Kalifaat Córdoba

Het Kalifaat van Córdoba (929-1031)


Kalifaat van Córdoba rond 1000 (samen met tijdelijke vazallen).

Het Omajjaden-kalifaat van Córdoba (Arabisch: خلافة قرطبة; vertaald naar het alfabet wordt dat Khilāfat Qurṭuba) of Kalifaat van het Westen, en officieel als het Tweede Omajjaden-kalifaat, was een Andalusische moslimstaat die werd geregeerd door de Omajjaden-dynastie, na de zelfproclamatie van Emir Abd al-Ramán III als kalief in 929. Zijn grondgebied omvatte Iberia en een deel van Noord-Afrika, met als hoofdstad Córdoba. Het kalifaat volgde het onafhankelijke emiraat van Córdoba op dat in 756 door Abd al-Raman I was opgericht.

Gegevens
Hoofdstad Córdoba
Entiteit Kalifaat
Officiële talen Andalusisch-Arabisch (arabische hoofdtaal)
Mozarabisch (gespr. door christenen)
Hebreeuws
Oppervlakte
  1000
500.000 km²
Religie Soennisme
Munteenheid dinar
Geschiedenis
  16 jan. 929
  961-976
  1002
  1009
  1031
  1036
Middeleeuwen
Oprichting v/h kalifaat
Bewind van Alhaken II
Dood van Almanzor
Uitbreken v/d burgeroorlog
Fitna (burgeroorlog)
Fitna de al-Ándalus
Regeringsvorm Absolute monarchie
Kaliefs
  • 929-961
  • 961-976
  • 976-1013
  • 1027-1036

Abderramán III

Alhaken II
Hisham II
Hisham III
Voorafgaand:
Het Emiraat Córdoba
Gevolgd door:
                     – de Eerste Taifa’s
Almoraviden

Het kalifaat viel begin 11e eeuw uiteen tijdens de Fitna van al-Ándalus, een burgeroorlog tussen de afstammelingen van kalief Hisham II en de opvolgers van zijn habjib (hofambtenaar) Almanzor. In 1031, na jaren van strijd, viel het kalifaat uiteen in een veelheid van onafhankelijke islamitische taifa’s (koninkrijken). De periode van het Kalifaat van Córdoba was daarentegen de periode van maximale politieke, culturele en commerciële pracht en praal van al-Ándalus, hoewel het ook in sommige taifa-koninkrijken intens was.

Wat interesseert u het meest:

Het Kalifaat Córdoba rond het jaar 1000.

Geschiedenis


In 711 viel een Berbers leger, onder leiding van Tarik ibn Zijad, Visigotisch Spanje binnen. Rond 720 was bijna het gehele Iberisch Schiereiland in Moorse handen. Zelfs staken de Moren de Pyreneeën over en vielen Zuid-Frankrijk binnen. Pas in 732 werd de Moorse opmars een halt toegeroepen door Karel Martel bij de Slag bij Poitiers waarna de Moren zich weer terugtrokken tot in Spanje.

Omajjaden dynastie
De opkomst

Rond 740 brak in Spanje en de Maghreb de Grote Berberopstand uit. Er ontstond een machtsstrijd tussen de diverse Berberse en Arabische facties. Dit duurde tot Abd al-Rahman I (wordt ook wel beschreven als Abderramán) in 756 aankwam in Spanje. In Damascus waren de Omajjaden afgezet door de Abbasiden en werd de familie uitgemoord. Abd al-Rahman I kon als enige Ommajjaad ontsnappen en naar het westen vluchten, waar hij in Noord-Marokko terechtkon bij zijn familie. Na zes jaar ballingschap maakte hij vanuit Marokko de oversteek naar Hispania. Met zijn etnische achtergrond die zowel Arabisch als Berbers was, kon hij de verschillende partijen samen brengen en daarmee het emiraat Córdoba stichten. Abd al-Ramán I werd emir van Córdoba in 756, en met een aantal veroveringen vergrootten hij de omvang van het emiraat; de eerste reikte zelfs tot Corsica in 806.

Standaard van het Kalifaat onder Abd al-Rahman III.

Gedurende de 9e eeuw ontwikkelde het emiraat zich steeds meer op economisch, commercieel en militair gebied. De heersers van het emiraat gebruikten de titel “emir” of “sultan” tot de 10e eeuw.  In 912 besteeg Abd al Rahman III de troon. Hij werd geconfronteerd met een invasie vanuit Noord-Afrika door het kalifaat van de Fatimiden, een rivaliserend sjiitisch islamitisch rijk met Ifriqiya als centrum. Aangezien de Fatimiden ook aanspraak maakte op het kalifaat, eiste Abderramán III in reactie daarop de titel van kalief voor zichzelf op. Voorafgaand aan Abderramáns uitroeping tot kalief erkenden de Omajjaden in het algemeen de Abbasidische kalief van Bagdad als rechtmatig heerser over de moslimgemeenschap. Zelfs nadat hij de Fatimiden had afgewezen, behield Abderramán de meer prestigieuze titel. Hoewel zijn positie als kalief niet werd geaccepteerd buiten al-Ándalus en zijn Noord-Afrikaanse verwanten, beschouwden de Spaanse Omajjaden zichzelf intern als dichter bij Mohammed, en daarom meer legitiem, dan de Abbasiden.

De hoogtijdagen van het kalifaat

De regeerperioden van Abd al-Rahman III (929-961) en zijn zoon Alhaken II (961-976) vormen de bloeiperiode van het Omajjaden-kalifaat, waarin het Cordobaanse staatsapparaat werd verstevigd.

De met mozaïek versierde mihrab (midden) en de in elkaar overlopende bogen van de maqsura in de Grote Moskee van Cordoba, in de door al-Hakam II na 962 toegevoegde uitbreiding.

Het kalifaat kende een toenemende welvaart in de 10e eeuw. Abd al-Rahman III verenigde al-Ándalus en bracht de christelijke koninkrijken in het noorden met geweld en via diplomatie onder controle. Abd al-Rahman III stopte de opmars van de Fatimiden naar Marokko en al-Ándalus om een toekomstige invasie te voorkomen. Het plan voor een Fatimidische invasie werd verijdeld toen Abd al-Rahman III in 927 Melilla, in 931 Ceuta en in 951 Tanger veilig stelde. In 948 erkende de Idrisidische emir Abul-Aish Ahmad het kalifaat, hoewel hij weigerde hen toe te staan Tanger te bezetten. De Omajjaden belegerden Tanger in 949 en versloegen Abul-Aish. De Omajjaden bezetten vervolgens de rest van Noord-Marokko.  Hoewel een andere Fatimid invasie van Marokko plaatsvond in 958 onder hun generaal, Jawhar. Al-Hassan II moest de Fatimiden erkennen. De Omajjaden reageerden hierop door in 973 Idrisidisch Marokko binnen te vallen met hun generaal, Ghalib. In 974 werd Al-Hassan II naar Córdoba gebracht, en de resterende Idrisiden erkenden de Omajjaden.  Deze periode van voorspoed werd gekenmerkt door toenemende diplomatieke betrekkingen met Berberstammen in Noord-Afrika, christelijke koningen uit het noorden en met Frankrijk, Duitsland en Constantinopel. Het kalifaat werd zeer winstgevend tijdens het bewind van Abd al-Rahman III, door de verhoging van de overheidsinkomsten tot 6.245.000 dinar van Abd al-Rahman II. De winst die in deze periode werd gemaakt, werd in drie delen verdeeld: de betaling van de salarissen en het onderhoud van het leger, het behoud van openbare gebouwen, en de behoeften van de kalief. De dood van Abd al-Rahman III leidde in 961 tot de opkomst van zijn 46-jarige zoon, Al-Hakam II. Al-Hakam II zette het beleid van zijn vader ten opzichte van christelijke koningen en Noord-Afrikaanse rebellen voort. Al-Hakams afhankelijkheid van zijn adviseurs was groter dan die van zijn vader, omdat de eerdere voorspoed onder Abd al-Rahman III, al-Hakam II in staat stelde het kalifaat zelf te laten draaien. Deze stijl van regeren paste bij al-Hakam II omdat hij meer geïnteresseerd was in zijn wetenschappelijke en intellectuele bezigheden dan in het besturen van het kalifaat. Het kalifaat was op zijn intellectuele en geleerde hoogtepunt onder al-Hakam II.

Expansie van de Omajjaden onder Almanzor.

Om de administratieve organisatie van een vrij groot gebied met een heterogene en grotendeels niet-Arabische bevolking te consolideren, namen de heersers hun toevlucht tot ambtenaren die loyaal waren aan de dynastie van de Omajjaden, die een palatijnse aristocratie van fata’ls (slaven en vrijgelatenen van Europese afkomst) in het leven riep, die haar civiele en militaire macht geleidelijk uitbreidde en zo de aristocratie van Arabische afkomst verdrong. Op deze enorm efficiënte manier werd de inning van belastingen, tienden, tolgelden, douanerechten, marktrechten en juwelen op een gecentraliseerde manier beheerd, en zelfs de hovelingen werden onderworpen aan de bijdrage van het kalifaat.

Almanzor’s troepen, zoals weergegeven in de Cantigas de Santa Maria. De kamerheer voerde verregaande militaire hervormingen door.

In het leger nam de aanwezigheid van Berberse contingenten bijzonder toe, vanwege het intensieve beleid van de kalief in de Maghreb. Abd al-Rahman III onderwierp de leenheren, die schatting betaalden of in het leger dienden, wat bijdroeg tot de fiscale controle van het Kalifaat, en een succesvolle herverdeling van de rijkdom, zoals opgemerkt door de geograaf Ibn Hawqal.

Militaire acties verstevigden het prestige van de Omajjaden buiten al-Ándalus en hadden tot doel de veiligheid van de handelsroutes te garanderen. De buitenlandse politiek werd in drie richtingen gestuurd: de christelijke koninkrijken van Noord-Spanje, Noord-Afrika en het Middellandse Zeegebied.

Hervorming van leger en bestuur


De scheiding tussen de wereldlijke macht, in handen van Almanzor, en de geestelijke, in handen van Hisham als kalief, vergrootte het belang van de militaire macht, een symbool, van de macht van Almanzor, en een instrument om de betaling van de belastingen te garanderen.

Almanzor zette met succes de door Al-Hakam en zijn voorgangers begonnen militaire hervormingen voort. Enerzijds verhoogde hij de professionalisering van het reguliere leger, noodzakelijk zowel om zijn militaire macht in de hoofdstad te garanderen als om de beschikbaarheid van troepen voor zijn talrijke campagnes te verzekeren, één van de bronnen van zijn politieke legitimiteit. Dit beleid deprecieerde heffingen en andere niet-professionele troepen, die hij verving door belastingen ter ondersteuning van de professionele troepen – vaak saqalibas of Maghrebis (Noord-Afrikanen) – die de inwoners van al-Ándalus vrijwaarden van militaire dienst. De rekrutering van saqaliba’s en Berbers was niet nieuw, maar Almanzor breidde deze uit. Anderzijds creëerde hij, anders dan het reguliere leger van het Kalifaat, nieuwe eenheden die vooral trouw waren aan hemzelf en dienden om de hoofdstad te controleren. Emir Abd al-Rahman I had al Berbers en saqaliba’s ingezet voor een permanent leger van veertigduizend man om een einde te maken aan de conflicten die het emiraat tot dan toe hadden geteisterd. Ten tijde van emir Muhammad I bereikte het leger vijfendertig- tot veertigduizend strijders, waarvan de helft Syrische militaire contingenten. Deze massale inhuur van huurlingen en slaven betekende volgens christelijke kroniekschrijvers dat “de Saraceense legers gewoonlijk 30, 40, 50, of 60.000 man omvatten, en bij ernstige gelegenheden 100, 160, 300 tot zelfs 600.000 strijders bereiken.” Er is zelfs beweerd dat in de tijd van Almanzor de Cordobaanse legers zeshonderdduizend arbeiders en tweehonderdduizend paarden konden verzamelen “uit alle provincies van het rijk”.

Het Kalifaat van Cordoba in de kunst. Entering the Mosque (1885) Edwin Lord Weeks.

Om een mogelijke bedreiging van zijn macht weg te nemen en de militaire efficiëntie te verbeteren, schafte Almanzor het systeem van stammeneenheden af, dat in verval was geraakt door het gebrek aan Arabieren en de instelling van een pseudo-feudalisme aan de grenzen, waarbij de verschillende stammen elk hun eigen commandant hadden en dat voor voortdurende botsingen had gezorgd, en verving het door gemengde eenheden zonder duidelijke loyaliteit onder bevel van ambtenaren van de administratie. De kern van het nieuwe leger werd echter in toenemende mate gevormd door Maghrebijnse Berbers. De etnische rivaliteit tussen Arabieren, Berbers en Slaven binnen het Andalusische leger werd door Almanzor handig gebruikt om zijn eigen macht te handhaven – bijvoorbeeld door te bevelen dat elke legereenheid uit verschillende etnische groepen moest bestaan zodat zij zich niet tegen hem zouden verenigen; en zo de opkomst van mogelijke rivalen te voorkomen. Toen hun centraliserende figuur verdween, waren deze eenheden echter een van de belangrijkste oorzaken van de burgeroorlog die in de 11e eeuw de Fitna van al-Ándalus werd genoemd. Bij de Berberstrijdkrachten kwamen ook contingenten goed betaalde christelijke huurlingen, die het grootste deel van Almanzors persoonlijke garde vormden en deelnamen aan zijn campagnes in christelijke gebieden. De voltooiing door Almanzor van deze door zijn voorgangers begonnen hervorming verdeelde de bevolking fundamenteel in twee ongelijke groepen: een grote massa burgerlijke belastingbetalers en een kleine professionele militaire kaste, meestal van buiten het schiereiland.

De toename van de strijdkrachten en hun gedeeltelijke professionalisering leidde tot een verhoging van de financiële uitgaven om hen in stand te houden. Dit vormde een extra stimulans om veldtochten te voeren, die buit en land opleverden waarmee de troepen konden worden betaald. Deze landerijen, die als betaling aan de soldaten werden overgedragen, werden daarna onderworpen aan tribuut en hielden op te functioneren volgens een systeem van grenskolonisatie. Het leger werd gefinancierd door de belastingbetalende boeren in ruil voor militaire vrijstellingen, en bestond zowel uit lokale rekruten als uit buitenlandse huurlingen – Berberse milities, Slaven en andere Afrikanen, christelijke huurlingencompagnieën en jihad-vrijwilligers. Al-Ándalus stond in die tijd bekend als Dar Jihad, of “land van de jihad”, en trok veel vrijwilligers aan, en hoewel het er relatief weinig waren in vergelijking met het totale leger, compenseerde hun strijdlust dit ruimschoots.

Volgens moderne studies maakten deze contractuele huurlingen het mogelijk de totale omvang van het kalifale leger te vergroten van dertig- of vijftigduizend man ten tijde van Abd al-Rahman III tot vijftig- of negentigduizend man. Anderen, zoals Évariste Lévi-Provençal (Franse mediëvist en islamhistoricus), beweren dat de Cordobaanse legers te velde bij de Almanzor tussen vijfendertigduizend en zeventig of vijfenzeventigduizend soldaten telden. Het is echter veel waarschijnlijker dat de legers van de leider, zelfs in hun meest ambitieuze campagnes, niet meer dan twintigduizend man hadden. Men kan stellen dat tot de elfde eeuw geen enkel moslimleger op campagne meer dan dertigduizend man telde, terwijl in de 8ste eeuw de trans-Pyreneeënexpedities in totaal tienduizend man bedroegen en die tegen de christenen in het noorden van het schiereiland nog kleiner waren.

Het belangrijkste wapen van de campagnes op het schiereiland, die snelheid en verrassing vereisten, was de lichte cavalerie. Om te proberen deze tegen te gaan, creëerden de Castilianen de rol van “caballeros villanos” (dit waren vrije boeren in middeleeuws Castilla die bereid waren paarden te houden en als bereden soldaten te dienen, en die veredeld werden en bepaalde privileges kregen voor hun dienst) door de Fuero de Castrojeriz van 974. Om soortgelijke redenen creëerde de Barcelonese graaf Borrell II de figuur van de homes de paratge (te vergelijken met de caballeros villanos van Castilla) na het verlies van hun hoofdstad in de herfst van 985. In tegenstelling tot de prominente rol die de marine in de voorgaande decennia onder Abd al-Rahman III had gespeeld, diende zij onder Almanzor slechts als transportmiddel voor grondtroepen, zoals tussen de Maghreb en het Iberisch schiereiland, of de schepen van Alcácer do Sal (dorp in Portugal) in de campagne tegen Santiago de Compostela in 997.

In deze periode floreerde de militaire industrie in de fabrieken rond Córdoba. Er werd gezegd dat men maandelijks duizend bogen en twintigduizend pijlen kon produceren, en 1300 schilden en per jaar nog eens drieduizend andere campagneartikelen.

Wat de vloot betreft, het netwerk van havens werd versterkt met een nieuwe haven in Alcácer do Sal, die het gebied van Coimbra beschermde, en ook deelnamen aan de campagne tegen Santiago de Compostela. Aan de Middellandse Zeekust was de vloot gevestigd op de basis van al-Mariya, nu Almería. De scheepswerven van de vloot bevonden zich Tortosa.

Het Kalifaat van Cordoba in de kunst. Interior of a Mosque at Cordova (circa 1880), Edwin Lord Weeks, The Walters Art Museum.

Aanvankelijk werd de maritieme verdediging van het Kalifaat geleid door Abd al-Rahman ibn Muhammad ibn Rumahis, een veteraan-admiraal die Al-Hakam II had gediend en Kadi (islamitische rechter) van Elvira en Pechina was. Hij sloeg invallen af van al-Magus (afgodendienaars) of al-Urdumaniyun (‘mannen van het noorden’, vikingen), in het westen van al-Ándalus medio 971; aan het eind van dat jaar, toen zij probeerden al-Ándalus binnen te vallen, verliet de admiraal Almería en versloeg hen voor de kust van Algarve (Portugal). In april 973 bracht hij het leger van Ghalib uit Algeciras om de opstandige stammen van de Maghreb te onderwerpen en een einde te maken aan de Fatimidische ambities in dat gebied. Net als in 997, toen de vloot van Al-Ándalus de Galicische kust trof, had deze in 985 de Catalanen geteisterd. Tijdens de Catalaanse campagne probeerde Gausfredo I, graaf van Ampurias en Roussillon, een leger te verzamelen om de plaatselijke bevolking te helpen, maar doordat verschillende vloten Berberpiraten hun kusten bedreigden, werden zij gedwongen te blijven om hun land te verdedigen.

Om de controle over het leger te verzekeren, schakelde Almanzor de belangrijkste figuren uit die zich tegen zijn hervormingen zouden kunnen verzetten: naast de dood van Ghalib diende de deelname van de gouverneur van Zaragoza aan het complot van zijn oudste zoon als rechtvaardiging om hem te vervangen door een ander, inschikkelijker lid van dezelfde clan, de Banu Tujib. De admiraal van de vloot, die over een aanzienlijk budget beschikte, werd in januari 980 vergiftigd en vervangen door een man die trouw was aan Almanzor.

Het Kalifaat van Almanzor was een rijke en machtige staat. Volgens Colmeiro wordt geschat dat in een pre-industriële samenleving voor elk miljoen inwoners tienduizend soldaten konden worden opgeroepen. Zelfs in de veronderstelling dat de kronieken de werkelijke aantallen vertienvoudigen, deze spreken van achthonderdduizend soldaten, kan het kalifaat acht miljoen inwoners hebben gehad. Volgens de overlevering besloeg het kalifaat rond het jaar 1000 vierhonderdduizend vierkante kilometer en werd het bevolkt door drie miljoen zielen. Ter vergelijking: de Iberische christelijke staten besloegen honderdzestigduizend vierkante kilometer en een half miljoen mensen. In de 10e eeuw had 75% van de bevolking zich onder de Omajjaden tot de islam bekeerd, twee eeuwen later zelfs 80%. Ter vergelijking: ten tijde van de mosliminvasie telde Spanje ongeveer vier miljoen inwoners, hoewel er geen gebrek is aan historici die deze schatting zouden verhogen tot zeven of acht miljoen.

Zijn rijk telde ook grote steden als Córdoba, dat meer dan honderdduizend inwoners telde; Toledo, Almería en Granada, met ongeveer dertigduizend inwoners; en Zaragoza, Valencia en Málaga, alle boven de vijftienduizend. Dit stond in schril contrast met het christelijke noorden van het schiereiland, waar grote stedelijke centra ontbraken.

Economie en bevolking


Córdoban dinar van Hisham II

De economie van het Kalifaat was gebaseerd op een aanzienlijke economische capaciteit, gebaseerd op een zeer belangrijke handel, een sterk ontwikkelde ambachtelijke industrie en landbouwtechnieken die veel meer ontwikkeld waren dan waar ook in Europa. Het baseerde zijn economie op de munteenheid, waarvan het slaan een sleutelrol speelde in zijn financiële bloei. De gouden munt van Córdoba werd de belangrijkste van die tijd en werd waarschijnlijk geïmiteerd door het Karolingische Rijk. Het Kalifaat was dus de eerste commerciële en stedelijke economie in Europa na de ondergang van het Romeinse Rijk.

Aan het hoofd van het stedelijk netwerk stond de hoofdstad Córdoba, de belangrijkste stad van het kalifaat, die in 935 meer dan 250.000 inwoners telde en in 1000 meer dan 400.000, waarmee het een van de grootste steden ter wereld was en in de 10e eeuw een belangrijk financieel, cultureel, artistiek en commercieel centrum. Het was na Constantinopel de grootste stad van Europa.

De belangrijkste steden die, samen met de hoofdstad Córdoba, de luister van het Kalifaat bevorderden waren Toledo als strategisch en cultureel punt; Pechina en Sevilla, als belangrijkste handelshavens van Al-Andalus; Zaragoza, Tudela, Lérida en Calatayud, gelegen in de strategische vallei van de Ebro. Andere belangrijke steden waren Mérida, Málaga, Granada en Valencia.

Islamitische handelsroutes verbonden al-Ándalus met de buitenwereld via de Middellandse Zee. Industrieën die tijdens het kalifaat nieuw leven werden ingeblazen waren onder meer textiel, keramiek, glaswerk, metaalbewerking en landbouw. De Arabieren introduceerden gewassen als rijst, watermeloen, banaan, aubergine en harde tarwe. Velden werden geïrrigeerd met waterraderen. Enkele van de meest prominente kooplieden van het kalifaat waren Joden. Joodse kooplieden hadden uitgebreide handelsnetwerken die zich uitstrekten over de hele lengte van de Middellandse Zee. Omdat er in die tijd geen internationaal banksysteem bestond, waren betalingen afhankelijk van een hoge mate van vertrouwen, en dit vertrouwen kon alleen worden versterkt door persoonlijke of familiebanden, zoals het huwelijk. Joden uit al-Ándalus, Caïro en de Levant huwden met elkaar over de grenzen heen. Daarom hadden Joodse kooplieden in het kalifaat tegenhangers in het buitenland die bereid waren zaken met hen te doen. De Cordobische economie was ook uitzonderlijk actief, deels dankzij het robuuste muntstelsel, dat werd gehandhaafd en verbeterd tijdens de Abbasidische overheersing.

Cordoba was een van de belangrijkste centra in de mediterrane slavenhandel. Dit was deels te danken aan zijn geografische ligging en deels aan zijn eigen afhankelijkheid van de praktijk. Geografisch gezien ligt Córdoba in het centrale zuiden van Spanje, met toegang tot de zee via de rivier Guadalquivir. Het gebruikte deze ligging in zijn voordeel omdat zijn voornaamste leveranciers van christelijke slaven de Noord-Europese landen waren en de kopers van deze slaven zich in de moslimlanden bevonden, regio’s waarmee het reeds handelsbetrekkingen had. De slavenhandel in Córdoba floreerde ook omdat het bestuur afhankelijk was van slaven. Deze slaven waren eigendom van de kalief en bekleedden belangrijke posities binnen het huishouden en het leger. Vooral slaven vormden een belangrijk deel van het leger van het kalifaat.

Cultuur


Interieur van de Grote Moskee van Córdoba, sinds de verovering in 1236 omgebouwd tot christelijke tempel. Een van de mooiste voorbeelden van islamitische architectuur begonnen door de Umayyad dynastie.

Abd al- Rahman III, de achtste Omajjaden heerser van moslim Spanje en de eerste van hen die de titel van kalief aannam, maakte van Córdoba niet alleen het zenuwcentrum van een nieuw moslimrijk in het Westen, maar ook de belangrijkste stad in West-Europa, die in macht, prestige, pracht en cultuur een eeuw lang Bagdad en Constantinopel, de hoofdsteden van respectievelijk het Abbasidisch Kalifaat en het Byzantijnse Rijk, evenaarde. Volgens Arabische bronnen bereikte de stad onder zijn bewind een bevolking van een miljoen, met 1600 moskeeën, 300.000 woningen, 80.000 winkels en talloze openbare baden. Vooruitgang in wetenschap, geschiedenis, geografie, filosofie en taal vond plaats tijdens het Kalifaat. De welvaart van al-Ándalus en het beschermheerschap van de kalief trokken reizigers, diplomaten en geleerden aan. Zij zetten de erfenis van figuren als Ziryab in de 9e eeuw voort door nieuwe kunststijlen, muziek en literatuur uit de oostelijke islamitische wereld binnen te brengen.  Cordoba werd ook een centrum van cultuur en society.

Standbeeld van Maimonides in zijn geboortestad Córdoba, gemaakt in 1964 door Amadeo Ruiz Olmos.

De kalief van de Omajjaden was ook een groot promotor van de cultuur: hij schonk Córdoba bijna zeventig bibliotheken, stichtte een universiteit, een medische school en een school voor vertalers van het Grieks en Hebreeuws in het Arabisch. Hij liet de Grote Moskee van Córdoba uitbreiden en de minaret herbouwen, en gaf opdracht tot de bouw van de buitengewone paltsstad Madinat al-Zahra (Medina Azahara), die hij tot aan zijn dood tot zijn residentie maakte.

De aspecten van de culturele ontwikkeling zijn niet minder relevant na de opkomst van de kalief Alhaken II, aan wie de oprichting van een bibliotheek wordt toegeschreven die 400.000 banden zou hebben bereikt. Ter vergelijking: de abdij van Saint Gall in Zwitserland had iets meer dan 100 banden. Wellicht leidde dit ertoe dat intellectuelen uit die tijd, zoals Ibn Masarra, Ibn Tufail, Averroes en de jood Maimonides, de postulaten van de klassieke filosofie, zowel Grieks als Latijn, overnamen, hoewel de denkers vooral uitblonken in geneeskunde, wiskunde en astronomie. Schrijvers begonnen ook geschiedenissen te schrijven die gewijd waren aan de Umayyad-dynastie van Al-Andalus, zoals Ahmad al-Razi’s ‘Geschiedenis van de heersers van al-Andalus’, (Arabisch: أخبار ملوك الأندلس, geromaniseerd: Akhbār mulūk al-Andalus). Deze geschiedenissen gaven ook informatie over het land en zijn inwoners. Veel ideeën en mythen over de geschiedenis van al-Andalus – waaronder verhalen over de eerste moslimverovering in de 8e eeuw – begonnen in deze periode te verschijnen. Dichters zochten de bescherming van het hof, zoals Ibn Darraj al-Qastali, die hofdichter was van Abd al-Rahman III, Al-Hakam II en Almanzor. Andere dichters, zoals Yusuf al-Ramadi, componeerden werken over natuur en liefde. Muwashshah, een vorm van Andalusische volkspoëzie die de Arabische – en de Romaanse volkstaal combineert, werd in deze periode steeds populairder.  

Christenen en Joden droegen bij aan de intellectuele en culturele sferen van al-Ándalus, hoewel dit vereiste dat zij openlijk de hogere status van de Arabische taal en van de Islamitische religie respecteerden. Hasdai ibn Shaprut was een van de bekendste Joodse figuren uit deze tijd. Hasdai diende niet alleen aan het hof van de kalief en was zeer bedreven in de Arabische cultuur, maar was ook een beschermheer van de Hebreeuwse wetenschap. Hij was vastbesloten de Joodse gemeenschap van al-Ándalus onafhankelijk te maken van de Joodse academies van Bagdad en het Midden-Oosten, wat bijdroeg tot de Gouden Eeuw van de Joodse cultuur in de regio. Daarentegen nam de Latijnse cultuur binnen al-Ándalus af naarmate de lokale christenen steeds Arabischer werden. De Latijnse taal bleef behouden in de liturgie. Andalusische christenen reisden echter wel naar en van de christelijk gecontroleerde gebieden in het noorden en in de rest van Europa en droegen zo bij tot de overdracht van kennis van al-Andalus naar de rest van Europa.

Sommige vrouwen uit de hogere klasse hadden ook de middelen om onderwijs te volgen en deel te nemen aan de hoge cultuur op het gebied van poëzie en zelfs religie. Voorbeelden zijn ‘Aisha ibn Ahmad, die uit een adellijke familie werd geboren en poëzie schreef, de Koran kopieerde en bibliotheken stichtte. Lubna, een slavin in dienst van al-Hakam II, diende als een van de schriftgeleerden (of secretarissen) van de kalief en als bibliothecaris. Hoewel religieuze domeinen nog steeds door mannen werden gedomineerd, was Fatima bint Yahya al-Maghami een bekende faqih (deskundige op het gebied van islamitische wetgeving en jurisprudentie) die zowel mannen als vrouwen onderwees.

Kunst
De Pyxis van al-Mughira, een gebeeldhouwde ivoren kist uit Madinat al-Zahra uit 968.

De officiële werkplaatsen van de kalief, zoals die van Madinat al-Zahra, vervaardigden luxe producten voor gebruik aan het hof of als geschenk voor gasten, bondgenoten en diplomaten, wat de artistieke productie stimuleerde. Veel voorwerpen die in de ateliers van de kalief werden vervaardigd, kwamen later terecht in de collecties van musea en christelijke kathedralen in Europa.  Tot de beroemdste voorwerpen uit deze periode behoren ivoren dozen die zijn bewerkt met vegetale, figuratieve en epigrafische motieven. Opmerkelijke overgebleven voorbeelden zijn de Pyxis van al-Mughira, de Pyxis van Zamora en de kist van Leyre. De caliphal werkplaatsen produceerden ook fijne zijde, waaronder tiraz textiel, keramiek en lederwaren.  Er werden ook metalen voorwerpen vervaardigd, waarvan het beroemdste bewaard gebleven stuk het zogenaamde “Hert van Córdoba” is, een bronzen fonteinuitloop gesneden in de vorm van een hert, gemaakt in Madinat al-Zahra en bewaard in het Archeologisch Museum van Córdoba. Twee andere bronzen voorbeelden van vergelijkbaar vakmanschap, in de vorm van een hert, worden bewaard in het Nationaal Archeologisch Museum in Madrid en het Museum voor Islamitische Kunst in Doha.  Terwijl de productie van ivoren en zijden voorwerpen grotendeels stopte na de val van het Kalifaat, werd de productie van andere materialen zoals leer en keramiek in latere perioden voortgezet.

Het “Hert van Córdoba”, een bronzen fonteintuit van Madinat al-Zahra (10e eeuw).

Marmer werd ook gesneden voor decoratieve elementen in sommige gebouwen, zoals wandpanelen en raamroosters.  Een van de meest productieve soorten marmerwerk waren de kapitelen, die de algemene kenmerken van de Romeinse Corinthische kapitelen voortzetten, maar dieper uitgesneden waren met islamitische vegetale motieven (bekend als ataurique in het Spaans) in een kenmerkende stijl die geassocieerd wordt met de kalifale-periode.  Deze kapitelen werden later gewaardeerde spolia en zijn te vinden in latere gebouwen in de regio, gebouwd onder de Almoraviden en Almohaden. Een ander opmerkelijk voorbeeld is een marmeren bekken, nu bewaard in het Dar Si Said Museum in Marrakech, dat tussen 1002 en 1007 in Madinat al-Zahra werd vervaardigd om te dienen als wasbekken (een klein formaat woedoe) en werd opgedragen aan ‘Abd al-Malik, de zoon van al-Mansur, voordat het naar Marokko werd verscheept en opnieuw werd gebruikt in nieuwe gebouwen.

Voorbeeld van een marmeren kapiteel uit Madinat al-Zahra, 10e eeuw.
Marmeren bekken gemaakt voor ‘Abd al-Malik (zoon van al-Mansur) tussen 1002 en 1007.
Plantaardige motieven en figuratieve afbeeldingen gesneden in ivoor op de Leyre-kist, gemaakt in 1004-1005.
Architectuur

Abd ar-Rahman III markeerde zijn politieke opgang met de bouw van een groot en weelderig paleis-stad genaamd Madinat al-Zahra (tegenwoordig ook gespeld en uitgesproken als “Medina Azahara”), gelegen net buiten Cordoba. De bouw begon in 936-940 en ging in verschillende fasen door tijdens zijn bewind en dat van zijn zoon, Al-Hakam II (r. 961-976). De nieuwe stad omvatte ceremoniële ontvangsthallen, een vrijdagsmoskee, administratieve en overheidskantoren, aristocratische woningen, tuinen, een munt, werkplaatsen, kazernes, dienstwoningen en baden (hamam).

De opgegraven en gedeeltelijk gereconstrueerde resten van Madinat al-Zahra, buiten Cordoba, (10e eeuw).

Hij breidde ook de binnenplaats (sahn) van de Grote Moskee van Cordoba uit en bouwde de eerste echte minaret (een toren van waaruit de oproep tot het gebed werd gedaan). De minaret, met een vierkante plattegrond, vormde een ander precedent dat werd gevolgd in de architectuur van andere moskeeën in de regio. Abd ar Rahman III’s beschaafde opvolger, al-Hakam II, breidde de gebedsruimte van de moskee verder uit, te beginnen in 962. Hij voorzag de moskee van enkele van de belangrijkste architectonische hoogstandjes en vernieuwingen, waaronder in elkaar grijpende meervoudige bogen, decoratieve geribbelde koepels en een rijk versierde mihrab (nis die de gebedsrichting symboliseert) met Byzantijns beïnvloede gouden mozaïeken.

De Grote Moskee van Córdoba.

Een veel kleiner maar historisch opmerkelijk werk uit de late kalifaatperiode is de Bab al-Mardum moskee (later bekend als de kerk van San Cristo de la Luz) in Toledo, met een verscheidenheid aan geribbelde koepels die rusten op hoefijzerbogen en een buitengevel met Arabische inscripties gesneden in baksteen. Andere monumenten uit de Kalifaatperiode in al-Ándalus zijn enkele van de oude stadspoorten van Toledo, de voormalige moskee (en later klooster) van Almonaster la Real, het kasteel van Tarifa, het kasteel van Baños de la Encina (bij Sevilla), de Caliphal-baden van Córdoba, en mogelijk de baden van Jaen.

In de 10e eeuw kwam ook een groot deel van Noord-Marokko direct binnen de invloedssfeer van het Kalifaat van Córdoba, met concurrentie van het verder naar het oosten gelegen Kalifaat van de Fatimiden. Vroege bijdragen aan de Marokkaanse architectuur uit deze periode zijn uitbreidingen van de Qarawiyyin en Andalusiyyin moskeeën in Fes en de toevoeging van hun minaretten met vierkante schachten, uitgevoerd onder het sponsorschap van Abd ar-Rahman III en naar het voorbeeld van de minaret die hij bouwde voor de Grote Moskee van Cordoba.

Binnenlands beleid


Het hoogtepunt van het kalifaat van Córdoba blijkt uit de fiscale centralisatie, die de belastingen en de inkomsten van het land beheerde: territoriale belastingen, tienden, pachten, tolgelden, stembelastingen, douanerechten op goederen, alsmede rechten die op de markten werden geheven op juwelen, scheepstuig, goudsmeedwerk, enz. Ook de hovelingen waren onderworpen aan belastingen. Administratief verdeelde het kalifaat zijn grondgebied in administratieve en militaire afbakeningen, de zogenaamde cora’s, die in grote lijnen de vroegere administratieve indeling van het emiraat volgden.

Puerta de la Concepción Antigua van de Grote Moskee van Córdoba.

Tijdens het kalifaat van Córdoba was de hoogste ambtelijke aanstelling die van vizier, en de toegang tot een hoge magistratuur maakte de bevordering en promotie van zonen en naaste familieleden mogelijk, evenals hun verwijdering uit het ambt, als ze naar beneden werden gesleurd. De hadjib of kanselier voerde alle door de kalief aan hem gedelegeerde handelingen uit, gaf leiding aan de aceifa’s en organiseerde het administratieve beleid van de provincies. Hij was de eerste van de viziers en was verantwoordelijk voor hun beheer. De functie van zalmedina van Córdoba, met de rang van vizier, was ook zeer belangrijk. Zijn opdracht was de toepassing van de wet in zeer ernstige zaken, het regentschap van het koninkrijk bij afwezigheid van de kalief, de gedelegeerde leiding van het koninklijk huis, de bevoegdheid om bij de kroning van de emirs of kaliefen de steun van het volk in de Grote Moskee te ontvangen en de inning van buitengewone belastingen. Ondergeschikt aan hem waren het hoofd van de ordehandhaving en de marktrechter. Het belang van deze positie werd weerspiegeld in Almanzors eigen politieke ontwikkeling.

De rechtspraak berustte bij de kadi’s, die hun functie uitoefenden overeenkomstig de Koran en de orthodoxe traditie van de Maliki-school. De eerste magistraat had zijn residentie in Córdoba en daarna had elke provincie zijn eigen rechter met volledige rechtsbevoegdheid. De kadi’s beheerde ook de goederen van de gemeenschap en leidde het gebed in de moskeeën. In het Kalifaat van Córdoba ontstonden twee buitengewone magistraturen: de comes injustitiarum en de comes redditornum, de eerste was een benoeming van de kalief met speciale bevoegdheden om zaken van bijzonder belang te beoordelen en de tweede oordeelde over klachten tegen hoge ambtenaren.

De weelde van het kalifaat tijdens deze jaren wordt weerspiegeld in de woorden van de geograaf Ibn Hawqal:

  Overvloed en gemak beheersen alle aspecten van het leven; het genot van goederen en de middelen om weelde te verwerven zijn gemeenschappelijk voor groot en klein, want deze voordelen reiken zelfs tot de arbeiders en ambachtslieden, dankzij de lichte belastingen, de uitstekende staat van het land en de rijkdom van de vorst; bovendien laat deze vorst de lasten van uitkeringen en schatting niet voelen. Vertaald met http://www.DeepL.com/Translator (gratis versie)

Om zijn waardigheid te vergroten en in navolging van eerdere kaliefen bouwde Abd al Rahman III zijn eigen paltsstad: Medina Azahara. Deze periode van de islamitische aanwezigheid op het Iberisch schiereiland was de mooiste, hoewel van korte duur, want zij eindigde in de praktijk in 1009 met de fitna (burgeroorlog) die om de troon uitbrak tussen de aanhangers van de laatste rechtmatige kalief, Hisham II, en de opvolgers van zijn eerste minister, of habjib, Almanzor. Niettemin bleef het kalifaat officieel bestaan tot 1031, toen het werd afgeschaft, wat leidde tot de versplintering van de Omajjadische staat in een groot aantal koninkrijken, taifas genaamd.

De zogenaamde Minister-poort in Medina Azahara, een oude citadel bij Córdoba.

Buitenlands beleid


Betrekkingen met de christelijke koninkrijken

Een derde doel van de oorlogs- en diplomatieke activiteiten van het Kalifaat was gericht op het Middellandse Zeegebied. Tijdens de eerste jaren van het Kalifaat leidde de alliantie van de koning van León, Ramiro II, met Navarra en graaf Fernán González tot de ramp van het Kalifaat-leger in de Slag bij Simancas. Maar na de dood van Ramiro II kon Córdoba een beleid van interventie en arbitrage ontwikkelen in de interne twisten van de Leonese, Castiliaanse en Navarrese, waarbij vaak gewapende contingenten werden gestuurd om de christelijke koninkrijken te treiteren. De invloed van het Kalifaat op de christelijke koninkrijken in het noorden werd zo groot dat tussen 951 en 961 de koninkrijken León en Navarra, en de graafschappen Castilla en Barcelona er schatting aan betaalden.

De diplomatieke betrekkingen waren intens. In Córdoba arriveerden ambassadeurs van onder andere de graaf van Barcelona Borrell, Sancho Garcés II de Navarra, Elvira Ramírez de León, García Fernández de Castilla en graaf Fernando Ansúrez. Deze betrekkingen bleven niet zonder oorlogszuchtige confrontaties, zoals het beleg van Gormaz in 975, waar een leger van christenen het opnam tegen generaal Gálib.

Betrekkingen met de Maghreb

Het beleid van Cordoba in de Maghreb was even intens, vooral tijdens het bewind van Alhaken II. In Afrika kwamen de Umayyaden in conflict met de Fatimiden, die steden als Tahart en Siyilmasa controleerden, belangrijke punten op de handelsroutes tussen Afrika ten zuiden van de Sahara en het Middellandse Zeegebied, hoewel deze confrontatie niet rechtstreeks tussen de twee dynastieën plaatsvond. De Umayyaden steunden op de Zenata en de Idrisiden, terwijl het Fatimidisch Kalifaat steunde op de Sinhaya Ziriden.

Belangrijke gebeurtenissen waren de bezetting van Melilla, Tanger en Ceuta, van waaruit de landingen van de Fatimiden op het vasteland konden worden voorkomen. Na de inname van Melilla in 927 in het midden van de 10e eeuw beheersten de Umayyaden de driehoek gevormd door Algiers, Siyilmasa en de Atlantische Oceaan en bevorderden zij opstanden die de stabiliteit van het Fatimidische kalifaat bedreigden. De situatie veranderde echter na de opkomst van al-Mu’izz in het Fatimidenkalifaat. Almería werd geplunderd en de Afrikaanse gebieden onder Umayyadisch gezag kwamen onder Fatimidencontrole, waarbij de Cordobijnen alleen Tanger en Ceuta behielden. De overdracht van de regering van Ifriqiya aan Ibn Manad lokte de directe confrontatie uit die eerder was vermeden, hoewel Ya’far ibn Ali al-Andalusi erin slaagde de Ziridische Ibn Manad te arresteren.

In 972 brak een nieuwe oorlog uit in Noord-Afrika, deze keer uitgelokt door Ibn Guennun, heer van Arcila, die werd verslagen door generaal Galib. Door deze oorlog werden grote hoeveelheden geld en troepen naar de Maghreb gestuurd en bleef de immigratie van Berbers naar al-Andalus doorgaan.

Beleid met betrekking tot het Middellandse Zeegebied

Het Kalifaat onderhield betrekkingen met het Byzantijnse Rijk van Constantijn VII en afgezanten van Córdoba waren aanwezig in Constantinopel. De macht van het Kalifaat breidde zich ook naar het noorden uit en in 950 wisselde het Heilige Roomse Rijk ambassadeurs uit met Córdoba, zoals blijkt uit protesten tegen de moslimpiraterij vanuit Fraxinetum en de oostelijke eilanden van al-Andalus. Ook Hugo van Arles vroeg enkele jaren eerder om een vrijgeleide voor zijn koopvaardijschepen in de Middellandse Zee, wat een idee geeft van de maritieme macht die Córdoba bezat.

Vanaf 942 werden handelsbetrekkingen aangeknoopt met de Republiek Amalfi en in hetzelfde jaar werd een ambassade ontvangen van Sardinië.

Het geloof


Het kalifaat had een etnisch, cultureel en religieus diverse samenleving. Een minderheid van etnische moslims van Arabische afkomst bezette de priesterlijke en bestuurlijke posities, een andere moslimminderheid was voornamelijk militair en muladi bekeerlingen waren overal in de samenleving te vinden. De Joden maakten ongeveer tien procent van de bevolking uit: iets talrijker dan de Arabieren en ongeveer even talrijk als de Berbers. Zij hielden zich voornamelijk bezig met zaken en intellectuele beroepen. De christelijke minderheid (Mozárabes) beleden over het algemeen de Visigotische ritus. De Mozárabes bevonden zich in een lagere maatschappelijke laag, zwaar belast met weinig burgerrechten en cultureel beïnvloed door de moslims. Etnische Arabieren bezetten de top van de sociale hiërarchie; moslims hadden een hogere sociale status dan joden, die een hogere sociale status hadden dan christenen. Christenen en Joden werden beschouwd als dhimmis, die djizja (een beschermingsbelasting) moesten betalen.

De helft van de bevolking van Córdoba zou in de 10e eeuw moslim zijn geweest, met een toename tot 70 procent in de 11e eeuw. Dat was minder het gevolg van lokale bekering dan van moslimimmigratie uit de rest van het Iberisch schiereiland en Noord-Afrika. De christenen zagen hun status dalen door de heerschappij onder de Visigoten, terwijl de status van de joden verbeterde tijdens het kalifaat. Terwijl de Joden onder de Visigoten werden vervolgd, profiteerden de Joodse gemeenschappen van de heerschappij van de Omajjaden door het verkrijgen van meer vrijheid, welvaart en een hogere sociale status.

De Fitna


De fitna, oftewel de burgeroorlog, begon in 1009 met een staatsgreep die leidde tot de moord op Abd al-Rahman Sanchuelo, zoon van Almanzor, de afzetting van Hisham II en de opkomst aan de macht van Muhammad ibn Hisham ibn ‘Abd al-Jabbar, de achterkleinzoon van Abd al-Rahman III. Op de achtergrond speelden ook problemen zoals de zware belastingdruk die nodig was om de kosten van de oorlogsinspanningen te financieren.

Gedurende het hele conflict werden de christelijke koninkrijken te hulp geroepen door de verschillende strijdende partijen. Córdoba en zijn voorsteden werden herhaaldelijk geplunderd en zijn monumenten, waaronder het Andalusische Alcazar en de Medina Azahara, verwoest. De hoofdstad werd zelfs tijdelijk verplaatst naar Málaga. In iets meer dan 20 jaar volgden 10 verschillende kaliefen elkaar op (waaronder de herstelde Hisham II), waarvan er drie behoorden tot een andere dynastie dan de Omajjaden, de Hammudiden.

Te midden van totale wanorde werden de taifa’s van Almería, Murcia, Alpuente, Arcos, Badajoz, Carmona, Denia, Granada, Huelva, Morón, Silves, Toledo, Tortosa, Valencia, Albarracín en Zaragoza geleidelijk onafhankelijk. De laatste kalief, Hisham III, werd in 1031 afgezet toen ook in Córdoba een taifa werd afgeroepen. Tegen die tijd werden alle cora’s (provincies) van al-Ándalus die nog niet onafhankelijk waren geworden, onafhankelijk verklaard, onder het bewind van Arabische, Berberse of Slavische clans. De val van het Kalifaat betekende voor Córdoba het definitieve verlies van de hegemonie van al-Ándalus en zijn ondergang als metropool.

Emir Abd al-Rahman III nam in 929 de titel van kalief aan en bevestigde daarmee de volledige onafhankelijkheid van het kalifaat van Córdoba van dat van de Abbasiden. Hij volgde het voorbeeld van de Fatimiden, die na de inname van Raqqada (hoofdstad van de Aghlabiden) in 909 een Ismaili Shi’itisch kalifaat in de Maghreb hadden gesticht, alvorens in 969 Egypte te veroveren en zich daar in 973 definitief te vestigen.

Het gevolg van dit besluit was dat de Omajjadische kaliefen van Córdoba een slechte reputatie kregen in de islamitische geschiedschrijving. De kalief moest immers als “Bevelhebber van de Gelovigen” uniek zijn; dit streven naar religieuze onafhankelijkheid werd gezien als een dissidentie die de geestelijke eenheid van de gemeenschap van gelovigen in de klassieke Arabisch-islamitische wereld bedreigde, die al was ondermijnd door de vestiging van het Fatimidisch kalifaat. Er  volgden echter nog voldoende anderen.

De val van het kalifaat

De dood van al-Hakam II in 976 betekende het begin van het einde van het kalifaat. Voor zijn dood benoemde al-Hakam zijn enige zoon Hisham II tot opvolger. Hoewel het 10-jarige kind slecht uitgerust was om kalief te zijn, verklaarde Al-Mansur Ibn Abi Aamir (topadviseur van al-Hakam, ook bekend als Almanzor), die een eed van gehoorzaamheid aan Hisham II had gezworen, hem tot kalief. In 996 stuurde Almanzor een invasiemacht naar Marokko. Na drie maanden strijd trokken zijn troepen zich terug naar Tanger. Almanzor stuurde vervolgens een krachtige versterking onder zijn zoon Abd al-Malik. De legers botsten bij Tanger. De Omajjaden zouden Fes binnenvallen op 13 oktober 998 toen de poorten van de stad werden geopend. Almanzor had grote invloed op Subh, de moeder en regentes van Hisham II. Almanzor, samen met Subh, isoleerde Hisham in Córdoba terwijl hij systematisch de oppositie tegen zijn eigen heerschappij uitroeide, waardoor Berbers uit Afrika naar al-Ándalus konden migreren om zijn aanhang te vergroten. Hisham II was weliswaar kalief, maar slechts een boegbeeld. De nominale macht van kalief Hisham werd overgenomen door de zonen van Almanzor, Abd al-Malik al-Muzaffar, die in 1008 stierf, en Abd al-Rahman Sanchuelo. Maar terwijl Abd al-Rahman een inval deed in het christelijke noorden, brak er een opstand uit in Córdoba die hem afzette, en hij werd gedood toen hij probeerde de macht te herstellen.

De titel van kalief werd symbolisch, zonder macht of invloed. De dood van Abd al-Rahman Sanchuelo in 1009 markeerde het begin van de Fitna van al-Ándalus, met rivalen die aanspraak maakten op de nieuwe kalief, geweld dat het kalifaat overspoelde en invallen van de Hammudidische dynastie. In 1031 viel het kalifaat uiteen in een aantal onafhankelijke taifa’s, waaronder de Taifa van Córdoba, de Taifa van Sevilla en de Taifa van Zaragoza. De laatste kalief van Córdoba was Hisham III (1027-1031).

In de 11e eeuw stortte het Kalifaat in en viel het uiteen in microstaten, de taifa’s (tot 25) die, verzwakt, geleidelijk werden heroverd door de christenen. Het laatste islamitische koninkrijk in Spanje, het koninkrijk Granada, viel in 1492. De laatste moslims, die onder christelijk recht leefden, werden in de 17e eeuw gedwongen zich te bekeren of te emigreren.

Stichting van de Omajjaden dynastie van Spanje


Omajjaden van Córdoba

De Omajjaden van Spanje, de Omajjaden van Andalucía of de Omajjaden van Córdoba, dit was de dynastie die eerst een emiraat stichtte in 756 in al-Ándalus en daarna een kalifaat dynastie in 929. Zij zijn een tak van de Marwanid Omajjaden die in Damascus regeerden over het Arabische rijk. De laatste kalief van deze dynastie die in Córdoba regeerde, Hisham III, werd in 1031 afgezet.

      • 750: Slag bij de Grote Zab. De Abbasiden achtervolgen en vermoorden het Umayyad-kalifaat van Damascus (661-750) en vestigen een nieuw kalifaat met Kufa als hoofdstad.
      • 14 augustus 755: Abd al-Rahman, de enige overlevende van de afslachting van de Omajjaden, belandt in Al-Munakab, in het zuiden van al-Ándalus (gebieden van het Iberisch schiereiland en Gallië die toen onder islamitische heerschappij stonden), met het vaste voornemen een onafhankelijke staat te stichten.
      • 756: Met de steun van de Syrische Yund (militair district, leger) won hij de slag bij Al-Musara en riep zichzelf uit tot emir, waarmee hij de politieke eenheid van de Ummah verbrak, terwijl hij het religieuze gezag van Al-Mansur, de Abbasidische kalief van Bagdad, bleef erkennen. Om het land te pacificeren en zijn macht en onafhankelijkheid veilig te stellen van de samenzweringen van zijn door de Abbasiden gesteunde vijanden, vertrouwde Abd al-Rahman I, bijgenaamd “de Emigrant”, de politieke verantwoordelijkheden toe aan leden van zijn familie en clientèle. Hij vertrouwde op het leger, breidde het uit en stelde een huurlingenwacht in, waardoor hij gedwongen werd de belastingen te verhogen om de salarissen te betalen.
      • 766-776: Zijn beleid stuitte op verzet van de Jemenieten en de in Spanje wonende moslim-Berbers, die herhaaldelijk in opstand kwamen.
      • 30 september 788: Abd al-Rahman I, stichter van de dynastie van Omajjaden en omvormer van al-Ándalus tot een onafhankelijke en gestructureerde staat, overlijdt in Córdoba.

Volgens historicus Pierre Guichard waren alle Omajjadische vorsten die in Córdoba aan de macht kwamen, zonen van concubineslaven, meestal van inheemse “Galicische” afkomst uit de overgebleven christelijke gebieden van Noord-Spanje en het noordwesten. Volgens de auteur “halveerde met elke generatie het aandeel Arabisch bloed dat door de aderen van de heersende vorst stroomde, zodat de laatste van de lijn, Hisham II (976-1013), die volgens de enige genealogie van de mannelijke afstamming van zuiver Arabische afkomst is, in werkelijkheid slechts 0,09% Arabisch bloed had”.

Stamboom van de familie Omajjad. In blauw staat kalief Uthman, een van de vier orthodoxe kaliefen. In groen, de Umayyad kaliefen van Damascus. In geel, de emirs van Córdoba. In oranje de Omajjadische kaliefen van Córdoba (NB: Abderraman III was emir tot 929, toen hij zichzelf tot kalief uitriep). De verwantschap van de Omajjaden met de profeet Mohammed is weergegeven in hoofdletters.

Kaliefs van Córdoba


Omajjaden kaliefs van Córdoba

      • Abderramán III (929-961).
      • Alhakén II (961-976).
      • Hisham II (976-1009 y 1010-1013).
      • Muhámmad II (1009 y 1010).
      • Sulaimán al-Mustaín (1009 y 1013-1016).
      • Alí ben Hamud al-Násir (1016-1018).
      • Abderramán IV (1018).

Hammudiden kalief van Córdoba

      • ʿAli ibn Hammud al Nāsir li-Dīn Allāh (1016-1018)
      • Al-Cásim al-Mamún (1018-1021 y 1023).
      • Yahya al-Muhtal (1021-1023 y 1025-1026).
      • Al-Ma’mum al-Qāsim ibn Hammud (1023)

Omajjaden kaliefs van Córdoba (hersteld)

      • Abderramán V al Mustazhir bi-llāh (1023-1024).
      • Muhammad III al Mustakfi bi-llāh (1024-1025).
      • Hisham III (1027-1031).

Hammudiden kalief van Córdoba (Interregnum)

      • Yahya ibn ʿAli ibn Hammud al-Muʿtali bi-llāh (1025-1026)

Omajjaden kaliefs van Córdoba (hersteld)

      • Hisham III al-Muʿtad bi-llāh (1026-1031)

Einde van het Kalifaat


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

Annountations

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2023-04-15

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3, GNU version 2, GNU version 3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the license.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS