Plaza Mayor (Madrid)

Plaza Mayor (Madrid)

Het Plaza Mayor ligt in het centrum van Madrid, ongeveer 200 meter ten westen van het Puerta de Sol en aan een van de belangrijkste straten Van Madrid het Calle Mayor.

 

Wat interesseert u het meest:

Geschiedenis


Gegevens
Plaats Madrid, Spanje
Geschiedenis van het plein
Constructie 1580 – 1619
Inauguratie 1619
Architecten Juan de Herrera
Juan Gómez de Mora
Kenmerken
Type Hoofdplein
Stijl Barok
Afmeting 129 mtr lang, 94 mtr breed
Bescherming
Ondergebracht als monument bij het: Bien de Interés Cultural
Belangrijke data: Herbouwd in 1631, 1670 en 1790 na opeenvolgende branden.
Kaart van Madrid (1656), detail

De historie van het Plaza Mayor in Madrid kenmerkt een reeks van historische en stedelijke gebeurtenissen die plaatsvonden vanaf de 16e eeuw. Het Plaza Mayor is ontstaan uit de open plek, een ven, dat het Laguna de Luján heette en dat na drooglegging het Plaza del Arabal vormde. Het lag net buiten de muren van de beginnende stad. Later lag deze open ruimte, met een rechthoekige vorm, meer in het centrum van het zogeheten Madrid de los Austrias en had de functies van een plaza Mayor. Het plein is een idee van Spaanse koning Felipe II die het wilde verbouwen. Het werd pas uitgevoerd door zijn koninklijke opvolger; Felipe III en Carlos II. Gelegen naast het populaire Puerta del Sol heeft het zowel aan stedelijke als aan sociale bekendheid gewonnen omdat het tevens een ontmoetingsplaats en markt is. Er waren drie branden voor nodig om de gebouwen rondom het plein te veranderen. In 1631 was het de beurt aan architect Juan Gómez de Mora, in 1672 was het Tomás Román en in 1790 veranderde de Architect Juan de Villanueva nog een deel van het uiterlijk, dat er vanwege het werk en het herontwerp van de verschillende architecten ook verschillend uitziet. Maar ook omdat de hervormingen in verschillende tijden plaatsvond zijn er verschillende voorbeelden van classicisme, barok, romantiek, etc te zien. Gedurende zijn geschiedenis werd de staatsmacht en de politiek geïdentificeerd met deze openbare ruimte.

Ornament van de Plaza Mayor ter gelegenheid van de intocht van Carlos III in Madrid. Lorenzo Quirós (1760), geconserveerd in het Real Academia de Bellas Artes de San Fernando.

De functies van het Plaza Mayor zijn, in de loop van de geschiedenis, langzaam veranderd. Het begon als centrum van het Hof en van de stad, daarna werd het ’t middelpunt van de historische wijk en nu is het een plaats waar dagelijks duizenden toeristen langs komen. De 12.000 m² maakte gedurende de 18e eeuw elke week plaats voor een markt, hier vonden de grote festiviteiten en religieuze gebeurtenissen plaats. In sommige gevallen werden hier de ketters terechtgesteld. Voor openbare executies was dit de meest geschikte plek, de gevangenis bevond zich om de hoek (Meson de Tortillas). In de 19e eeuw verloor het zijn hoofdrol aan de Puerta de Sol dat nog later in de 20ste eeuw zou worden toebedeeld aan de Gran Via. Na drie opeenvolgende branden, in 1631, 1672 en 1790 veranderde het uiterlijk van het plein, en in de jaren zestig van de 20ste eeuw veranderde het uiterlijk nogmaals door een grootschalige, vijf jaar durende verbouwing en verloor het ’t aanzien wat het tot de 21ste eeuw had gehad. In de jaren ’20 bood het plaats aan een zondagsmarkt voor filatelie en numismatiek, evenals een kerstmarkt in december en was het een plek voor culturele tentoonstellingen.

De ruimte voor het plein


De oude en de nieuwe situatie.

 

De geschiedenis van Madrid begint in de 9e eeuw met het installeren van de islamitische verdedigingswerken, die de hoge oever van de Manzanares gebruikte om een samenloop van stedelijke routes te verdedigen. De huidige naam van Madrid komt van het Romeins-Moorse Matrice, uitgesproken als Matrich, wat “baarmoeder, moeder” of “bron” betekende. De christelijke bezetting van de stad, in de 11e eeuw, en het verkrijgen van de jurisdictie die de bestuurlijke en politieke organisatie mogelijk maakte, zorgde voor een geleidelijke toename van de bevolking. Het daaropvolgende periodieke bezoek van de Castiliaanse koningen en de constructie van de verdedigingsmuur in de 12e eeuw gaven aanwijzingen voor een constante bevolkingsgroei. De stadsrechten (La Carta de Población) van het Vicus Sancti Martini werd in 1126 door Alfonso VII aan de stad Madrid toegekend. Ondanks deze defensieve omheining rond de groep huizen, groeit de stad uit richting het oosten, vanwege topografische kenmerken en de economische kracht van de zogenaamde arrabales. De stad groeide verder buiten de muren en voerde haar activiteiten uit op het open veld erbuiten.

Aan de rand van de ommuurde stad lag een lagune, genaamd Luján dat door de noodzakelijke uitbreiding werd drooggelegd, en als zodanig ruimte bood voor een nieuwe buitenwijk (krottenwijk). Op deze wijze zien we vanaf de 13e eeuw in de administratieve documentatie van de stad regelmatig de naam Plaza de Arrabal verschijnen, waar zich de commerciële activiteiten, de gildes, van de stad samenvoegden. Deze nieuwe ruimte waarop zich het toekomstige Plaza Mayor zou bevinden, werd geboren als een natuurlijke samenvloeiing van wegen van Toledo en Atocha. In de 15e eeuw was Madrid niet groter dan zo’n vijfduizend inwoners, terwijl andere Castiliaanse steden dit aantal ver overstegen.

La plaza del Arrabal

Deze brede plaza-vormige ruimte stond bekend als Plaza de Arrabal en werd gebruikt als plaats voor de belangrijkste markt van de stad. Het was ook de plaats waar het eerste ‘casa porticada‘ (gebouw waarin een galerij, een overkapping met bogen, is verwerkt) van Madrid werd gebouwd, dat de functie had om de handel in het plein te reguleren. Het plein was niet gesloten, het was ook niet groot en de indeling was onregelmatig. Het stond bekend om zijn commerciële handel en verkoop van ambachtelijke producten. De komst van het Hof naar de stad Madrid zou een demografische groei van de bevolking op gang brengen dat de beschikbare ruimte voor de handel naar het oosten duwde. Er waren meerdere ruimtes met soortgelijke functies zoals het Puerta Cerrada en het Puerta de Guadalajara. Een van de huiseigenaren van het Plaza del Arrabal de Santa Cruz besloot in 1541 besloot om de gevel van zijn huis te veranderen door er een arcade van granieten zuilen in aan te brengen. De eigenaar genaamd, Mari Gómez gaf het begin van een stijl aan. Dit deed de gemeenteraad besluiten om het in de toekomst op al de resterende ruimte toe te passen. Voor de uitvoering geeft men de architect en alarife (bouwmeester) Antonio Sillero de opdracht een ontwerp voor de rest van de ruimte te maken. Dit was de trigger voor het bouwen van de arcades aan het begin van het Plaza.

Plaza Mayor in het jaar 1890.

Het Plaza de Arrabal bezat een wanordelijk marktkarakter van verschillende koopwaar en voedsel. In 1565 beschrijft de corregidor Francisco de Sotomayor in een ‘Overzicht van de Werken van Madrid‘ (Memoria de las Obras de Madrid) de noodzaak om de ruimte van de Plaza te hervormen en uit te breiden vanwege het oude uiterlijk van sommige bestaande huizen. In zijn rapport verwijst hij naar een huis dat bestemd was als bakkerij en een ander als slagerij. Het plein staat bekend om de viering van de eerste processies van het Corpus Christi.

De komst van het Hof

Felipe II begon in het voorjaar van 1561 met de voorbereidingen voor de definitieve overdracht van het Hof van Toledo naar de stad Madrid. Deze verplaatsing van het zwaartepunt van de macht heeft als neveneffect dat er zich een groot aantal edelen in de straten zullen bevinden. De intocht van zijn toekomstige vrouw, op 26 november 1570, maakte dat de belangrijkste straten van Madrid er op hun best uitzagen en versierd waren. Maar het Plaza del Arrabal maakte geen deel uit van de route. De kroniekschrijver Lopez de Hoyos beschrijft deze operatie van deze koninklijke intocht, waarbij hij de Puerta de Guadalajara beschrijft als de hoofdingang en tevens de afwezigheid van het Plaza vernoemd. De corregidor van de stad was Luis Gaytán de Ayala, tevens commissaris van de koninklijke rechter Agustín Ximénez Ortiz. De persoonlijke ambities van deze twee functionarissen leidde tot het onder de aandacht brengen van het Plaza de Arrabal zijnde het voorwerp van de toekomstige urbanistische veranderingen voor de stad. Gaytán de Ayala stelt in 1581 een programma samen voor de renovatie van het Plaza (de Francisco Zabalburu Bibliotheek heeft dit document in bewaring). In 1581 maakt de architect Juan de Valencia een plan voor het Plaza del Arrabal dat de verdeling van de ruimte aan het eind van de 16e eeuw duidelijk Illustreert. De studies uitgevoerd door Juan de Valencia gaven aanleiding tot een voorstel dat werd verstuurd naar Lissabon, de woonplaats van Felipe II. Hij antwoord namens Juan de Herrera in de vorm van een memorandum gericht aan Juan de Ibarra, secretaris van de Koninklijke Werken (Obras Reales). Juan de Valencia ontmoet eind maart 1582 Ayala en Ximénez. Hij geeft hen Koninklijke goedkeuring voor de sloop van een blok huizen, de grond te zuiveren en te egaliseren, en, het gebied dat het Plaza de Madrid moet rechthoekig gemaakt worden.

Felipe II en de constructie


De achteruitgang van het Plaza del Arrabal deed Felipe III in het begin van de 17e eeuw besluiten om het plein te renoveren. Dit betekende de sloop van de omgeving en de bouw van een nieuwe Plaza in overeenstemming met het machtige Koninklijke Hof. De eerste architect die verantwoordelijk was voor het construeren van deze ruimte was Juan Gómez de Mora, een van de beste studenten van Juan de Herrera. De architect Juan de Mora begon in 1617, nam twee jaar de tijd om zijn project te voltooien, waarvan de kosten neerkwamen op zo´n 900.000 dukaten.

De eerste sloopwerkzaamheden

Het koninklijke balkon met daarboven het wapen van Carlos II.

In het Ayala-rapport werd vermeld dat het sloopproject gefinancierd zou worden met een bijdragen van de bewoners. Op 8 april 1582 werd besloten het huizenblok af te breken. De bewoners verhuisden naar aangepaste woningen in het naburige Plaza de Santa Cruz. De echte sloop van werd uitgesteld totdat de financiering van het project duidelijk was. Een Real Provision van Felipe II gedateerd 17 september 1593 in Barcelona geeft sommige winkeliers toestemming zich te vestigen en hun commerciële activiteiten te hervatten op de Plaza del Arrabal. De sloop van het huizenblok begon eind februari 1583. Na zijn terugkeer uit Lissabon heeft Felipe II in juni van datzelfde jaar twee Koninklijke Besluiten afgekondigd die de stad in staat stelt de werken te financieren. In de eerste van de decreten verleent hij een compenserende som geld aan de bewoners van de gesloopte huizen, in het tweede verleent hij een bewoner een bedrag met als doel zijn gevel aan het plein te verfraaien. In mei 1583 waren alle percelen volledig gesloopt. Ximénez Ortiz was alert op de sloopwerkzaamheden en stopte met de constructie van de nieuwe huizen om te controleren of alles volgens afspraak was geregeld.

De tussenkomst van Juan de Valencia in het oorspronkelijke ontwerp en in de details van de architectonische hervorming van het Plaza Mayor en het naburige Plaza de Santa Cruz was doorslaggevend om homogeniteit in het ontwerp te bieden. Hij droeg zorg voor de homogeniteit in de hoogtes van de nieuwe gebouwen, in het gebruik van materialen, de kleur van de gevels en de projectie van de balkons. Sommige van de nieuwe hervormingen in de omgeving van het Plaza zorgde ervoor dat Antonio Sillero, die eerder aan andere gebouwen van het Plaza del Arrabal had gewerkt, weer terugkeerde. Antonio werkte nu samen met zijn neef Diego Sillero. De brand die plaatsvond op het Plaza de Guadalajara in 1579 beïnvloedde Juan de Valencia in de constructie van het bouwwerk, hij veranderde het ontwerp van de toegangswegen naar het Plaza Mayor. Deze herindeling van de omgeving van het plein zorgde voor een herziening van de prijs van de huizen.

De constructie van het Casa de la Carniceria (Huis van de Slager)

Na het advies in 1565 stelt de corregidor Francisco de Sotomayor een huis voor dat uitsluitend gewijd is aan slachterijen. De eerste bouw werd op de zuidelijke kant van het plein gerealiseerd welke dienst zal doen als slagerij voor de stad. In de 16e eeuw was de verkoop van groente uitsluitend toebedeeld aan de winkeltjes van het naburige Puerta del Sol. Tijdens de brand van 1631 werd de zuidkant van het plein volledig in as gelegd. Op dit moment is deze gevel even hoog als de rest van de gevels van het Plaza Mayor. Het enige wat er uitspringt zijn de twee torens op het dak en de verlaagde zolderverdieping daartussen.

De gevel van Casa de la Carnicería tussen de twee ‘poorten’ (links is geen echte poort).

De constructie van het Casa de la Panaderia (Huis van de Bakkerij)

De bouw van het ‘Casa de la Panaderia aan de noordelijke kant van het Plein, vond plaats na de eerste uitbreiding in het begin van de 17e eeuw. Het gebouw, opgenomen in het ontwerp, bevat nog steeds een van de emblemen van de Madrileense Habsburgers (huis van Oostenrijk). Het gebouw werd voltooid in 1612. De chronologie van de constructie had zo zijn complicaties als gevolg van de verplaatsing van het Habsburgse Hof naar de Castiliaanse stad Valladolid in de periode van 1601 tot 1606. De reden voor de bouw van dit gebouw was een crisismoment in de levering van brood in 1589 in Madrid.

De voorgevel van Casa de la Panadería.

Er ontstonden opstanden, veroorzaakt door de slechte verdeling van het brood in de hoofdstad, welke de corregidor, Luis Gaytán, ertoe brachten om een soort monumentale bakkerij voor te stellen, een opslag plaats voor tarwe en meel met een paar bakkerijen. Het project had wel een speciale financiering nodig waarop Gaytán voorstelde dat dat moest komen van de belastingen vastgelegd op de verhuurprijzen en eigendommen van de stad. in dit contract zien we ook de eerste ontwerpen van Juan de Valencia. Het project werd opgedragen aan de alarife Diego Sillero , die op 26 april 1590 een bouwcontract tekende. De eerste ontwerpen van het ‘Casa de Panaderia’ (het Gebouw van de Bakkerij) werden officieel aan Felipe II meegedeeld doormiddel van een rapport aan de Junta de Policía (Raad van Politie) van 28 juni 1590. Latere opmerkingen aan de Raad van Bestuur tonen een gedetailleerde follow-up van de evolutie van de werken van Felipe II. Waaronder het advies aan de gemeenteraad om aan de voorkant van het ontwerp een arcade toe te voegen, waarschijnlijk geïnspireerd door de arcades aan de ingang van de basiliek van het klooster van El Escorial. Sillero nam nota van wat de koning voorstelde en bracht granieten arcade aan in plaats van houten. Uiteindelijk gaf de Raad, medio 1592, opdracht tot de bouw van het Bakkerijgebouw. Ook hier moesten een aantal huizen worden gesloopt om het gebouw te kunnen realiseren. Sillero wijdde zich meerdere jaren aan de bouw van de bakkerij, waarbij hij zijn werk combineerde met andere werken in de buurt van het plein. Toen Sillero op 7 september 1598 tweeëntwintig smeedijzeren balkons bestelde, waren de werken in een vergevorderde stadium. De twee torens van de bakkerij zijn afgewerkt met leisteen in de stijl van de toenmalige Nederlandse huizen (casa de Países Bajos) aan het einde van 1598.

Vlak voordat het gebouw klaar was, had Felipe III de troon van zijn overleden vader (Felipe II, 1598 gestorven in El Escorial) overgenomen. Het Hof verhuist naar haar zetel Valladolid. Sillero begeleid enkele werken in Madrid waaronder het  Real Casa de la Panadería (Koninklijke Huis van de Bakkerij). Door de verhuizing van het Hof naar Valladolid kwam de bouw ven het Plaza Mayor op de achtergrond te liggen in tegenstelling tot de nieuwe positie van Valladolid. Deze overdracht zou voor een periode van vijf jaar worden voortgezet, waarna het Hof terug kwam op zijn schreden en weer naar Madrid kwam.

De constructie van de noordvleugel was, in het lage gedeelte, bestemd voor de bakkerij. De kamers en balkons van de hoofdverdieping waren gereserveerd voor de koninklijke familie, zodat zij de stierengevechten vanaf het balkon gade konden slaan. De brand van 10 augustus 1672 vernielde het gehele gebouw. De verantwoordelijke voor de reconstructie was de architect José Jiménez Donoso, die het oorspronkelijke ontwerp van Sillero wilde behouden. In 1732 werden de kantoren van het Peso Real (wie kan mij helpen dit te vertalen?), dat kwam uit de naburige Calle de Postas,  verplaats naar dit gebouw. Het Casa de la Panadería werd gebouw met een hoogte van vier verdiepingen, net als de omliggende gebouwen. In het hogere gedeelte, in het centrale deel van het gebouw is op de gevel  het Wapen van Spanje, met wapens uit de tijd van Carlos II, waarin verwerkt wapens van Castilla y León, dat van Aragón en Sicilië, van Oostenrijk, Modern Bourgondië , het Oude Bourgondië, Brabant en dat van Vlaanderen en Tirol. In het midden staat het symbool van Granada.

Felipe III regeerde en door zijn toedoen maakte hij het oude plein van deze stad ongedaan en vernietigde het en werd het in twee jaar tijd opnieuw opgetrokken, als president van Castilla, Don Fernando de Acebedo, aartsbisschop van Burgos, en als inspecteur van Castilië, de advocaat Pedro de Tapia van de  Hoge Raad van Castilië en Algemene Inquisitie en corregidor Don Francisco de Villacís, Ridder in de Orde van Santiago, en Commissarissen, Juan Fernández en Don Gabriel de Ocaña de Alarcón, Ridder in de Orde van Santiago, Juan de Piñedo, Francisco Enríquez de Villacorta en Don Fernando Vallejo Gentil, Heer van het huis van Zijne Majesteit eindigde in het jaar 1619.

Het bakkerij-gebouw werd drie maal getroffen door brand maar telkens werd het weer opgebouwd door verschillende architecten die de stijl van de vorige in stand hield. In 1987 werd het het stadsarchief (Archivo de Villa) vanuit het Casa de Panadería naar het Centro Conde Duque verplaatst, waar het eigenlijk vandaan kwam.

Het voltooien van het Plaza Mayor


Op 4 september 1620 geeft Juan Gómez de Mora in een rapport aan dat de nieuwe straat (op dit moment de Calle de Ciudad Rodrigo) en de Plaza Mayor klaar zijn. In 1634 geeft Felipe IV toestemming voor de aanleg van een nieuwe toegangsweg in de Casa de Panadería met als doel een exclusieve toegang voor de rijtuigen van de koninklijke familie tot het Plaza Mayor te creëren.

De branden van het plein


Er waren drie branden die het plein van vorm deden veranderen ten opzichte van het eerste ontwerp. Na de brand van 1790 wordt het een rechthoekig plein van 129 mtr lang en 94 meter breed, zoals we het vandaag de dag nog steeds kennen. De schade van de laatste brand was zo groot dat de architect Juan de Villanueva een heel nieuw reconstructieplan opstelde. Villanueva opperde om van twee gevels de hoogte naar beneden te brengen en de ruimte van het Plaza Mayor te sluiten zodat deze alleen toegankelijk werden via de grote arcades. Na de brand van 1790 werd het Plaza Mayor herbouwd in de staat zoals wij die nu kennen. In 1804 was er nog een brand maar die was veel minder omvangrijk dan die andere, het was wel een goede waarschuwing waarbij de bevolking herinnerd werd aan de vorige brand van 1790.

De eerste: 1631

De eerste brand vond plaats in de nacht van 6 op 7 juli 1631 en was het gevolg van vonken die uit een oven sprongen. Het duurde drie dagen voordat men het vuur onder controle had, dertien mensen overleefde de brand niet. De zuidkant van de Plaza was totaal vernield. Vanaf de Arco de Toledo tot de Calle de Botoneras. Bijna dertig huizen werden gesloopt, waaronder het Real Casa de Panadería, en er waren nog eens vierentwintig huizen getroffen door het vuur. Dit vuur verspreidde zich snel en dankzij de gesmolten loden dakbedekking, die in de vorm van tegels in 1621 als decoratief detail waren toegevoegd, was het bijna onmogelijk het vuur te doven. Bij deze brand kwamen Felipe IV en de graaf-hertog de Olivares naar de brand vanwege de nabijheid van het Alcázar en brachten ze het onaangetaste (onvergankelijke) lichaam van Isidro Labrador naar het vuur om het op wonderbaarlijke wijze spontaan te doen doven, hetzelfde deden ze met de maagden van Atocha, Almudena en de Remedios. Op de balkons werden geïmproviseerde verhogingen gebruikt om de verspreiding van huis tot huis te voorkomen. Tot in de Calle de Toledo, en tot aan Calle Imperial waren er huizen getroffen door de brand. Op 8 juli kwam de gemeenteraad bijeen om een zoektocht naar de overlevende te organiseren.

De operaties om het vuur te stoppen maakte dat alle emmers ten behoeve van de waterdragers in beslag genomen werden gedurende de periode van de brand, maar ook dat het water uit privé-putten en nabijgelegen fonteinen werd gebruikt. De autoriteiten waren behoedzaam dat er geen plunderingen plaats vonden tijdens deze branden. Ondanks alles werden er een maand later, omringd door de zwartgeblakerde gebouwen, stierengevechten gehouden op het Plaza De Santa Ana. De viering werd bijgewoond door de koning en zijn gehele hofhouding, en een jaar later werd er een Auto de Fe (autodafe) georganiseerd in de zuidwestelijke hoek van de Plaza. Dat de restauratie in 1633 nog niet is voltooid bewijzen enkele rechtszaken van bewoners aan het gemeentehuis die eisen dat de reparaties worden voltooid. Gedurende deze jaren werden de koninklijke feesten niet op het Plaza gehouden, maar verplaatste deze naar andere plekken zoals het Retiro. De verantwoordelijke persoon voor deze reconstructie was de architect Juan Gómez de Mora, en een van de eerste corrigerende acties waartoe hij bevel gaf, was het vervangen van de loden dakpannen.

De tweede: 1672

In 1672 brandde het Real Casa de la Panadería af, dat werd herbouwd door de architect Tomás Román. Hij werkte samen met een team, dat bestond uit Marcos López, Pedro Lázaro Goiti, Juan de León en Lucas Román. Het vuur had dezelfde afmetingen als de vorige en de paniek bij de inwoners van Madrid was groot. In 1674, na zeventien maanden, begint men aan de herbouw van het Real Casa de la Panadería (het Koninklijke Bakkerij Gebouw). De financiering kwam van Koninklijke en gemeentelijke fondsen goedgekeurd door Mariana de Austria. Na de verbouwing stond er een gebouw gesteund door een arcade van stenen pilaren. De gevel was uitgerust met 33 balkons en op de zijkant van het dak stonden twee torenspitsen.

Tijdens de regeerperiode van Don Carlos II en koningin Mariana de Austria, zijn moeder en voogd, werd deze Real Casa de la Panadería dat op 2 augustus 1672 afbrandde, vanaf de verbeterde fundamenten weer herbouwd, en werd getekend door de President van Castilla, Pedro Nuñez de Guzman, Graaf van Villaumbrosa en Castronuevo en opzichter van het werk Don Lorenzo Santos van San Pedro van de Koninklijke Raad van Castilla, ridder in de Orde van Santiago, en corregidor van deze stad Don Baltasar de Rivadeneira y Ciñiga, Markies de la Vega del Consejo en Heer van dezelfde orde en de Regidores Comisarios (commisarissen bestruursleden) Don Gerónimo Damaoy Casanaey en Rafael San Guineto, Don Tomás de Alava y Arigón en Don Andrés Martínez Navarite ridders van dezelfde Orden y Caballería de Santiago. Het is klaar in zeventien maanden. Jaar 1674.

Tijdens de algemene reconstructie van het Casa de la Panadería werd er gelijk een verbetering aan de toegangstrap van de koninklijke balkons doorgevoerd. De balkons van dit gebouw werden bij de verschillende vieringen als tribunes gebruikt, waarbij, bij deze reconstructie, het koninklijke balkon extra benadrukt werd. Er werd ook gelijk een straat aangelegd waarlangs de koninklijke rijtuigen een betere toegang tot het plein kregen.

De derde: 1790

In de nacht van 16 augustus 1790 vond er een derde brand plaats. Deze brand wordt als de meest catastrofale van de drie branden gezien, waarbij één derde van de omliggende gebouwen wordt vernietigd. Vooral de westkant van de Plaza. Huisbranden waren gebruikelijk aan het einde van de 18e eeuw, er werd namelijk veel hout in de constructie gebruikt. Na de tweede brand van 1672 was er weer veel hout gebruikt en dus was het eigenlijk gewoon een kwestie van wachten op de volgende ramp. De waarheid is dat er maar weinig middelen beschikbaar waren om de brand te blussen, waardoor de vraatzucht van het vuur de komende twee dagen alleen maar toenam. De enige oplossing was de sloop van de aangrenzende gebouwen zodat er een soort brandgang ontstond, waarna men de brand na drie dagen onder controle kreeg.

De vernietiging van het Plaza Mayor door de brand van 1790.

Men gaf de stadsarchitect Juan de Villanueva de opdracht om het Plaza Mayor van Madrid opnieuw te herbouwen. Villanueva besloot bij de reconstructie geen gebruik te maken van houten steigers en dat het bouwwerk voornamelijk werd opgetrokken uit steen en baksteen. Juan Villanueva handhaafde wel het initiële ontwerp van Juan Gómez de Mora. Hij elimineerde de vijfde verdieping van sommige gebouwen zodat er een zichtlijn ontstond die overal even hoog was. Nu was het gehele plein in overeenstemming met het Casa de la Panadería. Juan Villanueva stelde gelijk een gemeentelijke verordening op ter voorkoming van dit soort branden, de vorige gingen terug naar Teodoro Ardemans. Hij plande de volledige ombouw van de Plaza, inclusief bogen die naar de aansluitende straten van het plein leidden. De reconstructie van het plein werd voortgezet tot 1854, het jaar waarin Villanueva stierf. Sommige van de samenwerkingen kwamen van Antonio López Aguado en Custodio Moreno.

Vieringen en gebruik van het plein


Vanaf het begin had het plein twee gedefinieerde functies: aan de ene kant een ruimte gewijd aan de commercie en aan de andere kant een plaats gewijd aan verschillende feesten, zowel koninklijke als populaire. Door de geschiedenis heen zijn de gebruiken van deze twee concepten beetje bij beetje aangetast en in sommige gevallen zijn er nieuwe festiviteiten en activiteiten ontstaan. Na de instelling van het Plaza ontstond er in de arcades een meer gespecialiseerde handel.

Plein voor stierengevechten

Tutillimundi op het Plaza Mayor, gravure van Francisco Ortego (Museum Universal, 28 juli 1861)

Het plein werd sinds de oprichting, toen het nog Plaza del Arrabal heette, gebruikt als een arena van verschillende stierengevechten en rejoneos (apart onderdeel van strierengevechten). Dit evenement groeide sinds de 15e eeuw enorm in populariteit en was tijdens de 18e eeuw op zijn hoogtepunt. Er waren twee soorten stierengevechten: de gebruikelijke stierengevechten, die werden bijgewoond door het gewone voetvolk, en de koninklijke, voorbehouden aan bepaalde personages van het Hof. De eerste werden georganiseerd door de gemeenteraad, de tweede door de ceremoniemeesters van het Hof: Mayordomía Real, over het algemeen meer luxueuzer. De populaire stierengevechten werden rond het feest van San Juan (juni) en later dat van San Isidro (mei) en die van San Pedro en San Pablo gehouden. Tijdens deze vieringen was het plein geconditioneerd, wat inhield dat de Plaza met houtenschotten was afgezet, de ringruimte was rechthoekig. De meest edelen konden plaats nemen in het Real Casa de la Panadería, met de Guardia Real (de Koninklijke Garde) eromheen. In de open straten (zonder boog) die uitkwamen op het plein, werden kortstondig houten huizen gebouwd met balkons; deze locaties noemde men “claros”.

De eigenaren van de omliggende huizen verhuurde hun balkons met uitzicht op het Plaza. Gedurende de dag werden er verschillende stierengevechten gehouden. De gevechten die ’s ochtends gehouden werden waren minder populair en die ’s middags werden gehouden waren van grotere maatschappelijke relevantie, dan waren er ook meer autoriteiten aanwezig. Een stierengevecht kan twee minuten duren maar je hebt er ook bij die wel twee uur duren, dat hangt af van de stier en van de toreador. Nadat de stier was gedood werd hij afgevoerd op een kar, totdat de corregidor Juan de Castro y Castilla op 10 augustus 1623 voor het eerst in de geschiedenis besloot dat de stier voortaan door een groep muilezels uit de arena gesleept zou worden. Drie muilezels tijdens de populaire – en zes tijdens de koninklijke stierengevechten. Veel stierenvechters werden beroemd in de stierengevechten van de Plaza Mayor. Een van hen was Pedro de Vergel, die in de 16e eeuw het onderwerp werd van een komedie van Lope de Vega met de titel ‘El mejor mozo de España’ (de beste jonge man van Spanje). Andere spelers waren: Juan de Tassis en Peralta, Juan de Valencia.

Auto de fe

De sambenito.

Dit waren openbare terechtstellingen van plechtige aard, ze werden verscheidene malen op het Plaza Mayor gehouden. Het bestond veelal uit lange ceremonies die in de regel vroeg begonnen en laat eindigden. Deze ‘viering’ op het Plaza Mayor was een openbaar proces tegen de verdachte door het Heilig Tribunaal van de Inquisitie. Het bestond uit het oplezen van aantijgingen en verweren, de beschrijving van het proces en de openbare bekendmaking van het vonnis. De gevangenen droegen een sambenito en een coroza. Het plein was speciaal voor deze Auto de fe ingericht als een theater, het was niet zo dat men het hele plein hiervoor gebruikte, er werd slecht een deel gebruikt. In sommige gevallen waren de assistenten al een paar dagen van tevoren aanwezig op het plein om een goede positie voor de ‘viering van de auto de fe’ te reserveren. In 1624 vierde men de eerste Auto de fe op het Plaza.

De opstelling van het plein tijdens een auto de fe.

Openbare executies

De coroza.

Vanaf de 17e eeuw gebruikte men het plein ook voor het voltrekken van openbare executies. In de regel werden de edelen onthoofd op een platform dat voor het Real Casa de la Panadería (Koninklijk Huis van de Bakkerij) was opgebouwd. Terwijl de wurgpaal voor het gewone volk opgesteld werd voor het ‘Portal de Paños‘ dat zich tegenover het Casa de la Panadería, tussen de poort van de Calle de Toledo en de stenen trappen bevond. Andere gevangene die waren veroordeeld tot de strop, werden voor het Casa de Carnicería opgehangen. Eén van de meest opmerkelijke openbare executies was die van oktober 1621, waar Rodrigo Calderón (Markies van de Zeven Kerken (de las Seite Iglesias)) op het schavot ter dood veroordeeld werd voor diverse aanklachten, en uiteindelijk en public op het Plaza Mayor werd onthoofd, zijn trotse uiterlijk tijdens de executie zorgde voor een Madrileens-gezegde dat luidt: “Tener más orgullo que Rodrigo ante la horca” (“Heb meer trots dan Rodrigo voordat hij werd opgehangen”) hoewel hij niet werd opgehangen maar onthoofd. Het proces van Calderón had op dat moment grote politieke gevolgen. In 1648 werden ook generaal Carlos Padilla en markies de la Vega op het schavot geëxecuteerd wegens samenzwering tegen de koning. De openbare executies werden tot 27 maart 1805 op het Plaza Mayor uitgevoerd, daarna werden deze executies verplaatst naar de Plaza de la Cebada. Tijdens de Franse bezetting keerden openbare executies weer terug naar de Plaza Mayor.

Diverse vieringen

Onder deze vieringen vallen ook de feesten die bestonden uit een soort openbare spelen zoals de middeleeuwse ‘estafermo‘ (houten Klaas) en een soort ridderspelen. Dit soort spelen was populair in de 17e eeuw, dat is te zien op het schilderij van Juan de Corte.

Middeleeuwse spelen, gehouden op het Plaza Mayor.

De luidruchtige feesten van de paard rijkunst werden vaak beschreven in de literatuur van de Gouden Eeuw. Onder de populaire vieringen vielen ook de maskerades of maskerspel, een toneel-, muziek- en dansspektakel dat hoofdzakelijk in de 16e en 17e eeuw in aristocratische kringen populair was en in de carnavalsperiode gevierd werd. De vuren en branden die in de 17e eeuw begonnen en die in de 18e in populariteit toenamen. De theatervoorstellingen. Enkele barokke vieringen, zoals de maskerades, carnavalsoptochten, en een feest dat men ‘parejas’ noemde. Er waren ook verschillende theatervoorstellingen, dansen. In sommige gevallen waren het nationale vieringen, herinnerend aan een gebeurtenis, zoals de overwinning in 1638 in Fuertearabía, waarbij de Spaanse troepen de Franse beleggers versloegen.

Wat betreft de religieuze vieringen moet worden opgemerkt dat de Plaza dikwijls slechts een punt van doorgang was, zoals bij de processies van een broederschappen. Wanneer het religieuze feest op het plein zelf plaats vond werden er vaak altaren opgebouwd. Deze kortstondige altaren gebouwd van hout en doeken werden steeds groter en luxueuzer. Een van de vieringen die geschiedenis heeft geschreven in al de tijd van het Plaza Mayor is het vuurwerk, de nachtelijke verbranding van vuurkastelen, mascletas (een pyrotechnische gebeurtenis die wordt gekenmerkt door een ritmische en lawaaierige compositie die met name overdag in straatfeesten voorkomt; het is typerend voor de comunidad Valenciana, maar dus ook voor de middeleeuwse feesten). De kosten van sommige feesten met vuurwerk waren erg hoog en in veel gevallen vielen deze kosten op de gemeenteraad. Soms waren de branden de oorzaak van branden die uiteindelijk de Plaza veranderden. Op dezelfde manier was de Plaza soms een ruimte voor een bijeenkomst van muiterij en oproer, zoals de muiterij van Esquilache (een opstand die plaatsvond in Madrid in maart 1766).

De 19e eeuw

Het Plaza Mayor was een openbare ruimte voor de ideologische stromingen van elk moment. In 1812 werd het omgedoopt tot ‘Plaza de la Constitución’, tijdens het bewind van Fernando VII werd het ‘Plaza Real’ genoemd om in 1820 weer terug te keren naar Plaza Mayor. Tijdens de Eerste Republiek in 1873 noemde men het ‘Plaza de la República’, en in de periode van de dat de dynastie van de bourbons werd hersteld noemde men het ‘Plaza de Costitución’ maar in de volksmond is het altijd Plaza Mayor gebleven. In het midden van deze eeuw werd het een aangename en elegante plek om te wandelen vanwege de bomen en tuinen binnen het plein.

Het ruiterbeeld van Felipe III.

De moderne tijd


Kort daarna presenteren zich de eerste filatelistische beurzen in de arcades van het Plaza, dat zich vanaf de jaren ’20 verder uitbreidt tot een zondagsmarkt voor filatelie, numismatiek, sigarenbandjes, zakkalenders en bankbiljetten verzamelaars. Tijdens de Tweede republiek is de stad veranderd en is het Plaza het object van een transformatie dat in overeenstemming met zijn tijd is. Op het plein bevond zich een openbare tuin met bomen, bloembedden en fonteinen. Deze toevoegingen lieten weinig ruimte over voor wandelaars of voor vieringen.

Aan het begin van de 20e eeuw begon er een soort handel te ontstaan die zich gespecialiseerd hadden in de verkoop vanuit de arcades. Zo ontsond in 1906 het “Villechenous Platería” op de hoek van de Calla de la Sal. Vervolgens begon Climent Villa “El Gato Negro”, de eerste die wol verkocht per gewicht in Spanje. In het tegenoverliggende gedeelte van Cuchilleros, was daar in 1884 de boekhandel “Zamora” gesticht door Olegario Zamora Torres begonnen.

Naoorlogse periode

Het Bocadillo de Calamarares wordt zo ongeveer het culinaire symbool van het plein in het midden van de jaren ’70.

In 1950 vertrekken vele tramlijnen in Madrid vanaf het Plaza Mayor. In 1953 stopt men met het tramverkeer. De architect Leopoldo Torres Balbas publiceert een controversiële studie die het gebruik van leisteen voorstelt om het noodlottige plein in 1958 te hervormen. De toestroom van voertuigen groeit gestaag in het centrum van de stad en deze beginnen het Plaza al snel als parkeergarage te gebruiken. In 1967 begint men aan de werken voor een ondergrondse parkeergarage dat in 1969 in gebruik genomen werd.

Kerstmis op het plein

De optocht van de Reyes Magos (Drie Koningen) van Madrid werd traditioneel geëindigd op het Plaza de la Villa. In 1969 doet men dit voor het eerst op het Plaza Mayor, inmiddels is dit evenement zover uitgegroeid dat zelfs het Plaza Mayor te klein is. Het uiterlijk van het plein met al zijn typische winkeltjes dateert uit de 19e eeuw. Traditioneel werden de rommelpotten (dat een kerstattribuut is) de beeldjes voor de kerststal en de turrones (een soort nougat) op het nabijgelegen Plaza de Santa Cruz verkocht. Deze verkoop is nu naar het Plaza Mayor verhuisd dat aan het begin van december wordt opgezet.

De verbouwing van de jaren ’60

Gevelplaat van het Real Casa de la Panadería, waarop aangegeven het jaartal van de restauratie van het gebouw.

Men begint te denken aan een hervorming wanneer de loco-burgemeester José Maria Soler-Guijarro Díaz op 30 juni 1956 een brief aan de gemeentebestuur van de stad stuurt met de aanvraag tot een hervorming van het plein. In deze brief vraagt hij om een stedenbouwkundige planning en een verbetering van het grondgebruik, evenals de regulering van de ambulante verkoop. Hij benadrukt in dit schrijven de vervallen staat van veel van de omliggende gebouwen. Hij geeft de verantwoordelijke stadsarchitecten, Enrique Ovilo Llopis en Manuel Herrero Palacios de bevoegdheid om aan de hervorming van het plein te beginnen. Deze architecten maakte een voorstel tot de hervorming in termen van de vernieuwing van de daken, het pleisterwerk van de gevels en de bestrating van het plein met stenen in drie kleuren. Er werd overeengekomen om het hippische monument van Felipe III vanuit het centrum van het plein op zesentwintig meter van de westgevel te verplaatsen, hoewel deze verplaatsing uiteindelijk werd opgeschort. Wat betreft het werk aan de daken werd besloten de vernieuwingen op te heffen en alleen het uiterlijk te homogeniseren door alle daken te bedekken met leisteen, om de zolderverdieping te bedekken. In de gevels werden de balkons verstevigd en de scheuren werden weggewerkt. De fresco’s van Claudio Coello op het Casa de la Panadería werden gerestaureerd.

Voor de bestrating moest de ondergrond groots aangepakt worden (men woont hier op een rotsachtige bodem) om een nieuw horizontaal niveau te maken. Grote hoeveelheden grond en steen werden verwijderd, oude galerijen en putten werden verwijderd. Er werd een nieuw saneringsnetwerk geïnstalleerd, evenals een uitbreiding van het elektriciteitsnetwerk. Eerder was er een helling die de verbinding vormde met de Calle de Toledo en die van Siete de Julio en Felipe III. Na deze nieuwe glooiing bouwde men trappen die op het nieuwe niveau aansloten. Voor het plein werden meer dan een half miljoen straatstenen van porfier, kalksteen en rode graniet uit Ávila (dat in de stad bekend staat als ‘bloedende steen’)gebruikt, die deel uitmaken van een geruite bestrating. Men restaureerde ook de oude klok die in 1881 was geïnstalleerd die eerder gebruikt werd door de Iglesía del Buen Suceso.

Als eerbetoon aan Felipe II werden op 17 oktober 1961 de  werken van de restauratie van het Plaza Mayor ingewijd, zijnde de burgemeester van Madrid, de Excellentie. De Heer Don José Finat en Escrivá de Romani, graaf van Mayalde. Zijne Excellentie. De volledige gemeenteraad stemde ermee in deze gedenksteen te plaatsen ter nagedachtenis van Don José María Soler y Díaz Guijarro, die stierf tijdens de uitoefening van zijn functie op 17 juni 1963, en door wiens initiatief en voortdurende stimulerende kracht de voltooiing van deze werken te danken zijn.

De klok die in de linkertoren van het Casa de la Panadería is bevestigd, werd in de jaren ’70 van deze verbouwing geplaatst. Deze nieuwe klok met een diameter van 1,67 meter, is gemaakt van rood graniet van Ávila en een becijfering van brons. Het heeft een carillon van elf klokken. De klok speelde het Angelus Domini (een katholiek gebed) en daarvoor speelde de beiaard tijdens de middag het Ave Maria van de uit Ávila afkomstige Tomás Luis de Victoria, die organist was aan het Descalzas Reales. De muziek van deze componist werd gekozen omdat hij een componist was van het Hof van Felipe II. Om 21:00 u. speelde de beiaard een motet dat werd toegeschreven aan Carlos V tijdens zijn siesta in het klooster van Yuste en waarvan de tekst luidt: “Ecce sic Benedictur homo qui timet Dominum”. Dankzij het ontwerp van de architect Herrero de Palacios in juni 1970 werd het plein het toneel van middeleeuwse vieringen. De verlichting van de honderd en zeven lantaarns langs de Plaza, één per veranda, werd eind jaren ’60 geïnstalleerd. In het midden van de jaren ’70 neemt de Spaanse televisie een van zijn eerste series in een hoek van de Plaza, de serie is getiteld. ‘Este señor de negro‘, met in de hoofdrol José Luis López Vázquez.

Einde van de 20ste eeuw

Na de restauratie werden er, in het zuidelijke deel nog ventilatieopeningen voor lijn 5 van de metro aangebracht. In het Real Casa de la Panadería werd in 1992 nog een restauratie van de façade uitgevoerd, waarna de schilder Carlos Franco een iconografisch programma maakte dat verschillende elementen van de geschiedenis, gebruik en redenen voor de oprichting van het Plaza Mayor bijeenbracht. Alle motieven zijn geïnspireerd door de Griekse mythologie. Ze richten zich op de Cibeles en de viering van haar huwelijk met Acuático.

Zo ziet het plein vandaag de dag eruit.

De naam van het plein


De naam van het plein is in de loop van de geschiedenis veranderd, de oorspronkelijke naam “Plaza del Arrabal” werd later veranderd in “Plaza Mayor”.

Het werd ‘Plaza del Arrabal’ genoemd toen het buiten de middeleeuwse ommuurde ruimte de van stad lag. Door uitbreidingen van de stad naar het oosten tijdens het bewind van Juan II de Castilla kwam het zo’n beetje in het midden van deze nieuwe wijken te liggen, toen noemde men het ’t Plaza del Arrabal.

Het Plaza Mayor in de maquette van Madrid van León de Gil de Palacio (1828 – 1830), Museo de Historia de Madrid.

In 1812, in overeenstemming met het decreet dat alle Plaza Mayores van Spanje ‘Plaza de la Constitución’ zouden gaan heten, veranderde het zijn naam, maar dat was slechts van korte duur want in 1814 veranderde men de naam in ‘Plaza Real’. Een aantal malen veranderde het weer in ‘Plaza de la Constitución’ namelijk in de periodes van 1820 tot 1823, van 1833 tot 1835 en van 1840 tot 1843.

In 1873 veranderde het zijn naam in ‘Plaza de la República’ en opnieuw in ‘Plaza de la Constitución’ na de restauratie van Alfonso XII in 1876 tot de dictatuur van Primo de Rivera in 1923. Na de proclamatie van de 2e Republiek werd het opnieuw veranderd in de naam ‘Plaza de la Constitución’ tot het einde van de Spaanse Burgeroorlog toen de nog altijd populaire naam ‘Plaza Mayor’ terugkwam en die tot op heden gebruikt wordt.

Karakteristieken


Het wapenschild van Carlos II

Het wapen van Carlos II op de gevel van het Casa de la Panadería.

Buiten de al eerder vernoemde gedenkplaten vinden we nog enkele andere karakteristieken op het plein, zoals het wapenschild van Carlos II. Centraal in het bovenste deel van het Casa de la Panadería bevind zich het in steen gebeeldhouwde wapenschild van Carlos II. Gezien het ontbreken van het wapen van Portugal, kan worden afgeleid dat het schild dat het na 1668 gesneden is, het jaar waarin de Spaanse kroon de onafhankelijkheid van Portugal erkende, dat sinds 1640 eigenlijk een feit was.

Het schild is samengesteld uit de wapens van Castilla en van León, in het eerste kwadrant; het wapen van Aragón en Sicilië, in het tweede kwadrant; het wapen van Oostenrijk en de Moderne Bourgogne, in het derde; en die van het Oude Bourgogne en Brabant, in het vierde, die van Vlaanderen en Tirol in het onderschild en het symbool van Granada in het midden van het schild.

De wapens van Portugal zouden in een hoger hartschild zijn geplaatst, tussen dat van Castilla y León en dat van Aragón.

De ‘Arco del Cuchilleros’

Arco de Cuchilleros (poort van de messenmakers).

De ‘Arco de Cuchilleros‘ (de Poort van de Messenmakers) is misschien wel de meest bekende van de elf ingangen van het Plaza Mayor (verder: 7 de Julio, Arco de Triunfo en Felipe III in het noorden; Sal, Zaragoza en Gerona in het oosten; Toledo (ook wel Arco de Cofreros genaamd) en Cuchilleros in het zuiden (de officiële naam van deze toegang is Calle de la Escalerilla de Piedra); en Ciudad Rodrigo in het westen) en is gelegen in de zuidwestelijke hoek van het plein. De aanzienlijke hoogte van deze boog is te wijten aan de grote oneffenheid die bestaat tussen het Plaza Mayor en de Cava de San Miguel. De architectuur van deze boog is het werk van Juan de Villanueva, die na de brand van 1790 het plein volledig sloot en een reeks arcades voor de toegang mogelijk maakte. De oorsprong van zijn naam werd gegeven door de Calle de Cuchilleros, de oorspronkelijke locatie van het gilde van messenmakers die hun artikelen aan het slagersgilde op het plein verkocht.

De gevels van het plein

Het is een rechthoekig plein dat 129 meter lang en 94 meter breed is, dat volledig is afgesloten door de aaneengesloten gebouwen met drie verdiepingen, met in totaal 237 balkons met uitzicht op het plein.

Het heeft elf toegangspoorten, zes daarvan met grote bogen die het plein verbinden met de achterliggende straten, 7 de Julio en Felipe III in het noorden; Sal en Gerona in het oosten; Toledo naar het zuiden; en Ciudad rodrigo in het westen. Er is een zevende boog, gelegen aan de linkerkant van de gevel van het Casa de Carnicería, die niet samenvalt met enig andere uitgang van het plein, en een achtste, kleinere boog, aan de linkerkant van de westelijke gevel die ook niet overeenkomt met enige andere boog. Drie andere toegangen vallen evenmin samen met een boog: Arco de Triunfo in het noorden; Zaragoza in het oosten; en Botoneras in het zuiden. De Arco de Cuchilleros (de meest bekende) in de zuidwestelijke hoek, en uitkomt op de Calle Escalerilla de Piedra, is niet zichtbaar vanaf het plein, omdat hij verborgen ligt achter deze arcades van het plein.

In het midden van de noordkant van het plein staat het Casa de la Panadería en ervoor, aan de zuidkant, het Casa de la Carnicería. In de arcades, ondersteund door granieten pilaren, vindt men vele winkeltjes, omdat het één van de belangrijkste toeristische plekken van Madrid is, evenals verzamel-, filatelie- en numismatische winkels.

Het beeld van Felipe III


Het ruiterstandbeeld van Felipe III is een monumentaal standbeeld dat staat in het centrum van het Plaza Mayor. Het werd gemaakt door de Italiaanse beeldhouwer Juan de Bologna (Giambologna) en voltooid door zijn leerling Pietro Tacca in 1616. Het was een geschenk van de toenmalige groothertog van Florence aan de koning van Spanje. Aanvankelijk bevond het zich in het Casa de Campo, maar in 1848 beval koningin Isabel II het te verplaatsen naar het Plaza Mayor. Het beeld behoort tot de ‘Bien de Interés Cultural‘ sinds 2017.

De beschrijving van het beeld

Het ruitermonument van Felipe III is een van de belangrijkste monumentale maniëristische beeldhouwwerken, die overgebleven zijn in Europa en zeker het oudste bewaard gebleven buiten Italië. Het beeld is gemaakt van gegoten brons. Voor de realisatie gebruikten de meesters een portret van de koning gemaakt door Pantoja de la Cruz. Het voltooide werk had een gewicht van meer dan vijf en een halve ton. Het koste daarom ook wel enige moeite om het naar Madrid te vervoeren. Momenteel zien we op het voetstuk van het standbeeld, de volgende inscriptie:

    Koningin Isabel II beval op verzoek van de gemeenteraad van Madrid om op deze plaats het standbeeld te plaatsen van de koning Don Felipe III, de zoon van deze stad, die het hof in 1606 herstelde en in 1619 liet hij dit Plaza Mayor bouwen. Jaar van 1848.
Het monument van Felipe III op het Plaza Mayor van Madrid. (foto van Carlos Delgado).  

Het beeldhouwwerk vertegenwoordigd koning Felipe III met onbedekt hoofd, gekleed in half pantser (slechts een verfraaide borstplaat). Op zijn borst hangt de halsketting van de Orden van het Gulden Vlies (Orden del Toisón de Oro) en draagt in zijn rechterhand de ‘bastón de mando‘ (generaalsstaf), die op de taille rust, en in zijn linkerhand houdt hij de teugels van het paard, hiermee wordt het besturen van de staat gesymboliseerd. Het paard staat met het linker voorbeen omhoog, waardoor de figuur beweeglijk wordt. Op de buikriem van het paard zien we de handtekening van de beeldhouwer:

“PETRVS TACCA F. FLORENTIAE 1614”.

De geschiedenis van het monument

Het standbeeld van Felipe III werd in Florence gemaakt door Juan de Bologna die het beeld in brons maakte en door Pietro Tacca die het afmaakte in opdracht van de groothertog van Florence, Cosme de Medici, die het als een geschenk aanbood aan de Spaanse koning.

Het werd gegeven aan Gómez de Mora, als meester-architect van het paleis, en werd eerst in de tuin van het Alcázar gezet tot januari 1617, toen het werd verplaatst naar het Paleis van Vargas de la Casa de Campo. In de tuin van El Reservado bleef het, voor het genot van een aantal opeenvolgende vorsten, enige eeuwen, om wel te verstaan tot 22 maart 1848, staan. Op voorstel van Ramón Mesonero Romanos (toenmalig gemeenteraadslid), gaf Isabel II het bevel om het naar het centrum van het emblematische Plaza Mayor te verplaatsen, omdat dit plein zijn gebruikelijke waarden als arena of plaats voor de realisatie van Autos de fe verloren had, zij wilde het plein daarmee een ander aspect geven door het standbeeld van Felipe III te plaatsen en zodoende de omgeving op een andere wijze te modelleren.

Na de revolutie van 1868 werd het in de magazijnen van de stad bewaard en tijdens de Eerste Spaanse Republiek werd voorgesteld om er een allegorie van de martelaren van 7 juli 1822 voor in de plaats te zetten, maar dit werd nooit gerealiseerd. In 1875, met het herstellen van het vorstenhuis van Bourbon, keerde het ruiterstandbeeld weer terug naar zijn plaats op het midden van het plein. In april 1931 werd getracht het beeld op te blazen, men had via de mond van het paard explosieven aangebracht. Het beeldhouwwerk viel door de explosie op de grond, waarbij zowel het paard als de koning werden onthoofd. Dit op zich onthulde een andere vondst; de explosie verspreidde talloze kleine botjes rond het plein, die afkomstig waren van kleine vogels zoals mussen en zwaluwen, die door de eeuwen heen vast waren komen te zitten nadat ze via de mond van het paard naar binnen waren gekomen. De architect Juan Christóbal kreeg de verantwoording voor het herstel van het ruiterstandbeeld van Felipe III, die schade aan het beeld hersteld en de mond van het paard verzegeld. Het standbeeld staat sindsdien op het Plein, behalve voor een korte periode in 1970, toen het tijdelijk werd verwijderd voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage.

In 2017, toen het 400-jarig jubileum van het Plaza Mayor werd gevierd besloot de regering van de Comunidad de Madrid het standbeeld te beschermen door het een Bien de Intéres Cultural te noemen (een Monument van Cultureel Belang) en het als zodanig definitief behouden zou blijven. Het Directoraat-Generaal voor Cultureel Erfgoed legde uit dat deze stap werd genomen “om de juridische situatie te verduidelijken en tegelijkertijd te wijzen op het historische en artistieke belang ervan”. Het ruitermonument van koning Felipe III bestaat uit het bronzen beeld en het voetstuk, dat “past in de typologie van de monumentale ruitermonumenten die in de klassieke oudheid werden gecreëerd en opgenomen in de artistieke Florentijnse omgevingen van de Renaissance“.


Naar boven

Verwant aan dit onderwerp:

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 2022-10-25

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

The photos/images are licensed under Wikimedia Creative Commons: CC0 1.0CC BY 1.0, CC BY-SA 1.0, CC BY 2.0, CC BY-SA 2.0, CC BY-NC-SA 2.0, CC BY 2.5, CC BY-SA 2.5, CC BY 3.0, CC BY-SA 3.0, CC BY 4.0, CC BY-SA 4.0, Free Art License 1.3 or Public Domain

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the licence.

Coralma*, is own work that can be found as a CC0 1.0 or CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

Eetsnob

eten met passie

Jan Woordenaar Bontje - CULTUUR

Aforismen, bontjes, columns, gedachten, gedichten, haibun, haiku, kyoka, literatuur, poëzie, proza, snelsonnetten, tanka.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, reizen, foto's, gedachten en meer.

De niet genomen weg

Fietsen, wandelen, foto's, gedachten en meer.

MONTSE ANTARES BLOG CINEMA

BANDAS SONORAS.. SOUNDTRACKS.. Y MÁS