Graafschap Castilla

Het Graafschap Castilla (850-1060)

Het wapen van het Graafschap Castilla (15e eeuw).
Gegevens
Hoofdstad Burgos
Officiële taal Latijn
Andere talen Asturleonés
Baskisch
Middeleeuws Spaans
Navarroaragonés
Religie Katholicisme
Regering Monarchie
Geschiedenis
Bevestigd
Ontbinding
850
1060

Het graafschap Castilla (condado Castilla) was een geografisch gebied dat deel uitmaakte van het koninkrijk Asturias en het koninkrijk León totdat het in 932 de vorm van een autonome staat kreeg. Een eeuw later, in 1065, werd het het koninkrijk Castilla.

Het Iberisch schiereiland in het jaar 1000 met het afhankelijke graafschap Castilla (cond. Castilla) in het koninkrijk León.

Het werd herbevolkt door mensen van verschillende volkeren (Leonese, Goten, Asturiërs, Basken, Cantabriërs, Mozarabes…). Aanvankelijk woonden zij in Viscaya, maar door de westwaartse beweging van de Vascones (op de vlucht voor de aanvallen van de Franken) werden de Autrigones en de Varduli gedwongen zich naar het westen te verplaatsen, naar een plaats die van oudsher Bardulia heette en vroeger Autrigonia werd genoemd. Van daaruit trokken zij geleidelijk zuidwaarts en bezetten de gebieden die later deel gingen uitmaken van het koninkrijk Castilla. 

Bardulia en de aanzet tot Castilla


Massief van Peña Amaya, hertogdom Cantabria.

Bardulia (of Vardulia) is de oude naam voor regio’s die deel uitmaakten van het grondgebied dat uiteindelijk bekend werd als Castilla, zeg maar het gebied boven de provincie Burgos. De term Bardulia (Vardulia) is afkomstig van de pre-Romeinse stam, de Bardulos (of Várdulos) die in de pre-Romeinse en de Romeinse tijd het oostelijke deel van de Cantabrische kust bewoonden. Strabo situeerde de Varduli in het huidige Guipuzcoa met een deel van Álava en Navarra. In de 5e eeuw stelt Hydatius de Herulen (een Oost-Germaans volk, verwant aan de Goten) voor die de kusten van Cantabria en Bardulia plunderen. Maar in de 8e eeuw wordt er in een kroniek gerefereerd naar Vardulia als een regio meer naar het noorden van de provincie Burgos en naar het zuiden van Cantabria. De oorzaak van deze verplaatsing is wellicht de vestiging en verovering van het huidige País Vasco (Baskenland) door de Vasconen in de 6e eeuw, terwijl het gebied niet door de Visigoten werd onderworpen. Tot die tijd viel het onder het zogenaamde Senado de Cantabria dat zetelde in Amaya, haar juridisch convent omvatte alle gebieden en gemeenten tot aan Araceli (het huidige Araquil), maar niet het oostelijke deel van het grondgebied van het oude Várdulos, evenmin de laat-Romeinse havenstad (Irún), die door Diocletianus gedurende meer dan twee eeuwen was opgenomen in het juridisch convent van het nabijgelegen Pamplona, en dat de reden was waarom de inwoners van het afgebakende Baskische gebied reeds om juridische redenen inwoners van Vardulia waren.

De maximale uitbreiding van het Visigotisch koninkrijk Tolosa ten tijden van Eurico.

We gaan even een stukje terug, naar het begin van de val van het keizerrijk, naar de aanval door koning Eurico de Tolosa, die daarmee het grootste deel van Tarraconense in 473 innam. Hij was in een tangbeweging langs beide uiteinden van de Pyreneeën getrokken, waarbij de hertog Guterico, Pamplona, Calahorra en Zaragoza innam. Deze Visigotische legers volgden de wegen die de Romeinen hadden aangelegd en maakte dat beide provincies van het koninkrijk Tolosa (Toulouse) verbonden waren. Dat ging er in die tijd niet zachtzinnig aan toe. De dorpen en steden die zij bij deze veroveringen tegenkwamen werden geplunderd velen van de bewoners werden simpelweg vermoord en de overlevende werden tot slaaf  van de Visigotische bezetters gemaakt. Dat veroorzaakte natuurlijk een groot aantal vluchtelingen in de Baskische contreien, waaronder die van de gebieden van de Várdulos. Deze vluchtelingen zochten naar veilige toevluchtsoorden in de overgebleven aangrenzende Spaans-Romeinse grondgebieden waarbij men dan terecht kwam in het  naburige Cantabria, totdat ook deze gebieden, een honderdtal jaren later, ook aangevallen werden.

Aan het einde van de 6e eeuw maakten de Visigoten van het koninkrijk Toledo, onder de centraliserende leiding van Leovigildo, een einde aan de onafhankelijkheid die tot dan toe in het noordelijke deel van de voormalige provincie Tarraconense werd gehandhaafd.

Middeleeuws bolwerk van  los Velasco in Lezana de Mena (provincie Burgos).

Tijdens de bijna anderhalve eeuw van Visigotische overheersing werd de provincie Cantabria ook erkend, maar deze werd toegekend aan het militaire en civiele bevel van een Visigotische hertog, die zijn zetel in de Romeins-Cantabrische hoofdstad Amaya vestigde en van daaruit zijn gezag uitvoerde over verscheidene graven van de verschillende nederzettingen of grotere districten. Het schijnt echter dat in sommige streken hun gezag nog niet volledig werd aanvaard, zoals later met de hertogen en prinsen van Asturias zou gebeuren. De Visigotische koningen van Toledo moesten steun verlenen aan de hertogen om het gebied onder controle te houden.

Na de val van het Visigotische koninkrijk Tolosa, en de opmars van de Merovingische Franken over de Pyreneeën, zou Pamplona verschillende malen van eigenaar veranderen en werden de koningen van het Visigotische koninkrijk Toledo gedwongen een ander grens te creëren, verder naar het westen, in de gebieden van Vitoria (gebieden rond Vitoria Gasteiz), waarmee de oostelijke grens van de effectieve macht van de hertogen van Cantabria zichtbaar werd, en het gebied voorbij de Valle de la Burunda (Burundavallei), dat voorheen onder hun jurisdictie viel en van strategisch belang was voor de toegang tot Pamplona of voor de Vascones richting Vardulia, als een braakliggend of betwist gebied overbleef. Daarmee boden de bisschoppen van dat deel van het oude Cantabria, evenals die van Pamplona, zich niet langer aan bij de synoden van Toledo, noch erkenden zij de bisschop van Toledo als hun Primaat.

Het ontstaan van het gezag van de Baskische hertogen of de Romeins-Aquitaanse patriciërs en de aanvaarding door de Merovingische vorsten van hen in de aangrenzende gebieden van het oude Vardulia-Cantabria doet vermoedens rijzen over de omvang en hun invloed binnen Vardulia en het oostelijke deel van Cantabria. Hoe het ook zij, uit de archeologische lagen van die twee onzekere eeuwen blijkt dat de culturele en materiële invloed op de vroegere oostelijke gebieden van het Tarragonense convent in Cantabria, later een Visigotisch hertogdom, niet werd overheerst door de Vascones van de Pyreneeën of de gebieden van de Ebro in Navarra, maar door anderen van buiten Aquitania.

Het koninkrijk Toledo (regnum Visigothorum) van de Visigoten, in het jaar 560.

Na de val van het Visigotische koninkrijk Toledo namen de Omajjaden, de militaire domeinen, de hertogdommen, de bolwerken van Visigotische graven in bezit, hetzij met geweld, hetzij krachtens aanvaardingsverdragen van gezag waarbij ze belastingplichtig waren aan de moslims, zoals de verdragen die in het gebied Murcia-Villena waren afgesloten door hertog Teudomir. Of dichterbij, zoals die bij de benedenloop van de Ebro, de Hispano-gotische graaf Casius de la Rioja en zijn zonen de Banu Qasi (Zonen van Casius), of die van de graven van Estella en Olite, zoals vele anderen in Galicia en andere plaatsen. Hetzelfde gebeurde niet in Cantabria, wiens hertog zich verzette en toevlucht moest zoeken bij de bevolking van de vlakke Cantabrische regio’s van de hoogvlakte, verspreid over de meest afgelegen domeinen, waardoor het bolwerk en de hoofdstad van Amaya verzwakt achtergelaten werden en deze met de grond gelijk gemaakt werden door de moslimlegers. De leiders van deze legers liet garnizoenen achter langs de weg die de Ebro verbond met de belangrijkste Andalusische militaire hoofdstad van de Meseta, Astorga (provincie León), zodat de aangrenzende gebieden ook vrij veel te lijden hadden van ontvolking, aangezien de bewoners minder blootstonden aan heffingen en andere mistoestanden van militaire bezetting achter het gebergte, terwijl het wettelijke convent/hertogdom Asturias, aan de andere kant van de bergen, wel werd bezet, en Galicia samen met León-Astorga (Asturias leonesa) nog enkele tientallen jaren bezet bleven.

Afbeelding van een espathario (jaar 1135).

Het is niet precies bekend of de veronderstelde koninklijke espathario van Toledo en zoon van de vorige hertog van Astúrica, Fávila, Don Pelayo zijn toevlucht zocht tot het grondgebied van het naburige hertogdom Cantabria (dat het oostelijke deel van de latere provincie Asturias omvatte) om hertog Pedro de Cantabria versterkingen aan te bieden bij de verdediging van de mogelijke aanval op zijn hertogdom door de Berberse krijgsheer Munuza, of om van daaruit het herstel van de heerschappij over Asturias te beginnen. Het resultaat van dit alles was dat de andere Galicische en Asturische edelen van de Visigoten, van wie hun landerijen nog steeds bezet waren, Don Pelayo tot regent van Toledo uitriepen, zo niet tot koning van Asturias, na de slag om Covadonga. En dat de islamitische troepen hun vooruitgeschoven garnizoenen achterlieten op een door een logistieke blokkade kwetsbaar gebergte en zich aan de voet ervan in de Meseta terugtrokken.

Alfonso I de Asturias en zijn broer Fruela maakten twee expedities door de oostelijke sector van het koninkrijk. Hoewel de veldtochten in het teken stonden van plundering en vernietiging, lijkt het erop dat zij de vruchtbare gronden aan de oevers van de Ebro probeerden te behouden en zodra de eerste emir van de Omajjjaden, Abderraman I, erin geslaagd was zijn emiraat te pacificeren, zond hij in 767 zijn legers onder het bevel van Badr naar de oostelijke grens van het Asturische koninkrijk. Vanuit La Rioja trok Badr de rivier de Ebro op, verwoestte het gebied, en ging vervolgens tekeer in de vlakten van Álava. Bij zijn terugtocht versterkte hij de strategische punten om de Romeinse weg, die het gebied doorkruiste, onder controle te houden.

Cartularios van Vapuesta. Een ‘cartulario’ is een boek dat de voorrechten en eigendommen van een persoon, instelling of gemeenschap bevat.

Het oostelijk deel van de Meseta, in het latere “Castella-Vetula“, verkeerde in dezelfde situatie, hoewel het langer onder militaire bezetting gebukt ging dan de westelijke Meseta van León en Galicia, die reeds vrij waren na het vertrek van de Berberse garnizoenstroepen, die in opstand kwamen tegen de Arabische regering en naar hun land terugkeerden. De aangrenzende berggebieden, buiten het bereik van de Andalusiërs die nog steeds in de bovenloop van de Ebro (Alto Ebro) gelegerd waren, ontvingen een groot aantal vluchtelingen, niet alleen uit de vlakke gebieden van het vroegere Cantabria, maar ook uit de aangrenzende gebieden ten zuiden van de Ebro. In deze periode werd een hoeveelheid christelijke kloosters weer ingenomen om deze vluchtelingen te herbergen, ook grotten op de flanken van de bergen werden weer in gebruik genomen om hoofd te bieden aan de overbevolking. In de smalle onvruchtbare valleien werd getracht voedsel te verbouwen, zelfs granen en andere gewassen die normaal een droge grond vereisen. De stad Oca of Auca (Latijn) werd door de moslims vernield waardoor het aartsbisdom Auca, en de daartoe behorende andere bisdommen hun toevlucht moesten zoeken in Valpuesta en de hoge aangrenzende valleien van La Losa, Mena, Trasmiera en Ayala. Buiten het bereik van de Alto Ebro-garnizoenen die reeds na de oprichting van het Emiraat onder de controle van de Banu Qasi van La Rioja stonden en militair verbonden waren aan de graven van de  ‘Marca Franca‘ (de islamitische tegenhanger van de Marca Hispánica) van de westelijke Pyreneeën. Zij hadden een effectief machtsbereik en beschikten over middelen van een rijker gebied dat reikte van  Pisuerga tot Caspe, dat alle steden van de Ebro en bij gelegenheid zelfs die van Pamplona en Toledo omvatte, hoewel hun dominantie en omvang afnam onder de superieure macht van Córdoba. In de daarop volgende periode werden de Banu Qasi en de verbonden graafschappen één voor één in een zwaar bevochten opmars teruggedrongen gedurende meer dan een eeuw. Vallei na vallei en burcht na burcht werden heroverd door de plaatselijke christelijke graven achter het gebergte, tot de macht van de Alto-Ebro, zelfs met de steun van Córdoba, in het tweede decennium van de 10e eeuw volledig zou verdwijnen. Dankzij de gezamenlijke steun van de koninkrijken Navarra en León aan de graven van de bovenloop van de Ebro zou de definitieve schaakmat worden uitgedeeld met de verovering van Rioja. Dit zou de hereniging van de Castiliaanse graafschappen mogelijk maken, zo niet in één graafschap, dan toch onder de politieke hegemonie van pacten of feodale banden met de graven van Lara verder ten zuiden van de Ebro en de nieuwe gebieden grenzen aan de Duero. Deze werden steeds meer verstrengeld met de veranderende familiale en politieke banden tussen de twee vorstenhuizen van Navarra en León, die niet zouden overleven en onder de dynastie van Jimena en in het begin van de 11e eeuw zouden worden opgeheven, toen het semi-autonome graafschap juridisch tot koninkrijk zou worden verheven.

De eerste herbevolking (791 – 822)


De eerste fase
De situatie op het schiereiland rond het jaar 814.

Profiterend van de momenten van zwakte van het emiraat van Cordoba, zullen mensen uit de delen van Cantabria en Vizcaya de Cordillera Cantábrica (Cantabrische gebergte) oversteken om dit land in beslag te nemen, kerken te restaureren en molens te herstellen. Deze migratiebewegingen werden niet gesponsord door de Asturische koningen, maar door abten en machtige families. Er zijn verschillende islamitische aceifa’s die zij zullen moeten doorstaan zonder de hulp van de ver weg gelegen Asturische hoofdstad.

Er waren aanvankelijk drie kernen van herbevolking: de vallei van Mena vanuit Taranco, Valpuesta en de westelijke kern. Daarnaast verlieten in 814 de Foramontanos, een naam die aangeeft dat zij van een plaats buiten de bergen kwamen, mogelijk uit de vallei van de Ebro, Malacoria en trokken in de richting van Castilla (volgens de Castiliaanse annalen). Dit nieuwe gegeven (gevonden in de oude documenten) betekent dat we nu niet zeker zijn van de exacte route van deze migratie, en er zijn verschillende hypotheses. De journalist Víctor de la Serna, een kenner van het onderwerp, publiceerde in 1956 zijn boek La ruta de los foramontanos, dat met de Nationale Literatuurprijs werd bekroond.

Er komen belangrijke migratiestromen opgang naar de onbebouwde gronden om nieuwe landbouwgrond te verkrijgen en zo het gebrek aan voedsel als gevolg van overbevolking en slechte weersomstandigheden te verlichten. In ieder geval is er nog steeds geen georganiseerd verdedigingssysteem dat in staat is om de Cordobaanse aceifa’s aan te pakken. Dit zal pas later opgelost worden wanneer de Asturische koningen zich zorgen gaan maken over het adequaat verdedigen van het gebied.

Alleen als er interne problemen zijn in het emiraat van Córdoba, wordt er gewerkt aan de herbevolking van Castilla, dat niet wegneemt dat er geen militaire acties plaatsvinden tussen 791 en 822. Hoewel schijnt dat onder deze voortdurende aceifa’s lijken de twee kernen van de Mena- en Valpuesta-vallei niet al te veel geleden te hebben, in tegenstelling tot Álava, Castilla (Castilla wordt hier begrepen als het gebied van Espinosa de los Monteros en Sotoscueva) en het gebied rond Miranda de Ebro.

De tweede fase (822 – 842)
Monument van Abderramán I in Murcia, stichter van de stad.

Na de dood van al-Hakam I kreeg zijn opvolger ‘Abd al-Rahman II te maken met een groot aantal binnenlandse opstanden. Toen hij echter zag dat de Asturiërs, daar gebruik van makend, steeds verder oprukten in het gebied van de Ebro, deed hij een eerste inval in de zomer van 822. ‘Abd al-Karim viel het land van Álava binnen en plunderde het. Na een belofte van onderwerping van de Castilianen en Alavanen te hebben ontvangen, keerde ‘Abd al-Karim terug naar Córdoba met een groot aantal gijzelaars als garantie.

Deze verschrikkelijke expeditie trof de streek van Álava het hardst. En in november van datzelfde jaar vonden er nieuwe herbevolkingen plaats in het gebied van Valdegovia.

In het noorden van Palencia hield de herbevolking niet op. Graaf Munio Núñez (stamvader van de graven van Castilla en van het geslacht Lara) leidde de foramontanos naar het gebied van Aguilar de Campoo. Op 13 oktober 824, tijdens het bewind van koning Alfonso II van Asturië, verleenden Munio en zijn vrouw Argilo de beroemde Fuero de Brañosera aan de vijf personen die de plaats gingen bewonen. Deze fuero was wellicht de eerste in Europa.

In 825 trokken twee legers uit Córdoba opnieuw op naar het oostelijk deel van het Asturische koninkrijk en vielen zowel Álava als Castilla aan. In 826 zou nog een inval worden gedaan in de vallei van Mena en de aangrenzende gebieden van de vallei van Losa en Espinosa de los Monteros. Hierna waren er enige jaren van vrede tot 830, toen een zoon van ‘Abd al-Rahman doordrong tot Sotoscueva en het kasteel van al-Garat innam. Door toedoen van een gewelddadige opstand in Toledo werden de aceifas over het Asturische koninkrijk voor bijna tien jaar opgeschorst.

Er is nog steeds druk maar de herbevolking gaat gewoon door. En na de gedwongen wapenstilstand van 830 komt er een nieuwe impuls van herbevolking achter de bergen van de cordillera Cantábrica. De Asturiërs zijn zich, na de vorige expedities, bewust geworden van het belang van de Pancorvo-kloof als strategische pas en probeerden deze onder hun controle te houden.

In 837 trok Abderramán II Toledo binnen en sloeg de opstand neer. Kort daarna trokken drie legers op naar het koninkrijk Asturias. De eerste valt Galicia aan, de tweede gaat richting León en de derde keert terug om Álava en Castilia te treffen. Tijdens deze expeditie is een fort veroverd, waarschijnlijk Pancorbo. Pancorbo is de sleutel tot Castilla en Álava en van nu af aan zal dit het punt worden van waaruit alle plunderingen door de Cordobanen zullen worden georganiseerd. We zullen moeten wachten tot rond 870 voor Pancorbo weer in Asturische handen komt.

En met deze belangrijke plaats onder zijn macht organiseerde Abderramán II in 838 een aceifa. Deze expeditie stond onder bevel van Ubaid Allah ben al-Balesi, deze trok de rivier de Ebro op, trok door het gebied van Villarcayo en verwoestte de streek van Sotoscueva en behaalde een grote overwinning.

Zonder een adempauze voor de inwoners van Álava, trok in 839 Musa ibn Musa, hoofd van de belangrijke clan van de Banu Qasi die heerste over de Ebro-vallei rond Tudela en Zaragoza, Alava binnen en plunderde het.

Kort daarna, in 842, stierf Alfonso II na een lange regeerperiode waarin hij zijn koninkrijk had uitgebreid door zijn machtige zuiderbuur zo goed mogelijk het hoofd te bieden.

De derde fase, het bewind van Ramiro I (842 – 850)
Ramiro I de Astyurias (Museo del Prado, Madrid).

Tijdens het bewind van Alfonso II werd Ramiro I de Asturias (zoon van Bermudo I), waarschijnlijk rond 830, bij gebrek aan afstammelingen van Alfonso II, tot gouverneur van Galicia benoemd.

Ramiro en zijn eerste vrouw Urraca waren de ouders van Ordoño I de Asturias, en hij was in Bardulia om te hertrouwen met Paterna, dochter van een Castiliaanse edelman, toen Alfonso II overleed. Op dat moment was Ramiro al vijftig jaar oud. Terwijl hij nog in Castilla was, vernam hij ook van de troonsbestijging van de Palatijnse graaf Nepociano, gehuwd met een zuster van Alfonso II, als koning. Geconfronteerd met dit feit keerde Ramiro haastig terug naar Galicia, waar hij een groot aantal aanhangers had, verzamelde een leger in Lugo en marcheerde naar Asturias.

Er vindt een confrontatie tussen de twee plaats tussen Cangas de Onís en Tineo. Kort daarna wordt Nepociano door zijn achterban in de steek gelaten en moet hij vluchten naar Oviedo. Maar de graven Scipio en Sonna halen hem in bij Pravia en brengen hem naar Ramiro I. Nepotiano werd gestraft door hem zijn ogen uit te steken en vervolgens op te sluiten in een klooster. In de zomer van hetzelfde jaar werd Ramiro in Oviedo op gotische wijze tot koning gekroond, waarbij de erfopvolging vrij spel kreeg en van de verkiezing werd afgezien. De dynastieke lijn die verschillende eeuwen zou duren, zou door toedoen van hem beginnen.

In deze strijd werd Ramiro gesteund door de Galicische magnaten, terwijl Nepociano werd gesteund door de Asturische, Cantabrische, Castiliaanse (ondanks het feit dat Ramiro getrouwd was met een Castiliaanse) en Baskische heersers. De kroning van Ramiro I tot koning maakte geen einde aan de paleiscomplotten en de confrontatie van de verschillende tendensen die zich in het Asturische koninkrijk reeds begonnen af te tekenen.

Ramiro I staat bekend als degene met de Staf der Gerechtigheid, omdat hij de bandieten van Asturias liet verdwijnen, de ogen uitstak van de dieven die hij gevangen nam en waarzeggers en tovenaars naar de brandstapel stuurde. Bovendien kreeg hij tijdens zijn korte bewind te maken met verschillende paleisopstanden. Ook externe vijanden vielen hem aan.

De eerste twee legendarische rechters, Nuño Rasura en Laín Calvo, werden in 842 benoemd en waren volgens de overlevering, de kronieken en latere literaire werken (zoals het Gedicht van Fernán González) directe voorouders van Fernán González (in het geval van Rasura) en van el Cid Campeador (in het geval van Calvo). Een dergelijke verwantschap wordt alleen gestaafd door literaire documenten en heeft geen zekere historische steun.

In 844 bereikten de Vikingen voor het eerst de Spaanse kust. Eerst ontscheepten zij in de buurt van het huidige San Sebastian en drongen het ontluikende koninkrijk Navarra binnen. Vervolgens deden zij een mislukte landingspoging bij Gijón en zetten koers naar de Toren van Hercules (Brigantium), nabij La Coruña. Terwijl zij La Coruña en Betanzos plunderden, werden zij verrast door een Asturisch leger en moesten zij zich met een gehavend eskader en een groot aantal doden terugtrekken.

Ook voor de Cordobaanse emir was het niet gemakkelijk, hij had al te maken met opstanden van de gouverneur van Saragossa en daar kwamen de invallen van deze Noormannen en de Mozarabische opstand rond Toledo onder leiding van de heilige Eulogio y Álvaro (850) nog eens bovenop.

Gezien de interne problemen in Córdoba, maakte Ramiro van de situatie gebruik om de grenzen van zijn koninkrijk te verleggen door León, het oude Romeinse kamp, op te nemen in zijn koninkrijk. het leek hem een goede uitvalsbasis en tegelijker tijd een nieuw gebied voor herbevolking. Maar ‘Abd al-Rahman II, was niet gerust over deze Asturische opmars en zond zijn zoon Mohammed aan het hoofd van een expeditie die León innam (846). De Asturiërs vluchtten in doodsangst, niet opgewassen tegen de Cordovaanse oorlogsmachines. Mohámed stak León in brand en sloeg grote bressen in de muren, waarna hij zich terugtrok. León bleef een aantal verlaten achter.

Het Paleis van Santa María del Naranco, gelegen op de berg Naranco vlakbij Oviedo.

Ramiro stierf in 850 in het paleis van El Naranco en werd begraven in Oviedo, in het pantheon van de koningen dat Alfonso II had opgericht, samen met zijn vrouw Paterna. Tijdens de korte en woelige regeerperiode van Ramiro I werden de meest opmerkelijke bouwwerken van de Asturische preromaanse periode gebouwd: de kerk van San Miguel de Lillo en het paleis van Santa María del Naranco. Bovendien zou aartsbisschop Rodrigo vier eeuwen later koning Ramiro I tot hoofdrolspeler maken in een beroemde en onwerkelijke veldslag, de Slag bij Clavijo.

De jaren van het bewind van Ramiro I betekenden een stop in de herbevolking van het land van Castilla. In een sfeer van wanorde en voortdurende opstanden verschijnen de twee rechters van Castilla, Nuño Rasura of Rasuella en Laín Calvo, in de legenden. Zij zouden rechtspreken onder de Castilianen op basis van gebruiken en wier vonnissen fazañas werden genoemd, zonder rekening te houden met het Liber Iudiciorum, van Visigotische erfenis, dat in de rest van het Asturische koninkrijk werd geëerbiedigd. Mogelijk waren er twee van hen, zodat wanneer een van hen naar het Asturiaanse hof reisde, de ander in het graafschap bleef om recht te handhaven.

Rodrigo, el primer conde de Castilla (850-873)


Rodrigo onder het bewind van Ordoño I (850-866)
Ordoño I de Asturia.

De nieuwe koning Ordoño zou het bestuur van zijn grensgebieden delegeren aan leden van de koninklijke familie, die in ruil voor hun loyaliteit een grote handelingsvrijheid zouden krijgen: zijn broer Gatón zou graaf van El Bierzo worden en zijn broer of zwager Rodrigo, graaf van Castilla. De troonsbestijging van Ordoño I in 850 viel samen met een nieuwe opstand door het hoofd van de Banu Qasi, Musa II, die de Ebro-vallei tussen La Rioja en Zaragoza beheerste. Musa ibn Musa was militair verbonden met zijn halfbroer Íñigo Arista de Pamplona en streefde naar de oprichting van een koninkrijk onafhankelijk van Córdoba. Rond 852 stonden Asturische en Gasconse troepen tegenover de Vascones en de Banu Qasi in de eerste slag bij Albelda, waarbij de laatsten de overwinnaars waren. Musa II kreeg de controle over bijna het gehele gebied van het huidige La Rioja.

Abd al-Rahman II sterft intussen (852) en zijn zoon Mohammed I wordt tot emir benoemd. Aanvankelijk was zijn bewind kalm, maar na de benoeming van Hashim ben ‘Abd al-Aziz tot vizier, verspreidde de ontevredenheid zich onder de Mozárabes en Muladies. En het was in Toledo waar de weerstand tegen de macht van de emir het grootst was. De Mozárabes, geleid door Eugenio, zetten de moslimgouverneur af en veroverden het fort van Calatrava, waarbij zij Ordoño I om militaire hulp vroegen. Deze stuurde graaf Gatón del Bierzo, die de Cordobesen bij Andújar (853) versloeg, hoewel de Asturische troepen in 854 werden verslagen in de slag bij Guadalacete, ten zuidwesten van Toledo. De opstand herhaalde zich echter in 858, en Eulogio werd het jaar daarop terechtgesteld. Meer opstanden volgden in al-Ándalus.

In 859 arriveren de Vikingen in Pamplona en ontvoeren de nieuwe koning García Íñiguez de Pamplona. Pas na betaling van een duur losgeld (70.000 goudstukken) keerde de koning naar Pamplona terug, maar vanaf dat moment werd het oude bondgenootschap tussen de Aristas en de Banu Qasi verbroken en werd García I een bondgenoot van het koninkrijk Asturias.

Door de interne problemen van de Cordobeses en de veranderde houding van de Navarrezen (Pamplona) was de enige vijand van Ordoño I de leider van de Banu Qasí, Musa ibn Musa (Musa II), die beweerde de derde koning van Spanje te zijn. In voortdurende opstand tegen Córdoba probeerde hij de vallei van de Ebro veilig te stellen, die door La Rioja liep. In 855 voerde hij een harde raid uit tegen Álava en Al-Qilá en daarna hield hij zich bezig met het herstel en de versterking van het militaire garnizoen van Albelda. Ordoño I en de Navarrezen zagen de bedreiging die deze vesting vormde voor de oostelijke domeinen van het Asturische koninkrijk en begonnen een offensief tegen Albelda. Na een harde strijd nam Ordoño het fort in en maakte het met de grond gelijk. Deze strijd zal in de 12e eeuw aanleiding geven tot de legendarische Slag bij Clavijo.

Musa Ibn Musa zou tot zijn dood in 862 blijven strijden tegen de Navarrezen en Cordovanen. Ondertussen zou zijn zoon Lupp of Lope ben Musa, gouverneur van Toledo, zich tot vazal van Ordoño I verklaren.

De situatie is gunstig om de uitbreiding van het Asturische koninkrijk naar het zuiden te bevorderen. Het fenomeen van de herbevolking wordt door de koning gesteund en aangemoedigd, misschien om het probleem op te lossen dat was ontstaan door de opvang van belangrijke groepen Mozárabes die in zijn koninkrijk werden verwelkomd na de opstanden in Toledo en andere steden van al-Ándalus.

Het graafschap Castilla strekte zich rond 860 in zuidelijke richting uit over de Merindad de Sotoscueva, Espinosa de los Monteros, Bricia, Valdivielso, Valle de Mena, La Losa, Valdegovía en Valle de Tobalina, en reikte in oostelijke richting langs de rivier de Ebro tot Puentelarrá en in westelijke richting tot Brañosera en Aguilar de Campoo. Rodrigo’s heerschappij omvatte niet het graafschap Álava, dat wil zeggen, het bisdom Veleia (Uelegia Alabense), viel niet onder de jurisdictie van Rodrigo.

Kapittelkerk (Colegiata) de Santa Juliana (Santillana del Mar).

De graaf was belast met het innen van belastingen, het innen van boetes en het rechtspreken in zijn gebied. In de eerste jaren van zijn regering werd de herbevolking van nieuwe gebieden hervat onder het toezicht van kerkelijken en heren, maar vanaf 860 zou de graaf zelf leiding geven aan de herbevolking van Amaya. De heren en kerkelijken zijn: de abt Paulo, de abt Rodanio, Sona en Munina, Fernando Núñez de Castrosiero en zijn vrouw Gutina, en de bisschoppen Severo en Ariolfo.

De uitbreiding van het graafschap Castilla naar het zuiden en oosten maakte gebruik van de zwakte van het emiraat Córdoba en werd op verzoek van koning Ordoño I uitgevoerd door graaf Rodrigo. Aan de Riojaanse grens werden verschillende forten en steden veroverd: Haro, Cerezo de Río Tirón, Castil de Carrias en Grañón. En er werden nieuwe forten gebouwd (Frías, Lantarón).

Maar de meest bekende mijlpaal van graaf Rodrigo is de herbevolking van Amaya in 860, waardoor de linie van forten werd opgeschoven naar Úrbel del Castillo, Castil de Peones, Moradillo de Sedano, Oca en Cerasio (Cerezo de Roo Tirón).

Aangemoedigd door de nieuwe expansie, vielen de Asturiërs zelfs Cordovaanse stellingen aan. Zo plunderde Ordoño I de stad Coria, terwijl graaf Rodrigo de pas van Somosierra passeerde en de nieuwe vesting Talamanca de Jarama (863) plunderde en verwoestte, waarbij hij de gouverneur Murzuk en diens vrouw Balkaria gevangen nam, die hij kort daarop vrijliet. Mohammed I aarzelt niet te antwoorden en nog datzelfde jaar trekken zijn zoon ‘Abd al-Rahman en de generaal ‘Abd al-Malik ben Abbas Alava en Castilla binnen. Rodrigo probeert hun terugtocht af te snijden bij de Pancorvo-pas. Maar de Cordobesen doorzagen deze manoeuvre en namen het bekken van de rivier de Oja om zich terug te trekken. De expeditie moet noodlottig zijn geweest voor de Castilianen en Alavanen.

De Cordobanen vallen opnieuw aan in 865, ditmaal vooral gericht op Castilla (Slag bij La Morcuera). Ibn Alanthir verwijst naar een nieuwe inval in 866, en opnieuw voert prins ‘Abd al-Rahman het leger aan tegen Álava en Castilla, waarbij hij de stad Mano bereikt, waarschijnlijk de vallei van Mena, vanwaar hij terugkeert zonder grote buit maar zonder verliezen te lijden.

In 866 stierf Ordoño I aan jicht, nadat hij zijn zoon Alfonso, die reeds verscheidene jaren gouverneur van Galicia was, als zijn opvolger had aangewezen.

Rodrigo onder het bewind van Alfonso III (866 – 873)
Historische context
Standbeeld van Alfonso III op het Plaza Oriente van Madrid.

Alfonso III was al sinds 864, toen hij zestien jaar oud was, verbonden aan de troon van zijn vader en regeerde hij over Galicia sinds 862. Toen Ordoño stierf, was Alfonso in Santiago de Compostela. Maar weldra kwam de graaf van Lugo Fruela Bermudez in opstand, bereikte Oviedo en werd tot koning uitgeroepen, waardoor Alfonso gedwongen werd naar Castilla en Álava te vluchten waar hij zijn toevlucht zocht bij graaf Rodrigo.

Ondertussen slaat Rodrigo de Cordobaanse invasie van 866 af. Na deze aanval willen Rodrigo en andere edelen Alfonso in Oviedo laten kronen. Rodrigo bereidt snel zijn leger voor en trekt naar Asturias om Fruela te verdrijven.

Alfonso III werd op 25 december 866 gekroond en het was de eerste keer dat de Castilianen zich van een koning in Oviedo hadden verzekerd. Ongetwijfeld zou Rodrigo nu een grote invloed krijgen op de nieuwe koning. Rodrigo verbleef enige tijd aan het hof van Oviedo, maar begin 867 moest hij naar Castilla terugkeren, op tijd om twee nieuwe problemen het hoofd te bieden.

De Cordobanen drongen in 867 opnieuw door in Álava en Castilla. Ditmaal werden zij geleid door een andere zoon van de emir Mohammed I, al-Hakam, die Djernik (Herrenchun?) bereikte, een stad die zij aanvielen en plunderden, en vervolgens door de vallei van Mena, Espinosa de los Monteros en Bricia trokken tot zij het gebied van Reinosa bereikten, waar graaf Rodrigo terug uit Oviedo hen opwachtte. al-Hakam keerde naar Córdoba terug zonder in dat gebied een gevechtspoging te hebben ondernomen. Dit zou, vanwege de vermeerdering van hun interne problemen, de laatste moslimactie in jaren zijn.

Anderzijds kwam, profiterend van de opvolgingsproblemen, een magnaat of graaf, Eglyon of Elyon genaamd, in opstand in Álava. Rodrigo was belast met het neerslaan van de opstand, die schijnt te zijn beëindigd (867 of 868) zonder zelfs maar zijn zwaard te trekken. Dit was wellicht de reden waarom graaf Rodrigo voortaan zijn heerschappij ook over Álava zou uitbreiden. Hoewel zijn naam niet voorkomt in de documenten die in de domeinen van het bisdom Valpuesta zijn ondertekend, komt hij wel voor in een document van schenking van Obarenes (870) en in een brief van het klooster in Álava van San Millán de Salcedo (18 april 873), in de vallei van Cuartango samen met de heer Sarracín Muñoz, die Rodrigo’s luitenant in de landerijen van Álava geweest zou kunnen zijn.

De aanvallen van de Cordoviërs stopten in 867. Alfonso III, die beschouwd wordt als de ware ideoloog van de Herovering, degene die het idee van een herstel van het oude Visigotische koninkrijk bevorderde, zette de door zijn vader begonnen opmars voort. Terwijl in het westen graaf Vímara Pérez Porto bereikte (868), was het aan de oostgrens de bedoeling een reeks forten in te nemen die de uitbreiding van het Asturische koninkrijk verhinderden. Tussen dit jaar en 873, toen graaf Rodrigo stierf, schijnen de Castilianen de vesting van Pancorvo en de Alavesen de vesting van Cellorigo te hebben ingenomen. Desondanks zouden de Cordovanen andere belangrijke plaatsen zoals Ibrillos, Grañón en Carazo nog jarenlang in handen houden.

Ermita de SanPedro de Tejada.

De laatste schriftelijke vermeldingen van graaf Rodrigo zijn de volgende, gedateerd 873: de schenking van Oveco en Gontroda aan het klooster van San Mamés de Obarenes, en een andere brief, waarin de monniken van San Pedro de Tejada abt Acisclo gehoorzamen, die de stichter, abt Rodanio, opvolgde.

Er zijn akten van 863, 864, 869 en 871 waarin de naam van de graaf van Castilla Diego Rodriguez Porcelos is, de zoon van Rodrigo. Normaliter wordt aangenomen dat deze brieven, hoewel authentiek, zijn geantedateerd, althans met zekerheid de eerste twee, aangezien zij spreken over koning Alfonso, die pas in 866 begon te regeren. Rodrigo’s dood vond plaats op 4 oktober 873.

Uitbreiding van het graafschap Castilla in 873

Het graafschap Castilla kende een grote uitbreiding tijdens de heerschappij van graaf Rodrigo, die zuidwaarts trok tot hij Amaya bereikte (860) en ten koste van de Cordobesen door La Rioja trok. Bovendien werd Álava, na de opstand van de graaf van Alava, Eglyón, ingelijfd bij het graafschap Castilla, zij het voor korte tijd.

De moslimforten in die tijd stonden in Pancorvo, Cellorigo, Cerezo de Río Tirón, Castil de Carrias, Briones, Grañón en Ibrillos. Zeer belangrijk was de ligging van Pancorvo (de pas die toegang gaf aan Castilla en visa versa), die de Castiliaanse opmars verhinderde naar de gebieden van de Montes de Oca (Burgos), de oude Visigotische bisschopszetel van het bisdom Oca. Tegenover deze forten lagen de vestingwerken van Lantarón en Término.

De strategisch belangrijke pas van Pancorvo. Aquarel van Edgar Thomas Ainger Wigram (1864 – 1935)

In deze periode veroveren de legers  van Álava Cellorigo en mogelijk ook Buradón, en de Castilianen veroveren Pancorvo en de nabijgelegen steden. Op deze wijze werden de sleutels van de toegang tot Álava en Castilla van de Cordobanen afgenomen, maar Grañón en Ibrillos bleven behouden.

Een nieuwe linie van forten verrees om deze nieuwe gebieden te beschermen, met het doel de voortdurende Cordovaanse aanvallen op deze flank van het koninkrijk Asturias voor eens en voor altijd in te dammen.

Kortom, graaf Rodrigo stond borg voor het Asturiaanse koningshuis in de conflictrijke oostelijke mark (grensgebied). Profiterend van de momenten van zwakte van het Cordovaanse emiraat, reorganiseerde hij de grenslinie en breidde de grenzen van het graafschap uit tot Amaya en het Obarenes gebergte. Na de harde invallen, eerst van Musà ben Musà en vervolgens van Mohammed I, slaagde hij erin de grens van La Rioja veilig te stellen. Hij werd ook een feitelijke macht in het koninkrijk nadat hij koning Alfonso III in Oviedo had laten kronen en een eind had gemaakt aan de opstand in Álava onder leiding van Eglyón. Het graafschap Castilla was reeds perfect geconfigureerd als een gebied dat zich onderscheidde van León en Álava en dat zich wilde uitbreiden in de richting van de Duero en La Rioja.

Diego Rodríguez Porcelos (873 – ong. 885)


Het graafschap van Castilla onder Diego Rodríguez
Diego Rodríguez Porcelos.

De eerste graaf van Castilla, Rodrigo, stierf in 873. In de Kroniek van Albeldense wordt ons verteld dat ten tijde van Alfonso III Diego Rodríguez Porcelos, zoon van Rodrigo, graaf van Castilla was. Het was voor het eerst dat de titel van graaf erfelijk was in het koninkrijk Asturias en dit lijkt te worden bevestigd wanneer hij een brief in het cartularium van San Millán de la Cogolla ondertekend heeft als Diego, graaf van Castilla bij de gratie van God. Misschien is dit te wijten aan de schuld die Alfonso III bij zijn vader had aangegaan toen deze laatste hem hielp de Asturische troon te heroveren.

Er zijn verschillende brieven waarin de naam van de graaf van Castilla die van Diego is, en niet die van zijn vader. Volgens Fray Justo Pérez de Urbel zijn de brieven authentiek, maar ze zijn geantedateerd. Hoe dan ook, de meeste van de schaarse documentatie die naar Diego verwijst, bevat data die onnauwkeurig lijkt zijn.

Historische achtergrond

Alfonso III gaat zijn koninkrijk enorm uitbreiden. Hij rukt op naar het zuiden om daar hulp te bieden aan alle Andalusische rebellen die zich tegen de overheersing van Córdoba verzetten. Maar tegelijkertijd tracht hij ook zijn koninklijk gezag te versterken door de handelingsvrijheid van zijn graven te beperken, hetgeen een veelheid van opstanden onder de magnaten van het koninkrijk zal uitlokken.

De periode waarin Diego Rodríguez het bewind voert wordt gekenmerkt door drie gebeurtenissen:

      1. De definitieve consolidatie van de grens in de Ebro-vallei in samenwerking met de graaf van Álava, Vela Jiménez.
      2. De totstandbrenging van een nieuwe verdedigingslinie meer naar het zuiden, waarbij de loop van de rivier Arlanzón wordt gevolgd.
      3. En het herstel van de oude bisschoppelijke zetel van Oca.
Versterking van de grens in de Ebro-vallei

Het is bijna onmogelijk om de evolutie van de oostgrens van het Asturische koninkrijk precies te volgen. De Ebro-vallei van La Rioja was de natuurlijke toegangspoort tot de meeste islamitische invallen tegen Álava en Castilla en was bezaaid met forten als Pancorbo, Cellorigo, Ibrillos, Grañón, enz.

Zicht op Cellorigo, waar zich de onneembare vesting van de graaf van Álava, Vela Jímenez bevond.

In de tijd van Rodrigo, en na de zegevierende veldtocht tegen Albelda (859), de vesting van Musà II, moeten de Asturiërs zich meester hebben gemaakt van een groot aantal forten in de omgeving, zoals dat van Cerezo de Río Tirón, Castil de Carrias, Ibrillos en Grañón. Dit verlies van de macht door de familie Banu Qasí en de dood van Musà II (862) werd echter ook door Mohammed I aangegrepen om deze gebieden voor eens en voor altijd onder zijn te controle te brengen. Daarom stuurde hij opeenvolgende aciefa’s naar dit gebied. De eerste was in 863, waarvan Ibn Idhari zegt dat er negentien graven werden verslagen, hoewel deze geen territoriale voordelen schijnt te hebben gehad. De volgende vond plaats in 865, die krachtiger was en Salinas de Añana bereikte en eindigde met een Cordobaanse overwinning in de slag bij La Morcuera (tussen Foncea en Bugedo, bij Miranda de Ebro) die de Castilianen en Cordobanen dwong zich terug te trekken, en mogelijk resulteerde in het verlies van enkele eerder veroverde forten, met name Cerezo Río Tirón, Ibrillos en Grañón. Mohammed I maakte van deze zwakte gebruik om in 866 en 867 nieuwe aanvallen uit te voeren.

Vanaf dat moment zal er een halt worden toegeroepen aan de Cordobaanse aanvallen omdat Mohammed I het hoofd moet bieden aan een aantal interne opstanden. Vanuit ons gezichtspunt is die van de zonen van Musà II misschien wel het meest interessant. Vanaf 871 kwamen Ismael ben Qasí in Zaragoza, Fortún ben Qasí in Tudela en een neef van deze laatste, Muhámmad ben Lope, in Borja en Rueda, in opstand tegen de centrale macht. Alfonso III zou aan hen allen zijn steun verlenen. Vanaf 873 zou Mohammed verschillende aanvallen uitvoeren op deze opstandige kernen.

Maar toen hij zag dat de bondgenootschap sterk was, probeerde hij beide vijanden tegelijk aan te vallen. In 882 begon hij een campagne tegen de Banu Qasi. Ismaël en Fortun verzetten zich, maar Mohammed ben Lope gaf zich over en vergezelde de prins naar de oostelijke grens van het Asturische koninkrijk. Langs de Ebro trokken zij eerst op tegen Cellorigo, verdedigd door Vela Jiménez, die zich in de slag bij Cellorigo tegen de aanval verzette; enkele dagen later rukten zij op naar Pancorbo, verdedigd door Diego Rodríguez Porcelos, die zich eveneens verzette. Aangezien de toegang door het gebergte van Obarenes (Montes Obarenes) onmogelijk was, begaven zij zich naar een gebied dat onlangs door de Castilianen was bezet: de nieuwe forten aan de oevers van de rivier de Arlanzón, die nog niet voldoende waren georganiseerd. Munio Núñez, belast met de verdediging van Castrogeriz, moest het opgeven.

De hevig bestreden Pancorbo kloof, waar nu de AP-1 door loopt.

Vanaf dat moment zouden Álava en het oorspronkelijke Castilla alleen nog worden aangevallen door de Banu Qasi, Mohammed ben Lope. Na het verraad van Alfonso III kwam Mohammed ben Lope opnieuw in opstand tegen Cordoba, versloeg zijn verwanten en kreeg de controle over een uitgestrekt gebied dat Toledo, Valtierra, Zaragoza, Tudela en Villamayor de Monjardín, bij Estella, omvatte. De Alavanen en Castilianen deden in 883 een inval in zijn gebieden, dat onmiddellijk beantwoord werd met een winstgevende aanval op Álava en Castilla, waarop men in 884 opnieuw vroeg om Asturische hulp, maar die werd hem geweigerd. Datzelfde jaar werd hij verslagen door Mohammed I.

Aan het begin van de heerschappij van Diego Rodríguez waren er twee Castiliaanse posities die onwrikbaar zouden worden: Pancorbo in Castiliaanse handen en Cellorigo in handen van Alava. Aan moslimzijde zouden Ibrillos en Grañón de twee belangrijkste stellingen zijn en deze zouden pas in het begin van de 10e eeuw worden veroverd. De rest van de forten moet herhaaldelijk van eigenaar zijn veranderd, maar het is aannemelijk dat de Castilianen geleidelijk voet aan de grond kregen in enkele ervan, zoals Cerezo de Río Tirón en Castil de Carrias. Op deze manier is het tenminste mogelijk om op de hoogte te zijn van de herbevolkingsactiviteiten die in het gebied van Oca zullen worden uitgevoerd.

Herstel van de bisschopszetel van Oca

Oca is het oude Auca Patricia, bisschopsstad al in de Visigotische tijd. Het is mogelijk dat er in dit gebied altijd al steden en fortificaties waren, hoewel niet georganiseerd door het Asturische koninkrijk, zoals San Miguel de Pedroso. Maar nu begint het deel uit te maken van het Asturische koninkrijk, dankzij het werk van graaf Diego Rodríguez Porcelos.

De definitieve herbevolking schijnt te hebben plaatsgevonden tussen 873 en 880. De zetel van Aucena funccioneerde tijdens het bewind van graaf Diego volledig en werd ook begunstigd door talrijke schenkingen van de graaf. Het is mogelijk dat deze opstelling te wijten was aan het feit dat in de heerschappijen van het bisdom Valpuesta zijn gezag niet wordt erkend. Dit wordt bevestigd door twee documenten, een uit 875, waarin de bisschop Emeritus verschillende goederen schenkt aan het klooster van San Cosme y San Damian; en een ander uit omstreeks 884, waarin de bisschop Sisnando bezittingen schenkt aan het klooster van San Emeterio en Celedonio van Taranco.

De grenslijn van de Arlanzón

De uitbreiding gaat verder naar het zuiden en bereikt de oevers van de rivier de Arlanzón. De Castiliaanse annalen geven 882 als datum van de herbevolking van Ubierna en Burgos, door graaf Diego Rodríguez, aan. En datzelfde jaar moet de herbevolking van Castrogeriz, het oude Visigotische Castrum Sigerici, hebben plaatsgevonden. Echter, in datzelfde 882 verwoestten de Cordobanen dit nieuwe gebied van forten en dwongen in ieder geval Nuño Núñez, die verantwoordelijk was voor de verdediging van Castrogeriz, om het fort te verlaten. Maar het is zeker dat deze plaatsen in 884 al voldoende gereorganiseerd waren.

Villasandino, middeleeuwse brug en kerk van Nuestra Señora de la Asunción.

Het lijkt waarschijnlijk dat Diego Rodríguez ook de stichter was van een nieuwe stad in de buurt van Castrogeriz, Villadiego, dat aan het begin van de 10e eeuw in documenten voorkomt.

Daarom zal de nieuwe grens vermaarde forten hebben zoals Castrogeriz, Ubierna en Burgos, maar er zullen zeker nog vele andere zijn gebouwd in deze tijd. Fray Justo Pérez de Urbel noemt de volgende: Castrillo de Riopisuerga, Castrogeriz, Torres de Villasandino, Castrillo Mota de Judíos, Castrillo de Murcia, Torres de Hornillos del Camino, Castrillo de Tardajos, Castrillo de Muñó, Burgos, Celada de la Torre, Castrillo de Arlanzón, Castrillo de la Vega, Castrillo del Val, Castrillo de Verrocue, Torrepadre, Pampliega en Torre de Doña Imblo.

Het duistere einde van Graaf Diego

Er is geen duidelijke datum van wanner Diego Rodriguez is overleden. Het schijnt dat hij geëxecuteerd en vermoord werd. In 885 was er namelijk een opstand tegen Alfonso III door graaf Hermenegildo Pérez, zoon van Pedro Theón. Zowel Pedro Theón als Rodrigo waren mannen van het grootste vertrouwen voor de koning en hun zonen bleven graven. Het is waarschijnlijk dat Diego deze opstand steunde en hetzelfde lot onderging als de andere edelen. Hij werd waarschijnlijk begraven in Cornuta (Cornudilla, Burgos) of in de kerk van San Felices de Oca.

De Kroniek van Najera vermeldt de dood van graaf Diego in Cornudilla op 31 januari 885.

Vela Jiménez, graaf van Álava (ca. 870-d. 883)

Na de volksopstand van Álava onder het bevel van Eglyon rond 867 of 868, nam Rodrigo de controle over het land van Álava over. Het schijnt dat een deel van deze domeinen ook overging in de handen van zijn opvolger Diego. Dit blijkt uit een document uit 871, dat van oudere datum lijkt te zijn, waarin een familie uit León, onder leiding van Arroncio, aan abt Pedro van het klooster van San Vicente de Aosta talrijke bezittingen in Aosta schenkt (Acosta-Akozta, VI), Zativa (Záitegui, VI), Foze de Arganzone (La Puebla de Arganzón, BU), Zestave (Zestafe, VI), Olleros (Ollerías, VI), Letonnu (Letona, VI), Foronda (Foronda, VI) en Ganna (Gauna, VI). Waarschijnlijk strekten Diego’s gebieden zich uit over de rivier Zadorra vanaf de bron in het Gorbea-gebergte tot aan de monding, met inbegrip van de belangrijke forten van Divina en Mendoza.

Letona nu, consejo van de municipio van Cigoitia, in wat toen het graafschap Álava was (nu provincie Álava).

De rest van het grondgebied van Álava zal echter niet meer in handen van Diego Rodríguez Porcelos overgaan. Een ander personage zal verschijnen als graaf van deze gebieden, Vela Jiménez. Er bestaat geen twijfel over dat deze gebieden onder Asturische soevereiniteit vielen, zoals wordt bevestigd door een document uit Jaca uit 867, waarin staat: “Koning Karel regeert in Frankrijk, Alfonso, zoon van Ordoño, in Galia Comata en García Íñiguez in Pamplona”. Alfonso III zal een politiek voeren van toenadering tot het koninkrijk van Pamplona, eens een vijand en bondgenoot van de Banu Qasi. Hij zou trouwen met Jimena, mogelijk de dochter van koning Garcia Íñiguez de Pamplona en zuster van koning Fortún Garcés.

Op deze manier verscheen rond 870 de nieuwe graaf uit Álava, Vela Jiménez, een lid van de Jimena-dynastie, en waarschijnlijk ook zwager van Alfonso III. Hij zou, onder het bevel van Alfonso III, de verdediging en het bestuur van Álava op zich nemen vanuit zijn vesting Cellorigo, terwijl hij deel uitmaakte van de regerende familie in Pamplona.

De verschillende graven van Castilla (885 – 931)


De laatste jaren van het bewind van Alfonso III (885 – 910)

De laatste periode van het bewind van Alfonso III werd gekenmerkt door drie gebeurtenissen. De eerste was de ondertekening van een wapenstilstand met Córdoba, waardoor er alleen nog aanvallen van buitenaf uitgevoerd werden door de Banu Qasi. ten tweede lijkt hij de opmars naar het zuiden te stoppen, waarschijnlijk om verder te gaan met de territoriale en defensieve organisatie. En ten derde blijkt dat de laatste jaren van zijn bewind gekenmerkt worden door de instabiliteit die wordt veroorzaakt door verschillende opstanden, waaronder die van zijn zonen.

De enige actieve externe vijand tijdens de laatste jaren van het bewind van Alfonso III was de Banu Qasi-familie. Mohammed ben Lope, gouverneur van Toledo en vroegere bondgenoot van Alfonso III, viel in 883 zijn verwanten in Zaragoza en Tudela aan, versloeg hen beide en vormde een nieuwe bedreiging voor het oostelijke deel van het koninkrijk Asturias.

De graven van Álava (Vela Jiménez) en Castilla (Diego Rodríguez) zullen proberen zijn opmars in te dammen door de bezittingen van de Banu Qasí op het huidige grondgebied van La Rioja te plunderen. Muhámmad ben Lope zal nog datzelfde jaar reageren met het opnieuw innemen van Álava en Castilla.

Panorama over Tarrazona vanaf het bisschoppelijk paleis.

Na twee aceifa’s van Córdoba in 882 en 883 door de zoon van de emir Mohammed I, al-Mundir, werd in 884 een wapenstilstand getekend tussen Córdoba en Oviedo. Intussen moesten Castilla en Álava de aanvallen van Mohammed ben Lope blijven verduren (886). Deze Banu Qasi sneuvelde in 897, nadat hij tijdens de belegering van Zaragoza, bij een inspectie, werd geraakt door een speer die hem dodelijk verwondde. Mohammed liet Lope ben Mohammed, zijn zoon, na als zijn erfgenaam. Alfonso III belegerde, nadat hij in 899 het fort van Grañón was binnengevallen, Tarazona dat Lope ben Mohammed geërfd had van zijn vader. Lope was op dat moment bezig met de belegering van Zaragoza, 90 kilometer verderop. Hij liet de belegering voor wat het was en vertrok naar Tarazona om daar de volgende dag het gevecht aan te gaan met Alfonso III, die verrast werd omdat hij niet verwacht had dat Lope zo snel terug kwam van Zaragoza. Alfonso III verloor de strijd waarbij meer dan 300 van zijn mannen de dood vonden.

Toledo bleef een ander brandpunt van onrust voor zowel het Omajjadische emiraat als het Asturische koninkrijk. In 903 benoemde Lope ben Mohammed zijn verwant Isa ben Musà tot gouverneur van Toledo, maar hij werd in 906 vermoord door de Toledaanse Lope ben Tarbisha, met steun van Alfonso III (907). Ondertussen staakte Lope ben Mohammed zijn rooftochten niet en viel het kasteel van Bayas, bij Miranda de Ebro, aan en veroverde het (904). De nauwe band tussen de Asturische en Navarrese vorsten maakte echter een einde aan het leven van deze Banu Qasí. Sancho I Garcés riep zijn troepen bijeen en bereidde er verschillende hinderlagen voor. Lope ben Mohammed liep in een van deze hinderlagen en stierf op 39 jarige leeftijd in 907 in de zogenaamde slag om Liédena.

Het jaar 885 wordt gekenmerkt door de opstand van Hermenegildo Pérez, zoon van graaf Pedro Theón, in Galicia, net als Sarracino Gatónez, zoon van graaf Gatón, herbevolker van Astorga. Bovendien schijnt in datzelfde jaar de graaf van Castilia, Diego Rodriguez, te zijn overleden. Waarschijnlijk was deze opstand van de zonen van graven, die tot de vertrouwelingen van de koning hadden behoord, te wijten aan de pogingen van de vorst om elk verlangen naar onafhankelijkheid of naar meer macht dan hij bereid was op te geven, een halt toe te roepen.

Deze spanningen met de magnaten van het koninkrijk werden nog eens verergerd door het koninklijke besluit om het koninkrijk Asturias onder zijn zonen te verdelen, zoals in verschillende Europese staten werd gedaan. Aan Ordoño liet hij Galicia; aan Fruela gaf hij de oorspronkelijke kern van Asturias; en García, de eerstgeborene, erfde de foramontanische gebieden van León en Castilla. Het eerste teken van ontevredenheid over deze handelwijze was de opstand van de Palatijnse graaf Adamnino, die samen met zijn zonen werd terechtgesteld. Kort daarna, in 909, kwam de graaf van Amaya, Nuño Núñez, in opstand, en deze opstand werd gesteund door de zonen van Alfonso III en zijn vrouw. Alfonso III werd gedwongen troonsafstand te doen en trok zich terug in het Asturische dorp Bortes of Boiges, het huidige Puelles. Hij kon nog wel een pelgrimstocht naar Santiago maken en met toestemming van zijn zoon García een nieuwe veldtocht tegen de moslims beginnen. Hij stierf in Zamora in 910.

Castilla tussen 885 en 910

Na de duistere verdwijning van graaf Diego Rodríguez, waarschijnlijk in 885, zal geen van zijn afstammelingen opnieuw een graaflijke waardigheid bekleden. Tussen 885 en 897 zijn er slechts twee documenten die verwijzen naar het gebied van het graafschap Castilla. Geen van beide zinspeelt op het bestaan van een graaf, maar wel op koning Alfonso. Het is mogelijk dat Alfonso III geen enkele magnaat de kans wilde geven om de macht te grijpen in de streek die het verst verwijderd was van het Asturische machtscentrum, wat tot een of andere afscheidingspoging zou kunnen leiden. Het kan ook zijn dat hij later inzag dat het van essentieel belang was het bestuur van dat problematische gebied over te dragen aan iemand die hij vertrouwde. Hoe beide standpunten met elkaar te verzoenen: door de macht om Castilla te besturen niet aan één graaf te geven, maar aan meerdere.

Het nieuwe koninkrijk León in 910, met daarbinnen het graafschap Castilla.

De naam van Munio Núñez duikt voor het eerst op in verband met de vesting van Castrogeriz (882). Zijn heerschappij zou zich aanvankelijk uitstrekken over het gebied tussen Brañosera in het noorden, via de belangrijke forten van Amaya en Castrogeriz tot aan de rivier Esgueva. Zijn dochter, Munniadonna of Nuña genaamd, trouwde met de eerstgeboren zoon van Alfonso III, García. Op deze wijze trad zij toe tot de machtigste familie van Castilla van die tijd, aangezien Munio Núñez als graaf van Castilië verschijnt. Na de opstand van de Paltsgraaf Adamnino vermoedde Alfonso de intriges van zijn eerstgeborene en vanuit Carrión trok hij op naar Zamora, waar hij García gevangennam en naar het Asturische kasteel Gonzón stuurde. Het was toen dat graaf Munio Núñez in opstand kwam tegen Alfonso III. Zijn zonen steunden hem niet en dwongen hem tot troonsafstand (909). García zou de koning van de Castiliaanse eigendommen worden.

Gonzalo Fernández wordt in 899 voor het eerst benoemd tot graaf van Burgos. Hij maakt van Lara spoedig zijn basis en breidt zijn heerschappij uit van het gebied van Espinosa en Escalada tot aan de rivier de Arlanza. Voor de onafhankelijkheid van Castilla, zal hij het moeten opnemen tegen het moslim garnizoen van Carazo.

Gonzalo Téllez wordt in 897 genoemd als graaf van Lantarón, die zijn domeinen bestrijkt van de rivier de Nervión tot de bergketen van Demanda met de vestingwerken van Lantarón, Pancorvo en Cerezo. Vanuit zijn domeinen beveiligde hij de oostgrens tegen de aceifa’s, vooral die van de Banu Qasí-familie. In 899 herovert Alfonso III het belangrijke gebied in Rioja, Grañón, maar na de nederlaag van Valdejunquera moet het worden verlaten. Een paar jaar later, in 904, belegerde Alfonso III zonder succes Grañón opnieuw, ondanks een aanval van Lope ben Muhámmad, hoewel hij er wel in slaagde een ander islamitisch bolwerk, Ibrillos, in te nemen en te vernietigen. Pas in 913 verscheen Grañón als vesting van het Koninkrijk León.

Deze drie graven zullen de hoofdrolspelers zijn van de belangrijkste uitbreidingen naar het zuiden, zij zullen oprukken tot zij de oevers van de rivier Duero bereiken.

Het bewind van Garcia I de León (910 – 914)
Garcia I de Leon.

Alfonso III verdeelde zijn bezittingen onder zijn zonen en liet aan de eerstgeborene, García, León en de landerijen van de Foramontana’s (waaronder Castilla) na; aan Ordoño, Galicia (en Portugal, dat in die tijd Galicisch grondgebied was); en aan Fruela, Asturias.

Met García keert de expansieve impuls terug, die twee fronten zal hebben in de Castiliaanse regio. Enerzijds bereikte hij in 912 de rivier Duero en viel ook het gebied van La Rioja aan, het punt waar de belangen van León, Navarra en de moslims samenkwamen.

Juist na de inname van verschillende forten in La Rioja, en bij zijn terugkeer naar Zamora, stierf hij in maart 914. Hij stierf zonder nakomelingen en werd opgevolgd door zijn broer Ordoño (die daardoor dus het koninkrijk Calicia en dat van León onderzich krijgt).

Het is logisch te denken dat de graaf Munio Núñez, die we vanaf nu aan het Leonese hof naast de koning García zien, invloed heeft gehad op de beslissing om de gronden van het koninkrijk uit te breiden tot aan de rivier Duero in het oostelijke deel ervan. Munio Núñez komt vanaf 909 niet meer voor als graaf van Castilla, maar alleen nog als graaf van Amaya, de plaats van waaruit hij de herbevolking van Castrogeriz ter hand had genomen.

Nu zijn er twee belangrijke magnaten op de been: Gonzalo Fernández, vanuit zijn centrum in Lara, noemt zich graaf van Castilla en Burgos; Gonzalo Téllez, vanuit zijn oostelijke vestingen, noemt zich graaf van Lantarón en Cerezo. En dit is de situatie waarin de verschillende kronieken verklaren dat “in het jaar 912 de graven Nuño Núñez Roa bevolkten; Gonzalo Téllez, Osma; en Gonzalo Fernández, Aza, Clunia en San Esteban, naast de rivier de Duero”.

Ruïnes van het klooster van San Pedro de Arlanza, gesticht door graaf Gonzalo Téllez en zijn vrouw Flámula.

Zo ontstond er weer een grens langs een rivier. Iets meer dan honderd jaar geleden begon men met de versterking van de oevers van de Ebro, en in een eeuw tijd ging het achtereenvolgens van noord naar zuid langs de Arlanzón, de Arlanza, de Esgueva en bereikte men de Duero. Oude steden zoals Roa (het oude Arevaque en het Romeinse Rauda), Clunia en Osma (Uxama) werden nieuw leven ingeblazen.

Spoedig zal een nieuwe grenslijn worden gevormd, waarvan nog archeologische en toponymische sporen te vinden zijn. De nieuwe grens loopt dus van west naar oost: Peñafiel, Curiel de Duero, Roa, Berlangas de Roa, Castrillo de la Vega, Gumiel de Hizán, Aranda de Duero, Torre de Salce, Caleruega, Vadocondes, Alcozar, Langa, Torres de Guisando, San Esteban de Gormaz, Peñaranda de Duero, Abolmondar, Abolazaba, Berlanga de Duero, Gormaz, en Osma.

García gaf een nieuwe impuls aan de grens van La Rioja, steunend op de graaf van Lantarón en Cerezo, Gonzalo Téllez, en op graaf Fernando Díaz, gevestigd in Lantarón, zoon van de vroegere stichter van Burgos, Diego Rodríguez. Profiterend van het feit dat emir ‘Abd Al-lah in 912 was overleden en zijn opvolger ‘Abd al-Rahman III een eind wilde maken aan de talloze opstandige groepen, trok García I in 913 naar zijn oostgrens. Van hieruit trok hij door La Rioja, veroverde Nájera en Calahorra en belegerde Arnedo, dat zich verzette. De troepen van León trokken zich echter terug, wellicht vanwege een ernstige ziekte van García. Kort daarna, in maart 914, stierf García I in Zamora. Van de opmars door La Rioja werd nauwelijks geprofiteerd.

De bewindsperiodes van Ordoño II (914 – 924) en Fruela II van Asturias en León (924 – 925)
Miniatuur van Ordoño II de León.

Na de dood van García I werd zijn broer Ordoño II, die tot dan toe in Galicia had geregeerd, in 914, in León gekroond, waardoor de Galicische en Leonese koninkrijken werden gehergroepeerd, terwijl in zijn broer Fruela II, Asturias bleef regeren. Hij vestigde de hoofdstad definitief in de stad León.

Zijn eerste actie was een overval op Mérida (914), waarbij hij belangrijke buit en eerbetoon verkreeg. Intussen was emir Abd al-Rahman III zijn gebieden aan het pacificeren: hij nam Sevilla in (913) en viel Omar ben Hafsun lastig in Algeciras en Bobastro (914). De vaststelling van een grenslijn op de rivier Duero wordt door de Cordobanen als een bedreiging gezien, en daarom zal hij verschillende invallen doen: in 916 (met succes) en in 917. In het laatste geval veroorzaakten de Castilianen zware verliezen bij de moslims door gebruik te maken van de onenigheid die was ontstaan tussen de Andalusiërs en de Berbers. Toen de Leonese versterkingen arriveerden, trokken de Andalusiërs zich terug en werden de Berbers verslagen.

Miniatuur van Fruela II koning van Asturias 910 – 924, koning van León 924 – 925.

De regering van Ordoño II werd gekenmerkt door een nauwe alliantie met de Navarrese koning Sancho Garcés I. Deze nauwe samenwerking maakte de definitieve verovering van La Rioja (923-924) mogelijk, waardoor de oostelijke flank van het koninkrijk León voorgoed werd veiliggesteld, hoewel dit ten koste ging van de soevereiniteit van het koninkrijk Navarra.

Ordoño II stierf in 924 onder weg van Zamora naar León, en zijn broer Fruela II werd tot opvolger benoemd, zodat alle gebieden van Alfonso III weer verenigd werden. Tijdens zijn regering, die nauwelijks veertien maanden duurde, ondernam hij geen noemenswaardige actie, behalve dat hij hulp bood aan Sancho Garcés I bij de aanval van de Cordovanen in 924, hoewel de nederlaag van Navarra-León en de verwoesting van Pamplona niet konden worden voorkomen.

Fruela II stierf in 925 als gevolg van lepra, waardoor een bloedige oorlog begon tussen de zonen van Ordoño II (Alfonso, Sancho en Ramiro) en de zoon van Fruela, Alfonso Froilaz om het geschil over de troon.

De definitieve verovering van La Rioja (924)

De oostgrens van het koninkrijk León was altijd in gevaar. De rivier Ebro was de meest geschikte plaats om Castilla binnen te dringen voor plunderingen en dit werd zowel door de emirs van Córdoba. als door de Banu Qasi in praktijk gebracht.

Lope ben Muhammad was een van de leden van deze familie, die aanzienlijke macht had in het Rioja-gebied. In 904 veroverde Lope ben Muhammad het fort van Bayas, bij Miranda de Ebro, en dwong de Castilianen en Álava het beleg van de kastelen van Buradón en Grañón op te heffen. In 908 leidde Lope een operatie tegen Pamplona, maar kwam daarbij om het leven. Zijn broer ‘Abd Allah vestigde zich in Tudela en zette zijn politiek van intimidatie van de Navarrezen en Leonezen voort: in 911 versloeg hij Sancho Garcés I opnieuw. Daarom besloten de Leonese en Navarrese troepen in 913 de handen ineen te slaan en slaagden er zo in talrijke forten in La Rioja te veroveren, tot aan Calahorra toe. Zij trokken zich echter spoedig terug en ‘Abd Allah herstelde de verloren posities bijna moeiteloos (914).

De verovering van La Rioja en Nájera was van cruciaal belang om de stabiliteit van beide koninkrijken te handhaven. In 918 vielen zij opnieuw de islamitische stellingen in Nájera, Tudela, Valtierra, Arnedo en Viguera aan, zonder echter een positie te kunnen consolideren.

Als reactie trokken de Cordovaanse legers in 1920 naar de grens van de Duero. De Castilianen, die over weinig troepen beschikten (het grootste deel van het Leonese leger werd herenigd met het Navarrese leger om La Rioja opnieuw aan te vallen), probeerden met de Cordobanen te onderhandelen om hun aanval af te leiden. Hoewel het er aanvankelijk op lijkt dat zij hun doel bereiken, valt ‘Abd al-Rahman III uiteindelijk Osma binnen, verwoest de vesting van San Esteban en maakt Alcubilla en Clunia met de grond gelijk. Hij gaat dan naar Tudela, dat belegerd wordt door de Leóniërs en de Navarrezen. En ergens bij Muez, in de Junquera-vallei, verslaat hij beide legers in de zogenaamde slag van Valdejunquera. Het is mogelijk dat deze nederlaag en de mogelijke passiviteit van de Castilianen de reden was waarom Ordoño II in datzelfde jaar de gevangenneming beval van de vier Castiliaanse graven: Nuño Fernández, Fernando Ansúrez, Rodrigo Díaz Abolmondar Albo en zijn zoon Diego Rodríguez.

Sancho Garcés I de Pamplona.

In 921 wreekte Ordoño II deze nederlaag door het gebied van Sigüenza aan te vallen. Maar in 923 zou de samenkomst van de strijdkrachten van León en Navarra de totale overheersing van La Rioja bewerkstelligen. Sancho van Navarra nam Viguera in, terwijl Ordoño Nájera veroverde. Vanaf dit moment werd La Rioja een integrerend deel van het koninkrijk van Pamplona, dat voortaan het koninkrijk van Pamplona en Nájera zou worden genoemd, om het belang van de verovering te benadrukken. Nájera zou ook koninklijke paleizen hebben en een afgevaardigde van de Navarrese koning zou er verblijven. In ruil voor de hulp van León zou Navarra het primaat van het koninkrijk León erkennen.

Hoewel de Cordobanen in 924 probeerden deze verovering ongedaan te maken en zelfs Pamplona in brand staken, slaagden zij er slechts in Calahorra te onderwerpen. De rest van La Rioja bleef in handen van Pamplona. La Rioja zal worden herbevolkt met Navarrezen, Alavanen en Castilianen, die zich zullen voegen bij de Mozarabers, Muladi’s en Joden die er al woonden.

De nieuwe Castiliaanse graven

Kort na Ordoño’s II troonsbestijging zullen we getuige zijn van een vervanging van de oude Castiliaanse graven.

Gonzalo Fernández verschijnt als graaf in Burgos en als graaf van Castilla. Het schijnt dat hij daarna naar het hof van León is gegaan, waar hij voor de nederlaag van Valdejunquera (920) in een vergadering van magnaten en edelen verschijnt. Fray Justo Pérez de Urbel veronderstelt dat hij later naar het hof van Navarra zou gaan, waar tussen de jaren 924 en 930 ene Gundisalvus komt, een naam die niet vaak voorkomt in Navarrese documenten.

Gonzalo Téllez en zijn vrouw deden op 25 februari 915 een schenking aan het klooster van San Pedro de Cardeña, hoewel hij niet meer als graaf voorkomt, hoewel de reden daarvoor misschien het familiale karakter van de transactie is.

De nieuwe namen die op de documenten staan zijn:

      • Fernando Ansúrez, uit de familie van de Assur of Ansúrez die in het midden van de 9e eeuw de montes de Oca (bergen van Oca) opnieuw bevolkten.
      • Fernando Díaz, aan het hoofd van de domeinen van Cerezo en Lantarón.
      • Munio Vélaz, aan het hoofd van het graafschap Álava.

We hebben ook de al eerder genoemde Episode van Tebular (920) waarin koning Ordoño de gevangenneming beveelt van de graven van Castilla, die volgens deze gebeurtenis uit vier personen bestaan: Fernando Ansúrez, Nuño Fernández, Abolmondar Albo en zijn zoon Diego.

Van deze laatste twee veronderstelt Fray Justo Pérez de Urbel dat zij afstammelingen zijn van Diego Rodríguez Porcelos, die optrad in de streek van Burgos. Voor Pérez de Urbel zou de naam van Abolmondar Albo Rodrigo Díaz betekenen, zoon van Diego Rodríguez Porcelos. Zo is er in 924 een document waarin een zekere Rodrigo Díaz het klooster van San Juan de Tabladillo sticht tussen Silos en Covarrubias, onder andere ondertekend door Diego Roderiz, die zijn zoon zou zijn.

Het jaar daarop schijnt Ordoño II opnieuw veranderingen te hebben aangebracht onder de heersers van zijn oostelijke mark:

      • Nuño Fernández, mogelijke broer van de vroegere graaf Gonzalo Fernández, die zal verschijnen als graaf van Castilië.
      • Fernando Ansúrez schijnt aan het hof van León te blijven.
      • Álvaro Herraméliz verschijnt nu als graaf in Álava.
      • Abolmondar Albo verschijnt naast Ordoño in La Rioja in 923, en zijn zoon Diego Rodríguez in 924.

De oorzaken van de confrontatie tussen de Castiliaanse graven en de koning van León, die leidde tot het Episode van Tebular, zijn waarschijnlijk tweeledig:
De eerste is dat de politiek van samenwerking met de Pamplonesen en het afstand doen van het grondgebied van La Rioja botste met de ambities van de Castiliaanse en Alavaanse graven die jarenlang de oostgrens van het koninkrijk León hadden verdedigd; De tweede is dat de inspanning in La Rioja de verdediging van de rivier Duero verzwakte, waar de Cordobanen verschillende keren met succes waren doorgedrongen: 916, 920 tegen San Esteban en 918 met Badr ben Ahmed tegen Mituniya (Monzón de Campos?).

Het bewind van Alfonso IV (925 – 931)

De dood van Fruela II gaf aanleiding tot een burgeroorlog tussen verschillende pretendenten op de Leonese troon. Aan de ene kant stonden de zonen van Fruela II: Alfonso Froilaz, Ramiro Froilaz en Ordóño Froilaz; en aan de andere kant de zonen van Ordoño II: Alfonso Ordóñez, Sancho Ordóñez en Ramiro Ordóñez. Aanvankelijk begroetten de aanhangers van Alfonso Froilaz ‘el Jorobado’ hem als koning in León. Maar Alfonso Ordóñez riep de hulp in van zijn schoonvader Sancho Garcés I de Navarra, en met deze hulp en de steun van de edelen van Galicia en het graafschap Portugal, wierp hij Alfonso Froilaz van de troon in León. De onttroonde koning zocht zijn toevlucht in Asturias waar hij zijn koninklijke macht behield.

Alfonso IV de León.

Alfonso IV Ordóñez werd in 926 in León gekroond. Zijn broers Sancho en Ramiro kregen het bestuur over respectievelijk Galicia en Portugal. Sancho stierf zonder nakomelingen in 929, zodat de twee koninkrijken weer verenigd werden.

In het voorjaar van 930 overleed zijn vrouw, Onneca (of Íñiga) Sánchez, en Alfonso IV besloot afstand te doen van zijn troon en in te treden in het Leonese klooster van Sahagún. Hij riep zijn broer Ramiro bij zich en ten overstaan van de edelen en bisschoppen die in Zamora bijeen waren, stond hij de Leonese troon aan hem af. Begin 931 echter verliet Alfonso IV om onbekende redenen het klooster en begaf zich naar León, waar hij zichzelf opnieuw tot koning uitriep. Ramiro II, die zich in Zamora bevond, omsingelde León en dwong het tot overgave. Hij maakte Alfonso IV gevangen rond augustus 931 en sloot hem op in een kerker.

Profiterend van deze gebeurtenis, vielen Alfonso Froilaz en zijn broers Ordoño en Ramiro, Ramiro II aan vanuit hun bezittingen in Asturias. Maar opnieuw versloeg Ramiro II zijn tegenstanders, deze keer nam hij hen gevangen. Zij werden naar León gebracht en samen met Alfonso IV van León gevangen gezet. Zo eindigde de burgeroorlog in León die het koninkrijk sinds de dood van Fruela II had geteisterd. Kort daarna werden zij allen veroordeeld om blind te worden gemaakt, en later werden zij overgebracht naar het klooster van San Julián en Santa Basilisa de Ruiforco (Ruiforco de Torío), waar zij gevangen bleven tot aan hun dood.

Tijdens de strijd om de troon van León tussen de Froilaz en de Ordóñez was dit de situatie in het oostelijke deel van het koninkrijk. De graaf van Álava en Lantarón, Álvaro Herraméliz, erkende Alfonso IV omdat hij gehuwd was met een zuster van zijn echtgenote, van het Navarrese koningsgeslacht.

Graaf Nuño Fernández herkent hem ook, maar dit is de laatste keer dat hij in de documentatie voorkomt. Het is mogelijk dat zijn positie tijdens het conflict niet erg duidelijk was en dat hij daarom in ongenade moet zijn geraakt. In een ander document dat verwijst naar het gebied van het huidige Cantabria, komt zijn naam voor en erkent hij Alfonso Froilaz als koning (van Asturias).

Beato de Liébana. Codex van San Andrés del Arroyo (13e eeuws exemplaar). Verlicht met goud en zilver in het klooster van San Pedro de Cardeña. Het origineel wordt bewaard in de Nationale Bibliotheek van Frankrijk.

De macht in Castilla zal overgaan op Fernando Ansúrez, van het geslacht dat zich van oudsher in het gebied van Oca vestigde. Tussen maart 926 en 929 is er geen documentatie die ons in staat stelt de precieze datum te kennen waarop Fernando Ansúrez de leiding van het graafschap op zich nam. Er zijn documenten waarin Fernando Ansúrez wordt erkend als graaf van Castilië. Beide verwijzen naar schenkingen aan het klooster van San Pedro de Cardeña. Zijn naam zal niet meer verschijnen en zal worden vervangen door Gutier Núñez.

In het gebied ten zuiden van de rivier Arlanzón lijkt het gezag van de graaf zich niet uit te strekken. Op dit gebied zou het gezag van de familie van de voormalige graaf Gonzalo Fernández, gevestigd in Lara, worden gerespecteerd. Maar de situatie werd weer ingewikkeld door de confrontatie tussen de broers Alfonso IV en Ramiro II. Aanvankelijk zouden de graaf van Álava, Álvaro Herraméliz, en de nieuwe graaf van Burgos, Gutier Núñez, trouw blijven aan Alfonso IV. Maar de uiteindelijke triomf van koning Ramiro II betekende het einde van de macht van beide graven en de opkomst van een nieuwe leider, Fernán González, die op den duur de ware vormgever van Castilla als politieke en historische eenheid zou worden.

Fernán González en de autonomie van het graafschap van Castilla (931 – 970)


De afkomst van Fernán González
Het gedicht van Fernán González.

Fernán González belichaamde alle waarden die aan de goede Castiliaan worden toegeschreven: hardwerkend, eerbaar, strijdlustig voor het katholieke geloof en onafhankelijk. Sinds de 13e eeuw bestond er een nationalistische en religieuze traditie die Fernán González beschouwde als de heldhaftige verdediger van Castilla, en die katholieke geloof als een centraal punt van eenheid had. Met deze traditie zal het Gedicht van Fernán González beginnen.

Het belang van deze graaf in de Castiliaanse geschiedenis valt niet te ontkennen. Zijn politieke optreden in het koninkrijk León zou Castilla ertoe brengen de feodale banden met het koninkrijk León te verzwakken in een mate die geen enkel ander gebied had bereikt: het graafschap Saldaña, het graafschap Portugal en de graven van Galicia. Aan het einde van zijn bewind handelde Castilla vrij in zijn buitenlands beleid, hoewel het, zonder León een zekere voorrang te blijven verlenen, reeds als de facto autonoom kon worden beschouwd. Andere historische interpretaties beschouwen dit punt als het begin van zijn onafhankelijkheid, maar het was altijd politiek verbonden met de koninkrijken van León en Navarra, tot zijn formele oprichting als koninkrijk in 1065 bij de dood van Fernando I van León.

Over de afkomst van Fernán González zijn in de kronieken verschillende berichten te vinden, waarvan sommige tegenstrijdig zijn, en de meeste denkbeeldige toevoegingen zijn. Alle kronieken na de tijd van Fernán González proberen hem eerst in verband te brengen met een van de mythische rechters van Castilla, Nuño Rasura; en vervolgens met de eerste grafelijke familie, die werd opgericht door graaf Rodrigo.

Er kunnen twee genealogieën worden gegeven. De eerste, die vollediger is en hem in verband brengt met de koningen van León, een rechter van Castilla en de eerste familie van de graven. Deze genealogie kan nooit worden bewezen omdat er geen documenten zijn om haar te bewijzen en zij gebaseerd is op berichten uit veel latere tijden en op min of meer solide veronderstellingen van historici.

De tweede genealogie zal korter zijn, maar zekerder. Na analyse van de bestaande documentatie kan worden geconcludeerd dat Gonzalo Fernández zijn vader was en dat Munio Núñez de Castrogeriz en Munio Núñez de Brañosera zijn voorvaderen waren, aangezien beiden het Fuero de Brañosera (Handvest van Brañosera) bevestigden en wanneer Fernán González dat doet, bedoelt hij dat zijn vader en grootvaders dat ook deden. Aan de andere kant, ervan uitgaande dat de zoon de naam van de vader aanneemt, moet Gonzalo Fernández een vader hebben die Fernando heet, en die Fernando Núñez de Castrosiero zou kunnen zijn.

Alles lijkt erop te wijzen dat hij in het kasteel van Lara is geboren, waar hij zijn vroege jaren moet hebben doorgebracht. Er bestaat een legende over zijn opvoeding in la Montaña, een naam die gelijk staat aan het huidige Cantabria.

Fernán González, graaf van Lara ( rond 929 – rond 931)

De jaren tussen de dood van Fruela II (925) en de definitieve machtsovername van Ramiro II (931) worden gedomineerd door het bewind van Alfonso IV de León Ordóñez ‘el Monje’, dat begon met een burgeroorlog tegen Alfonso Froilaz en eindigde met een nieuw conflict met Ramiro II. Laten we nu eens kijken naar de verschillende magnaten met provinciale bevoegdheden die in deze tijd het Castiliaanse grondgebied beheersten.

Covarrobia’s de plaats waar Fernán Gonzalez graag verbleef, in het kasteel van zijn moeder Muniadona.

Nuño Fernández (oom van Fernán González) voert sinds 921 de titel van graaf van Castilla en Burgos. Het is moeilijk om zijn juiste positie in het conflict tussen Alfonso Ordóñez (Alfonso IV) en Alfonso Froilaz te erkennen. Maar we zien hem na 926, waarin hij wordt vernoemd in een document van het klooster van Gardeña, niet meer terug in het gebied.

Fernando Núñez had reeds een graaflijke waardigheid in de regering van Ordoño II toen hij als graaf in Castilla verscheen. Hij verschijnt opnieuw met Alfonso IV als graaf in Castilla in 929, misschien als vervanger van Nuño Fernández. Vanaf deze datum wordt er niets meer van hem vernomen in Castilla, samenvallend met de gebeurtenissen rond Alfonso’s IV afstand van de troon en zijn daaropvolgende berouw en conflict met Ramiro II.

Álvaro Herraméliz beheerste het graafschap Álava, dat in 923 voor het eerst werd genoemd, en op grond daarvan lijkt het erop dat hij het graafschap Lantarón en Cerezo beheerste. Het schijnt dat hij Alfonso IV steunde, aangezien hij getrouwd was met een zuster van de echtgenote van de koning, tegen Ramiro II, want vanaf 931 worden er geen berichten meer van hem gevonden in Castilla.

Gutier Núñez verschijnt als graaf in Burgos in het moeilijke jaar 931, midden in de confrontatie tussen Alfonso IV en Ramiro II. Pérez de Urbel zegt dat deze magnaat een belangrijke Galicische graaf moet zijn geweest, broer van Goto muñez, weduwe koning Sancho Ordoñez (koning van Galicia), en dat hij graaf genoemd zou kunnen zijn om de loyaliteit van deze belangrijke familie te verzekeren. Als dat zo is, heeft de val van Alfonso IV ook de zijne teweeggebracht. Jaren later, in 935, schijnt hij het koninklijk vertrouwen te hebben herwonnen, want dan verschijnt hij in León om een koninklijke schenking aan de bisschopszetel van León te bevestigen.

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de graven van Castilla en Álava, Gutier Núñez en Álvaro Herraméliz, bij het conflict tussen Alfonso IV en Ramiro II op Alfonso gokten. Het lijkt er zelfs op dat deze koning in het gebied van Castilla was tijdens het conflict. Dit verklaart waarom zij beiden hun ambt niet langer bekleden met de definitieve triomf van Ramiro II.

De eerste waardigheid van Fernán González was Graaf van Lara. De aanwezigheid van de familie van de toenmalige graaf van Castilla, Fernando Ansúrez, lijkt de heerschappij van Fernán González over deze gebieden ten zuiden van de rivier de Arlanzón te erkennen. Wij veronderstellen dat de betrekkingen tussen beiden op het ogenblik hartelijk zijn, hoewel zijn familie en die van Ansúrez in de toekomst rivalen zullen zijn.

Fernán González, graaf van Castilla, Lantarón en Álava (rond 931 – 944)
Verschijnt voor het eerst in de documenten

De eerste documentaire getuigenissen over het mandaat van Fernán González als graaf van Castilla worden in 932 geproduceerd. In twee daarvan wordt bevestigd dat de persoon Fernán González het gouverneurschap van alle Castiliaanse gebieden, Lantarón, Cerezo, Burgos… en ook het graafschap Álava op zich heeft genomen. In nauwelijks een jaar tijd wordt de heer van Lara dus gouverneur van het gehele oostelijke deel van het koninkrijk León, zonder enig tegenwicht in dit gebied en met het volle vertrouwen van de koning. Het is mogelijk dat deze koninklijke manoeuvre het gevolg was van de veranderingen die zich verder naar het zuiden voltrokken, waar Abderramán III zich sinds 929 tot kalief had uitgeroepen.

Dit document luidt: “Primo anno regni sui Ranimiri principis in Legione; Fredenandus comes in Castella et in Alapa” (Eerste jaar van het bewind van Ramiro II, koning van Leon; Fernán graaf in Castille en Alapa). Samen met een andere brief van het klooster van San Millán de la Cogolla, eveneens uit 932, waarin staat dat de edelman uit Álava, Sarracín Gutiérrez met zijn broers aan de abt onder meer een stuk land in Salinas de Añana heeft verkocht “grenzend aan een ander dat eigendom is van onze heer, graaf Fredelando”.

Huwelijksbetrekkingen tussen León, Castilië en Navarra

Het koninkrijk Navarra had in deze periode een hoofdrolspeler in de persoon van koningin Toda, tweede echtgenote van Sancho Garcés I, regent van het koninkrijk wegens de minderjarigheid van zijn zoon García Sánchez. De situatie van haar kleine koninkrijk dwong haar om huwelijksbondgenootschappen te zoeken met de rest van de politieke entiteiten die haar omringden.

Haar eerste stappen waren erop gericht hun alliantie met het koninkrijk León te versterken en een zekere vooraanstaande positie in het graafschap Álava te verzekeren.

Hun dochter Onneca of Íñiga trouwde met de koning van León, Alfonso IV, en bezegelde daarmee een nauwe alliantie tussen de twee koninkrijken.

Sacha van Pamplona, derde dochter van Sancho Garcés I, die als laatste Fernán González trouwde.

Hun dochter Sancha trouwde in 924 met koning Ordoño II, kort voor zijn dood. Later trouwde zij met de pas benoemde graaf van Álava, Álvaro Herraméliz, die na de burgeroorlog van 931 van zijn heerschappijen werd beroofd en waarschijnlijk ook stierf. Met haar laatste huwelijk, waarschijnlijk in 932, verenigde Sancha zich met Fernán González, want in een schenkingsbrief aan het klooster van San Pedro de Cardeña van 13 augustus 935 komen de graaf en zijn vrouw voor samen met hun twee zonen Gundisalvo Fredinandiz en Sancius Fredinandiz.

Een andere dochter, Velasquita genaamd, trouwde in 924 of 925 met de graaf van Álava, Munio Vélaz. Deze graaf schijnt kort daarna te zijn gestorven en werd opgevolgd door Álvaro Herraméliz. Op aanwijzing van haar moeder hertrouwde zij met Galindo, zoon van graaf Bernardo de Ribagorza; en zij had nog een derde echtgenoot, Fortún Galíndez, die tussen 928 en 973 gouverneur van Nájera was.

De opkomst van Ramiro II op de troon van León was een klap voor deze Navarrese huwelijkspolitiek, want voor Toda betekende dit dat haar twee schoonzonen, Alfonso IV en Álvaro Herraméliz, uit de macht werden verdreven. Zij slaagde er echter in het web opnieuw te weven en wist een hun eerste dochter, Urraca, te laten trouwen met Ramiro II, nadat deze afstand had gedaan van zijn huwelijk met de Galicische Adosinda Gutiérrez omdat zij verwante van hem was. Het huwelijk moet ook omstreeks 932 hebben plaatsgevonden. De nieuwe koningin verschijnt pas voor het eerst in de documenten in 934.

Achter al dit politieke management gaat een nauwe alliantie schuil tussen Leonese en Navarrese, alsmede een enorme invloed van koningin Toda op zaken sinds haar dochters trouwde met de koning van León en één van de machtigste graven, de Castiliaanse Fernán González.

Historische context: Ramiro II en de Kalief ‘Abd al-Rahman III

In augustus 932 slaagde ‘Abd al-Rahman III erin een einde te maken aan alle opstandige bewegingen die zich sinds het einde van de vorige eeuw over al-Andalus hadden verspreid. De altijd opstandige stad Toledo viel als laatste, ondanks de steun die ze al die tijd hadden gekregen van het koninkrijk León.

Zodra de orde in het ‘Marca Media’ was hersteld, richtte ‘Abd al-Rahman zijn vizier op de natuurlijke grenslijn van de Duero, die vanaf 912 de meest zuidelijke positie van het koninkrijk León vormde, met uitzondering van het Portugese gebied, waar deze iets zuidelijker lag, bij de rivier de Mondego.

In het voorjaar van 933 bedreigde een Cordobaans leger vanuit de belangrijke basis Medinaceli, Osma en San Esteban de Gormaz. Met de gezamenlijke actie van de Castiliaanse graaf en de koning van León slaagde erin deze aanval te stoppen, wat het begin inluidde van een periode van voortdurende aanvallen op deze strategische positie die tot de 11e eeuw zou duren. Misschien als reactie op deze aanval organiseerde Ramiro een overval op het fort van Maŷrit (Madrid) waar Fernán González ook naar toe kwam. De stad werd ingenomen, evenals het kasteel, dat in de tijd van emir Muhámmad I gebouwd moest worden. Na de overeenkomstige buit te hebben behaald, werd de positie echter opgegeven en spoedig door de Cordoeben heroverd, waarbij de Cordovaan Áhmad ben ‘Abd Al-lah ben Yahya al-Laythi aan het hoofd werd geplaatst.

Het kasteel van Gormaz.

Het conflict wordt het volgende jaar hervat. De Cordobanen keren terug om Osma te bestormen, ditmaal met meer succes, aangezien de troepen van León en Castilla hun toevlucht zoeken in de vestingen. Na een legerkorps bij Osma te hebben achtergelaten, trekt ‘Abd al-Rahman III noordwaarts door het land van Soria met als doel het koninkrijk van Navarra aan te vallen. In Pamplona aangekomen, werden onderhandelingen geopend met koningin Toda, die zichzelf en haar zoon García tot vazallen van de kalief verklaarde. Toen deze onderwerping eenmaal was bereikt, trokken de Cordovaanse legers door La Rioja om Álava aan te vallen en gingen vervolgens tot Burgos, dat volledig werd verwoest. Volgens de Castiliaanse annalen zouden zij tijdens hun terugtocht door Osma zijn lastiggevallen door de Leonese troepen, waardoor zij een nederlaag leden, die in elk geval niet van groot belang moet zijn geweest.

Een andere Cordobaanse invasie in 936, ditmaal via Somosierra, eindigde met de dood van de eerder genoemde gouverneur van Madrid. Intussen beraamde de dominante familie in de ‘Marca Superior‘ van al-Ándalus een opstand tegen Cordoba die de steun kreeg van Ramiro II. Na de val van de Banu Qasi waren de Tuchibíes (andere regerende dynastie) de overheersers van het gebied. In 937 verzocht de gouverneur van Zaragoza en hoofd van de familie, Abu Yahya ben Muhammad, om hulptroepen uit León, die werden toegestaan. Natuurlijk duurde het niet lang voordat ‘Abd al-Rahman de rebellen aanviel. Eerst werd Calatayud belegerd, geregeerd door Mutarrif die tijdens het beleg stierf. Zijn broer Hakam gaf de stad over en de daar geconcentreerde Castilianen en Alavanen werden met het zwaard gedood. Kort daarna gaven de andere rebellensteden zich over, waaronder Zaragoza. Abu Yahya kreeg gratie van ‘Abd al-Rahman en bleef het bevel voeren over de regio.

De slag om Simancas (939)
San Millán in de slag om Simancas. Klooster van San Millán de Yuso.

Abd al-Rahman III was de onbetwiste heerser in al-Ándalus. Zijn enige vijand bevindt zich in de koninkrijken León en Navarra, en in de Aragonese en Catalaanse graafschappen. Hiermee geconfronteerd, zal de kalief volgens Arabische bronnen de ‘gazat al-kudra’, in het Spaans ‘campaña del Poder Supremo’ (campagne van de Opperste Macht) beginnen. Een sterk leger trok in de vroege zomer van 939 vanuit Córdoba naar Medinaceli, terwijl een alliantie van Leon, Castilianen en Navarrezen zich concentreerde aan de grens van de Duero. Toen de voorbereidingen werden getroffen, deed zich een totale zonsverduistering voor, die op beide partijen indruk moet hebben gemaakt. Gebaseerd op deze gegevens, moet de eclips hebben plaatsgevonden op 19 juli 939.

Het moslimleger rukte op langs de loop van de Duero tot het de vesting van Simancas bereikte, waar het zijn kamp opsloeg in afwachting van het begin van de confrontatie met Ramiro II die zijn troepen en die van de Castilianen en Navarresen daar verzameld had. Op 6 augustus 939 werd een eerste veldslag uitgevochten die verscheidene dagen duurde en uitliep op een grote nederlaag van de Cordobanen, mede door de twijfels van de generaals, waardoor de moslims zich met zware verliezen moesten terugtrekken. De noordelijke alliantie achtervolgde het moslimleger en confronteerde het opnieuw, ditmaal in een plaats die gewoonlijk wordt aangeduid als Alhándega, op 21 augustus 939. Het was een slag van groot belang vanwege de omvang van de Cordobaanse nederlaag, die het koninkrijk León in staat zal stellen zijn reorganisatie aan gene zijde van de rivier de Duero te hervatten.

Het historisch verloop na de slag bij Simancas (940-944)

Ondanks de nederlaag van de Cordobanen bij Simancas gingen de aceifa’s tegen het koninkrijk León in 940 door. Als reactie hierop deden de Castilianen in de lente van dat jaar een inval tegen Talamanca, die geen succes had, want de Arabische bronnen spreken van de overwinning van de landvoogd Mutarrif ben Din al-Dun en van een aceifa in de zomer van Mutarrif zelf tegen Clunia en Peñafiel.

Er kwam echter een reeks gesprekken op gang om een wapenstilstand tussen León en Córdoba te bereiken, die uiteindelijk in augustus 941 werd ondertekend. In deze wapenstilstand werd, door bemiddeling van Ramiro II, ook het koninkrijk van Navarra opgenomen. Als gevolg daarvan werd Muhammad ibn Hashim al-Tuyibi, die sinds de slag bij Simancas in handen van León was, bevrijd. Maar de vrede was van korte duur, want in september van datzelfde jaar viel de Navarrese koning García Sánchez I verschillende vestingwerken in de omgeving van Huesca aan (Labata, Labiba, Sen en Men). En in het voorjaar van 942 besloot Ramiro II zijn zwager García te helpen door Fernán González te sturen om in Tudela tegen al-Tuyibi te vechten. Deze expeditie werd verslagen, en als vergelding kwam er nog datzelfde jaar een nieuwe Cordobaanse aceifa tegen Castilla.

Herbevolking voorbij de rivier de Deuro

De overwinning van Simancas betekende een nieuwe impuls in de reorganisatie van het grondgebied voorbij de rivier Duero. In het westen werd de vallei van de rivier de Tormes herbevolkt met mensen uit León, waarbij bisschop Oveco een voortrekkersrol speelde, met plaatsen als Salamanca, Ledesma, Baños de Ledesma, Peñausende, Alhándega, enz. In het centrale deel is het mogelijk dat zij tot Íscar en Olmedo zijn opgerukt. En in het oosten zijn er twee hoofdrolspelers van deze opmars: Ansur Fernández en Fernán González.

Ansur Fernández, die later met de titel Graaf van Monzón zou verschijnen, schijnt de eerste te zijn geweest die zich in Peñafiel vestigde en vervolgens doorging naar Cuéllar. De tweede, Fernán González, ging tot aan Sepúlveda.

Sepúlveda of Septempública ligt op de heuvel van Somosierra boven aan de ravijnen van de rivieren Duratón en Caslilla. Het was gemakkelijk te verdedigen en werd een speerpunt, een zuidelijke voorpost om de gebieden van Sacramenia en Montejo te beschermen. De graaf verleende de stad een fuero om kolonisten aan te trekken. Dit handvest werd bekrachtigd door zijn opvolgers. De oudst bewaarde tekst van deze oorkonde dateert van 1076. Helaas was deze eerste herbevolking van korte duur, want de aanvallen van Almanzor waren desastreus en verhinderden de consolidatie van deze beweging in zuidelijke richting. Het is moeilijk vast te stellen wanneer Peñafiel precies werd herbevolkt en door wie, maar men mag aannemen dat het gebied rond 943 werd herbevolkt door Ansur Fernández, graaf Monzón, en dat het gebied pas ten tijde van graaf Sancho García aan het graafschap Castilla werd overgedragen.

De omstandigheden van de herbevolking van Cuéllar, gelegen in het actiegebied van beide graven, zijn even moeilijk of zelfs nog moeilijker te bepalen, hoewel zij met grotere zekerheid aan de graven van Monzón kunnen worden toegeschreven. Deze eerste herbevolking eindigde, net als die van Sepúlveda, tijdens de aceifas van Almanzor.

Assur Fernández, graaf van Castilla en Álava (ca. 944-c.945)
Het graafschap van Saldaña y Carión

Ten noorden van de huidige provincie Palencia werd in de tijd van Ramiro II het graafschap Saldaña y Carrión gevormd, met Diego Muñoz als eerste graaf.

De graafschappen Monzón, Saldaña en Carrión

Diego Muñoz was de zoon van Munio en Gulatruda, die voorkomen in een brief van 2 mei 925 waarin grond wordt verkocht aan San Martín de Liébana (later Santo Toribio). In een brief uit de tijd van Alfonso IV komt Gulatruda voor als weduwe die van haar zwager Silo verschillende landerijen in Liébana en Asturias de Santillana koopt, en in het document komen haar zonen Diego Muñoz, Dedegoncia, Vistrili en Baudili als getuigen voor. Deze familie schijnt verwant te zijn geweest aan de graven van Liébana.

Diego Muñoz was een onvoorwaardelijke bondgenoot van Fernán González in diens opstanden tegen de koningen van León, misschien om zijn eigen belangen te dienen, namelijk het monopoliseren van meer land ten nadele van het graafschap dat ten zuiden van zijn landerijen was ingesteld, het graafschap Monzón, van de familie Ansúrez.

Het graafschap Monzón

Het actiegebied van dit graafschap kwam eerst in conflict met de heerschappijen van Fernán González, die ook in het gebied van Peñafiel en Sacramenia trachtte op te treden; en ook met graaf Diego Muñoz de Saldaña, die zijn uitbreiding naar het zuiden gestuit zag.

Assur Fernández is nu het hoofd van de familie Ansúrez. Hij verschijnt in 941 in een vonnis van een rechtbank voorgezeten door Fernán González, maar later zal hij bij koning Ramiro II blijven en hem steunen tegen de opstand van de graven van Castilla en Saldaña.

De eerste opstand van Fernán González (943 – 944)

Na de slag bij Simancas zette Fernán González zijn werk voort en komt hij nog voor in verschillende documenten waarin schenkingen worden bevestigd.

Maar vanaf dit moment (943) zwijgen de documenten over zijn naam. Dit is een nogal duistere episode waarvan wij alleen het nieuws kennen uit de Crónica de Sampiro (Kroniek van Sampiro) of de Crónica najerense (Kroniek van Najerense). Als wij de documenten van die periode volgen, zien wij dat er inderdaad een reeks akten bestaat waarin Fernán González niet meer voorkomt als graaf van Castilla.

Het enige dat uit dit alles kan worden afgeleid zonder zijn toevlucht te nemen tot ongefundeerde verklaringen, is dat koning Ramiro II na de opstand van Fernán González en zijn gevangenneming, Ansur Fernández benoemt heeft als de nieuwe graaf en de nog jonge Sancho stuurt om zijn soevereiniteit over de Castiliaanse gebieden te bevestigen. Sancho blijft daar tenminste tot het jaar 950. Na ongeveer een jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht, herwinnen Diego Muñoz en Fernán González hun grafelijke waardigheid.

Fernán González en de laatste jaren van Ramiro II (945-951)

Toen de confrontatie tussen de koning van León en de graven van Castilla en Saldaña eenmaal was bijgelegd, moest Ramiro II opnieuw het hoofd bieden aan de militaire activiteit van ‘Abd al-Rahmán III. De kalief besloot de militaire organisatie van de Marca Media, met als hoofdstad Toledo, te versterken om de Castiliaanse koninkrijken en in het bijzonder het graafschap Castilla doeltreffender te kunnen bestoken. In 946 herbouwde hij de stad Medinaceli en maakte er de nieuwe hoofdstad van de Marca Media van.

Sinds die tijd zijn er vele aceifa’s gelanceerd tegen het koninkrijk van León. Eén in de zomer van 947 onder leiding van de gouverneur van Toledo schijnt die herbevolkte gebieden ten zuiden van de Duero van de graven van Monzón en Castilla te hebben getroffen. Het lijkt er niet op dat Ramiro II op deze aanvallen heeft gereageerd. Dit komt doordat hij rond de jaren 948 en 949 opnieuw te maken kreeg met een opstand, ditmaal van verschillende Galicische graven. Het was in 950, toen hij, volgens Sampiro, Talavera aanviel in wat zijn laatste militaire wapenfeit zou zijn. In datzelfde jaar, toen hij in Oviedo was, werd hij ernstig ziek. Hij keerde terug naar León en deed op 5 januari 951 afstand van de troon. Hij stierf kort daarna, volgens de Arabische kronieken zeker vóór 8 juni. De jonge Sancho verblijft nog steeds in Burgos. Het laatste document dat hij ondertekende is gedateerd 1-II-947.

Het bewind van de graaf verloopt volkomen normaal tot de dood van de Leonese koning. Tot hiertoe zien wij niets van de vermeende onafhankelijkheid van het graafschap Castilla ten opzichte van het koninkrijk León. De betrekkingen tussen koning en graaf zijn altijd van ondergeschiktheid van Fernán González aan Ramiro II. De door hem geleide opstand was in die tijd gebruikelijk, zoals we zien in het geval van de Galicische graven.

Fernán González en Ordoño III (951-956)

Ramiro II is twee keer getrouwd geweest. Het eerste was met Adosinda, dochter van de Galicische graaf Gutier Osoriz, die in 931 werd verstoten. Uit deze verbintenis had de koning twee zonen: Bermudo, die zonder nakomelingen stierf in 941, en Ordoño, geboren in 925 en gehuwd met Urraca Fernández, dochter van Fernán González. Hij hertrouwde met Urraca Sánchez, dochter van Sancho Garcés I en Toda Aznárez. Uit deze verbintenis werden geboren Sancho (de latere koning van León), Elvira, Teresa, die de echtgenote werd van García Sánchez I van Pamplona, en Velasquita.

Ordoño III, volgens een middeleeuse afbeelding in de kathedraal van León.

Na de troonsafstand van Ramiro II werd zijn zoon Ordoño III zonder duidelijke tegenstand tot koning van León benoemd. Zijn broer Sancho schijnt te zijn vertrokken naar zijn oom García I Sánchez, koning van Navarra, en zijn grootmoeder Toda.

Vanaf het begin van zijn regering kreeg Ordoño III te maken met nieuwe aanvallen van ‘Abd al-Rahman III.

In 954 moest Ordoño III het hoofd bieden aan een poging van zijn broer Sancho om hem te onttronen en de troon van León te bemachtigen. Hij werd daarbij gesteund door zijn oom García, koning van Pamplona, en door Fernán González. Elk van hen rukte op naar León met zijn eigen leger. Ordoño III verdedigde zich met succes en de rebellen moesten terugkeren naar hun gebieden. Na deze gebeurtenis keerde Fernán González terug in dienst van Ordoño III, en er waren geen problemen meer tussen hen tot het einde van Ordoño’s bewind.

Om het gedrag van Fernán González tegen zijn schoonzoon te verklaren, zijn verschillende hypothesen naar voren gebracht, gebaseerd op een toevoeging van de bisschop Pelayo de Oviedo, die stelt dat Ordoño III zijn vrouw Urraca Fernández zou hebben verstoten om te trouwen met een vrouw genaamd Elvira of Teresa, die de moeder zou zijn van Bermudo II van León. Tegenwoordig hebben verschillende onderzoekers deze ontkenning echter in twijfel getrokken en beweren dat Bermudo II de zoon is van Ordoño III en Urraca Fernández.

In 955 werd de Castiliaanse vesting van San Esteban de Gormaz aangevallen en de Castilianen werden verslagen, maar de vesting werd niet veroverd. Intussen moest Ordoño III een opstand van de Galicische graven bedwingen, die snel werd neergeslagen, en vervolgens begon hij een inval in Lissabon. In deze tijd begonnen vredesbesprekingen, die in 955 werden ondertekend in ruil voor de overdracht van vele grenssteden aan de Moslims of ten minste ontmanteling daarvan. In 956 verzocht Ordoño om graaf Fernán González in de wapenstilstand op te nemen, zoals Ibn Khaldun verhaalt.

Ordoño III stierf in 956 aan ziekte en werd begraven in León. Hoewel hij een zoon had, Bermudo, maakte zijn broer Sancho van de gelegenheid gebruik om vreedzaam de Leonese troon op te nemen, met de steun van de Navarrezen en de graaf van Castilla.

Het graafschap van García Fernández (970 – 995)


García Fernández stond bekend als “el de las Manos Blancas” (hij van de Witte Handen). Hij leefde van 938 tot 995, en zijn mandaat duurde van 970 tot 995. Als zoon van graaf Fernán González nam hij het graafschap van Castilla van zijn vader over in een tijd van pracht en praal, met een wankele vrede met Al-Ándalus die duurde tot 974. In dat jaar viel García Fernández, Daza aan en viel binnen tot Sigüenza. Het jaar daarop probeerde hij tevergeefs San Esteban de Gormaz aan te vallen in een verbond met Navarrezen en Leonezen, hoewel zij er in slaagden in 978 tot Atienza door te dringen. Hij trouwde met Ava de Ribagorza, dochter van Ramon II, graaf van Ribagorza. Samen met Galib, gouverneur van Medinaceli, en de prins Ramiro de Viguera, werden zij verslagen in het fort van San Vicente, en zowel Galib als de prins Ramiro kwamen om het leven. In 981, in een nieuwe coalitie van Navarrese, Leonese en Castilianen, zou García Fernández in La Rueda worden verslagen, posities verliezen en Sepúlveda en Atienza verlaten. In de Leonese Burgeroorlog koos García Fernández de kant van Bermudo II de León, die uiteindelijk zou winnen. Abd Allah, zoon van Almanzor, verbleef als vluchteling ongeveer een jaar aan het Castiliaanse hof. Nadat Abd Allah zich aan zijn vader had overgegeven, werd hij door Sad geëxecuteerd. In 994 begon zijn zoon Sancho García een opstand tegen zijn vader, geholpen door de meeste edellieden en zijn moeder. Almanzor profiteerde van de situatie en viel Castilla aan. In een gevecht tussen Langa en Alcozar raakte hij gewond en werd gevangen genomen en naar Córdoba gebracht, waar hij twee maanden later zou sterven.

Castilla onder Sancho III de Pamploma (1028 – 1035)


Artikel in afwachting

Castilla onder het beheer van Navarra.

Castilla onder Fernando I de León (1035 – 1065)


Lees het artikel over: Fernando I de León


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-03-29 

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

        • Source reference: Condado de Castilla|url=https://www.condadodecastilla.es/personajes/muhammad-ben-lubb-ben-musa/|datum=20210228
        • Source reference: Condado de Castilla|url=https://www.condadodecastilla.es/personajes/lubb-o-lupp-ben-muhammad/|datum=20210228

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS