt aangenomen dat de bekering van Remismundo tot het Arianisme aan deze situatie te wijten is.

Visigotische vestigingen in Hispania

Eurico (466-484) zou hetzelfde beleid blijven voeren als Teodorico II, zij het met meer kracht en vóórdat de Sueben van Lissabon veroveren reageerde hij met een aanval op de Sueben, in 468, en neemt hij Mérida weer in beslag en drijft hij de bevolking op naar het  noordwesten van het schiereiland.

De samenleving in de tijd van de invasies


Betrekkingen tussen de Germanen en de Hispano-Romanos

Er was een co-existentie (naast elkaar leven) tussen de twee volkeren. De bronnen spreken over tijden van vrede, oorlog en evangelisatie. Er wordt gesproken van co-existentie met de Sueben. Een deel van de bevolking wendde zich tot de Barbaren om geen belasting te betalen. De Romeinse bevolking onderscheidt zich door de vorming van autonome machten. De Galisiërs en Lusitaniërs werden geromaniseerd, de Sueben leefden op het platteland, behalve in Porto. De problemen van coëxistentie komen tot uiting in slachtingen als gevolg van de ongelijkheid van taal en gewoonten.

Er is het probleem van de Spaanse bagaudia (opstandige boeren), een bevolkingsbeweging die verschillende interpretaties heeft gehad. Tegen het midden van de 5e eeuw werden in Tarraconense en in het binnenland van de Ebrovallei gewelddadige episodes aan de bagaudas toegeschreven. Velen kronieken vertellen ons dat het een Priscilianistische beweging was, aangezien deze groepen werden beschuldigd van ketterij en er wordt gezegd dat in 456 het gebied van Galicia werd geteisterd door dieven en dat er werd geroofd en gemoord.

In 443 zien we gegevens die duidelijk maken dat Asturio en Merobaudes naar Hispania werden gestuurd om de bagaudas aan te pakken, die in Araciel (Navarra) verslagen werden. De Bagauda-leider Basilio viel Tarazona aan en werd vergezeld door de Sueviaanse koning Requiario die Zaragoza verwoestte en Lérida veroverde. Teodorico II werd met deze situatie geconfronteerd wanneer hij het schiereiland binnenkomt, maakt hij een eind aan de bagaudabeweging.

De bagaudabeweging als zodanig wordt gereduceerd tot de kleine groepen die zich aan het begin de Ebrovallei vestigen. Sánchez Albornoz stelt dat het geen sociale beweging was, maar dat het de Basken waren, aangezien het centrum van de beweging in Vasconia lag. Bovendien vond de nederlaag hiervan plaats in dezelfde regio en de aanvallen op de kerk zijn te wijten aan het feit dat de Basken heidenen waren. Deze theorie wordt ook gevolgd door Orlandis.

De verdeling van grond

Dit is een kwestie die de onderzoekers van de Germaanse volkeren grote zorgen baart. Er zijn verschillende stadia in de verdeling van het land. De eerste keer dat de Barbaren de grens over kwamen en zich in op het land van het Keizerrijk vestigden leidde dit tot een overeenkomst waarin stond dat de Germanen zich konden vestigen in een derde van de huizen, ze kregen ook voedsel betaald uit de Romeinse schatkist. Dit pact werd annonae genoemd, in ruil van wat de Romeinen gaven moest een deel van de mannen vechten binnen het Romeinse leger. De Visigoten die deze terreinen toegewezen krijgen, worden consorten genoemd.

Uitbreiding van het Visigotisch koninkrijk aan het begin van de 6e eeuw.

Over de manier waarop het land verdeeld wordt hebben Ferdinand Lot en García Gallo een theorie, zij pleiten voor het bestaan van de verdeling van grote landgoederen, terwijl de kleine eigendommen niet verdeeld worden.
Bij grootgrondbezitters:

        • 1/3 Terra dominicata (Land van de Heren)
        • 1/3 Terra indominicata (grond dat aan Barbaren wordt toegekend)
        •  1/3 Tertiae romanorum (eigendommen niet in bezit van de Heren)

De Germaanse theorie wordt verdedigd door Von Halban, Schmidt en Torres López. Hun theorie zegt dat de kleine eigendommen op dezelfde manier verdeeld waren als in de vorige. Fundus was de naam die aan elke woning werd gegeven. De gemeenschappelijke eigendommen bleven onverdeeld. Dit gebeurde in Gallië, dat weten we van de foedus van 418 met Valia.
Een andere wijze van distributie vond plaats bij het binnendringen van de Visigoten in Spanje toen er geen keizer was. Volgens Menéndez Pidal hebben de Visigoten de Hispano-Romanen verdreven en zich op hun land gevestigd. De Visigotische bevolking telde ongeveer 200.000 mensen, waardoor de toponymie veel namen van gotische oorsprong kreeg, net zoals de archeologie veel Visigotische objecten in de omgeving heeft gevonden.

Het bevolkingssysteem

Aan het einde van de 6e eeuw werd een proces van integratie van de Visigotische elementen in de maatschappij voltooid. De Visigoten arriveerden in verschillende golven aan het eind van de 5e eeuw, na de val van het Koninkrijk Toulouse en in 531 toen Amalric in Narbonne werd verslagen. Na Amalric is er sprake van populaire Visigotische emigraties omdat nu het grootste deel van de niet-militaire bevolking zich verplaatste.

We kunnen nu de balans opmaken van de etnische verrijking van het schiereiland:

  1. Sueben: die nog steeds in Galicia aanwezig waren. Reinhart zegt dat de Sueben een bijdrage hebben geleverd van tussen de 30.000 en 35.000 inwoners, waarvan ongeveer 8.000 krijgers. De grootste concentratie is te vinden in steden als Braga en Porto, de laatste was niet alleen de hoofdstad van het koninkrijk maar ook de sterkste stad.
  2. Visigoten: het Visigotische potentieel was veel groter dan dat van de Sueben. De Visigoten waren met ongeveer 200.000 personen, omdat we de bron van Caesarea’s Procope hebben die ons over deze gegevens informeert. Dit bevolkingscontingent omvat ook de in Septimania gevestigde Visigoten.

Dit veronderstelt dat de Visigoten tussen 4 en 5 % van de totale bevolking uitmaken. De Spaans-Romeinse bevolking bevatte ongeveer vijf à zes miljoen mensen.

Er zijn twee soorten Visigotische nederzettingen: populaire nederzettingen en militaire nederzettingen.

De populaire nederzettingen

De Visigotische mensen hadden een aantal kenmerken die hen onderscheidden van de andere kolonisten:

        • Het waren Arianen.
        • Ze hadden een bepaalde outfit.
        • Ze gebruikten een reeks van versieringen (deze gegevens werden geverifieerd door de archeologie).
        • Zij hadden hun begraafplaatsen, althans in de 6e eeuw, naast de andere begraafplaatsen.

Volgens de studies over de Visigotische necropolis van Reinhart en Palol blijkt dat de meeste Visigotische necropolis te vinden zijn in Burgos, Segovia, Guadalajara, Madrid, Cáceres, Soria, dat wil zeggen het gebied dat later de naam ‘Campos Góticos‘ kreeg. Integendeel, tot de necropolis van de 7e eeuw is het niet mogelijk om te zeggen of  het Visigotische – of Spaans-Romeinse graven waren; omdat, merkwaardig genoeg, het de Hispano-Romeinen waren die de wijze van begrafenis van de Visigoten hebben overgenomen.

De aristocratische militaire nederzettingen

Meerdere auteurs vertellen ons dat de adellijke klasse bestond uit ongeveer 1500 families, wat volgens Ramon d’Abadal zou kunnen overeenkomen met ongeveer 7000 of 10 000 individuen, die de Gothi (Goten) werden genoemd. Ze werden om administratieve, politieke en militaire redenen over het hele grondgebied verspreid. In sommige steden nam het aantal Gothi toe, zoals in het geval van Toledo, omdat het de hoofdstad van het koninkrijk was; deze steden werden de potentiëlen genoemd en waren gewijd aan de machthebbers en hun openbare functies. Mérida was een ander belangrijk plek, omdat vandaar Bética werd gecontroleerd (in dit gebied waren er voortdurend opstanden van de Hispano-Romeinse bevolking). Andere belangrijke steden waren Barcelona (er zijn graftombes van Arische bisschoppen gevonden) en Tarrasa waar talrijke Visigotische graven zijn gevonden.

Andere regio’s hadden strategische nederzettingen zoals in de zone van de Basken (om de invallen van dit volk onder controle te houden) of in de Pyreneeën (om de doorgang van de Pyreneeën onder controle te houden), evenals in Septimania om de aanvallen van de Franken onder controle te houden. In het zuiden, ook voor de Byzantijnse grens (Oost Romeinse Rijk), leek een reeks militaire garnizoenen het gebied te beschermen en te gebruiken als uitvalsbasis voor de aanvallen. Ze werden ook gevonden in Galicia om de Suevi te controleren, en in Bética om de Spaans-Romeinse bevolking te controleren, waar ze van groot belang waren. In het noorden kennen we een grensstreek met garnizoenen en versterkte grenzen zoals in Amaya (Burgos) of Victoriacum (Alava), een andere belangrijke stad was Olite in Navarra.

De stad Pamplona is de stad waar de begraafplaatsen het best bestudeerd zijn, vooral José María Lacarra y de Miguel deed daar onderzoek naar de Visigotische begraafplaatsen die zich onderscheidde van de Spaans-Romeinse begraafplaatsen. Ook in de Pyreneeën vinden we een reeks kampen met garnizoenen, die door Barbero en Vigil werden aangehaald. In Narbonne was er een groep soldaten die zelfs de confrontatie met Toledo aanging toen er tussen verschillende koningen om de macht gestreden werd en er door sommigen partij gekozen werd.

Er was ook een groep kolonisten met geringere proporties:

Gebieden met Bretonse culturen in de 6e eeuw.
        • Bretons: gelegen tussen Ferrol en de rivier de Eo. De Bretons waren aangekomen voor de invasie van de Angelen en Saksen van Bretagne en anderen uit de Bretonse regio. Zij hadden hun eigen bisdom met hun eigen bijzonderheden; dit was het bisdom van Britonië, waarvan we ook de parochies kennen dankzij het Parochiale Suevum dat door David werd bestudeerd.
        • Afrikanen: die zich in de Bética en in de Guadiana vallei bevonden. Hun komst was eigenlijk te wijten aan de vervolging van de Vandalen tegen de katholieke bevolking en later door de verovering door de Byzantijnen van het Vandalenrijk.
        • Syriërs en Grieken: sommigen kwamen met samen met de Byzantijnen het schiereiland op(vooral in Cartagena en Malaga) een ander deel van hen waren handelaren. We weten vrij veel van deze populaties dankzij hun wetten; deze werden Transmarini onderhandelaars genoemd die zich in Tarragona, Merida en Sevilla, de vallei van de Guadiana, Trujillo, gevestigd hadden.
        • Joden: deze waren van groot belang in de handel en bevonden zich in de steden, zij troffen elkaar met de andere onderhandelaars. In sommige steden werden ze zo talrijk dat ze hun eigen wijken hadden, zoals Granada, waar deze wijk Garnata al-Yahud heette; ze waren ook belangrijk in Tortosa, Elche, Mérida, Toledo, Zaragoza, enzovoorts. Ze strekten zich ook uit over het land van Bética en Tarraconense. Ook van dit Joodse volk weten we veel, zo weten we bijvoorbeeld dat koning Sisebute in 612 verbiedt dat Joden christelijke dienaren of vrouwen mochten hebben, het belang ervan is dat zij geldschieters waren, dus zij stonden altijd tegenover de kerk, alleen de Joden van Septimania werden van deze onderdrukking bevrijd, omdat de Visigoten niet geïnteresseerd waren in de Joodse steun aan de Franken.

Deze periode kende een belangrijke bloei van de kerk tot de komst van Leovigildo. Tijdens het Ostrogotische regentschap van Teodorico el Grande werden er synodes gehouden en Teudis, hoewel ariaan, liet de kerk met rust en liet het houden van bijeenkomsten toe. Met andere woorden, de Ariaanse kerk respecteerde de katholieke kerk.

In deze periode was de kerk betrokken bij het goed voorbereiden van degenen die zich aan de geestelijkheid wijdden; er werden kathedraal- en kloosterscholen voor dit doel opgericht; deze scholen waren verantwoordelijk voor de grote schrijvers en bisschoppen zoals San Isidoro en San Ildefonso; bovendien waren ze ook verantwoordelijk voor de regels die men zich in de kloosters moest laten gelden, hun eigen kerken werden geboren (kerken die werden opgericht door een particulier die een priester benoemde en die iedereen kon bijwonen; deze kerken hebben als doel het land veiliger te maken), en er werden ook particuliere kerken opgericht, daar mochten alleen diegene binnenkomen waarvan de eigenaar wilde dat ze binnenkwamen.

Afrikaanse bijdragen leidden tot de oprichting van talrijke kloosters, en in de 6e eeuw vallen de missionaire acties van de Kerk op, die later voor de bekering tot het katholicisme heeft gezorgd.

Sociaal-economische aspecten van invasies in Hispania


Locaties van de Visigotische nederzettingen

In 1945 stelde Wilhelm Reinhart een necropoliskaart op die de regio van het Castiliaanse plateau wou weergeven, en waar zich dichte Visigotische volksbevolking zou hebben voorgedaan. De Visigotische nederzettingen in Spanje waren weinig talrijk en gereduceerd tot een betrekkelijk klein gebied: met name in het middelste deel van het Ebrodal, in het oostelijke en centrale deel van de Duero-bekken, in het noordelijkste gedeelte van de zuidelijke hoogvlakte, en in de huidige provincies Toledo en Guadalajara.

De grote Visigotische necropolis van de 6e eeuw is voornamelijk gelegen op de twee plateaus van Castilla, vooral in de valleien van de Duero en de Tajo. De belangrijkste plaatsen zijn Herrera de Pisuerga (Palencia), Castiltierra, Duratón y Madrona (Segovia), El Carpio de Tajo (Toledo), Daganzo de Arriba (Madrid). In deze chronologische fase werd de Visigotische bevolking apart van de Spaans-Romeinse groep begraven, en wel op begraafplaatsen die worden gekenmerkt door de uitlijning van graven, bestaande uit een eenvoudig graf dat wordt gemarkeerd door een klein heuveltje van aarde.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-02-03

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS