
Keltiberiërs: hun Geschiedenis en Cultuur
Mensen die de website van Spaanse Verhalen regelmatig bezoeken weten het; hier worden de namen of benamingen niet vertaald. In de homepagina leggen we haarfijn uit wat de reden daarvan is. U zult begrijpen dat daarom de Keltiberiërs vanaf nu Celtiberos genoemd worden. U leert er gelijktijdig een beetje Spaans spreken.
De term ‘Celtiberos’ (Keltiberiërs) omvat een reeks pre-Romeinse Keltische of gekeltiseerde volkeren. Simpel gezegd waren het dus Kelten die Iberische gewoontes hadden overgenomen, of Iberiërs (Iberos) die Keltische gewoontes hadden overgenomen. We hebben het hier over een periode van 11 eeuwen.
Zij bewoonden het gebied dat op het Iberisch schiereiland bekend staat als Celtiberia, Spanje bestond toen nog niet. Het bevat de periode einde van de bronstijd (13e eeuw v.Chr.) tot de romanisering van Hispania (2e eeuw v.Chr. – 1e eeuw n.Chr.). Het is moeilijk om een concreet gebied en/of grenzen toe te wijzen aan deze mengeling van volkeren. Het gebrek aan historische documentatie bemoeilijkt deze taak. Bovendien wordt de taak nog moeilijker door het grote aantal hypothesen dat door de gevonden archeologische overblijfselen worden gesuggereerd. Het begrip Celtiberos is in de loop van de geschiedenis veranderd. Tegenwoordig worden de Arévacos, Titos, Bellos, Iusones en Pelendones gewoonlijk als Celtiberos beschouwd. De Vacceos, Carpetanos, Olcades en Lobetani worden minder vaak als Celtiberos beschouwd.
Het is moeilijk te bepalen hoe de Keltische invloeden tijdens de bronstijd (ca. 3000 tot 800 v.Chr.) bij de inheemse bevolking terechtkwamen. De resulterende materiële cultuur is duidelijk te onderscheiden van de Midden-Europese Keltische modellen (Hallstattcultuur (800 – 500 v.Chr.) en La Tène). Rond de 3e eeuw v.Chr begint een proces van vorming van grotere stedelijke kernen. Dit gaat ten koste van de kleine versterkte nederzettingen waar de Celtiberos tot dan toe woonden. Kort daarna namen ze het Iberische syllabair over en lieten ze inscripties in Keltiberisch schrift achter op munten en documenten. Zowel de inscripties in Keltiberisch schrift als die in Latijns schrift documenteren de Keltiberische taal als een Keltische taal.
| Gegevens |
|---|
| Etnische wortels | Indo-Europees Keltisch Keltiberisch |
|
| Taal | Keltiberisch | |
| Keltische steden | Numantia, Termes, Contrebia, Belaisca, Calagurris, Clunia, Segóbriga, Segontia, Uxama, Lutia, Nertobriga, Segeda, Lanka, Centobriga, Contrebia, Leukade. | |
| Culturele regio | Celtiberia | |
| Corresponderend met huidige comunidades | ||
| Gerelateerde volkeren | Arevacos, Pelendones, Belos, Titos, Berones, Lobetanos, Lusones. | |
Aan het begin van de 2e eeuw v.Chr. kwamen ze in contact met de mediterrane grootmachten. Historici als Claudius Ptolemaeus, Strabo, Marcus Valerius Martial of Titus Livius, onder anderen, beschreven hen. De Romeinen beschouwden hen als een mengeling van Kelten en Iberiërs. Zo onderscheidden ze zich van hun buren. Dit waren zowel de Kelten van het plateau als de Iberiërs van de kust. Plinius de Oudere (Romeins militair, letterkundige en amateur-wetenschap…) beweert dat de Kelten van Iberië zijn geëmigreerd vanuit het gebied van Celtici Lusitania. Hij beschouwt dit gebied als de oorspronkelijke zetel van de hele Keltische bevolking van het Iberisch schiereiland. Dit omvat ook de Celtiberos (Keltiberiërs) en komt tot uiting in de identiteit van de heilige riten, de taal en de namen van de steden.
Wat u interesseert u het meest:
- Keltische oorsprong en de migraties naar het Iberisch schiereiland
- Bronnen
- Keltiberische volkeren
- Ontstaan van de Keltiberische samenleving
- Sociaal-politieke organisatie
- Volkspolitieke organisatie
- Geloof
- Taal en schrijven
- Begraafplaatsen
- Mogelijke oorsprong van de Kelten op het Iberisch schiereiland
Na hevig verzet te hebben geboden (Keltibische oorlogen), werden de Celtiberos in de 2e en 1e eeuw v.Chr. geromaniseerd. In het kader van de Sertoriaanse oorlogen vonden de laatste formele opstanden plaats. De Kelten kenden geen schrift. De Celtiberos wel, zij gebruikten het alfabet van de Iberiërs. Hun religieuze overtuigingen waren verbonden met de Keltische goden en begrafenisrituelen, zoals begrafenissen in crematie-necropolen.
Keltische oorsprong en migraties naar het Iberisch schiereiland
Er bestaat onder wetenschappers controverse over de oorsprong van deze Keltische volkeren. Er zijn ook discussies over de mate van betrokkenheid bij de inheemse bevolking.
De klassieke aanname
De klassieke hypothese, bijvoorbeeld, verdedigd door P. Bosch Gimpera, stelt dat de Keltiberische cultuur is ontstaan met de komst van verschillende Keltische invasies vanuit Midden-Europa:
-
-
- Een eerste golf Kelten, onder de druk van de Illyriërs, trok tussen 900 en 650 v.Chr. door de oostelijke Pyreneeën.
- Een tweede golf trok door de westelijke Pyreneeën, op drie verschillende tijdstippen:
-
- Keltische groepen uit Westfalen: de Celsi, Censos of Cempsis werden rond 650 v.Chr. door andere volkeren onder druk gezet. Ze splitsten zich op in drie grote groepen. Eén groep vestigde zich langs de Ebro. Een andere trok via de kloof van Pancorbo naar de hoogvlakte (cultuur van Numancia). De laatste bezette de benedenloop van de Tajo, Portugal en zelfs Extremadura (de Vetones). Zij nestelden zich in de Tartesiaanse cultuur.
- De Saefes of Seves (een Keltisch volk, afkomstig uit de Duits-Tsjechische regio, van de Hallstatt-cultuur) werden onder druk gezet door Germaanse volkeren. Rond 600 v.Chr. trokken ze naar de westelijke Pyreneeën. Maar onder druk van de Belgae trok een deel van deze Sefi’s naar Galicia. Daarna trokken ze naar de westelijke vlakten van de Noordelijke Meseta. Anderen trokken naar de gebieden rond Salamanca, Extremadura (Betones) en Teruel (Turones).
-
De Belgae (Kelten uit de Beneden-Rijn en Moselle) vertrekken rond 600 v.Chr. Ze bereiken het schiereiland rond 570 v.Chr. Ze vestigen zich tussen de Ebro, de Pyreneeën en de Cantabrische Zee: Vesiones, Autrigones, Caristios, Nerviones, Vacceos, enz. Volgens deze hypothese dalen de Bellos en Titos de rivier Jalón af. Ze kelteriseren de Lusones, die geen Kelten waren. Pokorny geeft met deze theorie toe dat er na de Belgae nieuwe Keltische elementen kwamen. Die komst vond plaats in de 3e eeuw v.Chr. in Iberia.
-
-
Hypothese volgens de taalkunde
Een deel van de Keltiberische bevolking komt uit Midden-Europa. Het Keltiberisch is een taal die fylogenetisch is afgeleid van het proto-Keltisch. Het is beïnvloed door andere talen. Naast het Keltische en het inheemse Spaanse element, konden de Celtiberos ook invloeden van andere Europese volkeren hebben ondergaan.
Er zijn verschillende mogelijkheden. Veel van deze hypothesen zijn grotendeels verlaten. Dit komt door de moeilijkheid om de sprekers van hypothetische talen etnisch of taalkundig te identificeren. Deze moeilijk te identificeren talen zijn het oude Ligurische, het Sorotactisch, het Illyrisch of zelfs het oude Europese. Al deze talen zijn voorlopig geïdentificeerd om redelijk gelokaliseerde groepen plaatsnamen te verklaren. Het is echter betwistbaar of ze overeenkwamen met welomschreven etnische groepen. Onder deze Indo-Europese elementen die vaak worden genoemd in verband met de oorsprong van de Celtiberos zijn:
-
-
-
- Een hypothese over het Ligurisch. Voor sommigen zou het oude Ligurisch de oudste Indo-Europese substraat van het Westen zijn. Voor anderen zou dat het hypothetische Sorotactisch zijn. Het Ligurisch zou afkomstig kunnen zijn uit de Zwitserse Alpen en zich hebben verspreid over het huidige Ligurië. De identificatie van het oude Ligurisch is hypothetisch. Net als het Sorotactisch of het oude Europees is het gebaseerd op plaatsnamen. Zo worden plaatsnamen die eindigen op -asco toegeschreven aan het oude Ligurische volk. De oorsprong ervan is onbekend. Sommigen twijfelen zelfs aan de Indo-Europese oorsprong ervan. De namen van de verschillende Keltische volkeren die deel uitmaakten van de ijzertijd op het Iberisch schiereiland lijken een Ligurische oorsprong te hebben (Ambrones, Autrigones…).
- Een andere hypothese over de Illyrisch, voorgesteld door Pokorny. Deze theorie stelt dat de Illyriërs een van de eerste Indo-Europese volkeren in het westen zouden zijn geweest. Dit veronderstelt een uitgebreide kolonisatie langs de rivierlopen. In tegenstelling tot de Illyriërs volgen de Kelten de orografische elementen. Binnen deze hypothese zijn drie kolonisatiegolven voorgesteld:
-
-
- een Illyrische, tot het jaar 1100 v. Chr.
- een Keltische, tot het jaar 500 v. Chr.
- nog een Keltische in de 3e eeuw v. Chr.
-
-
-
-
De in situ vormingshypothese
(Waarmee bedoeld wordt dat de Kelten zich al eerder op het schiereiland gevestigd zouden hebben en zich daar ter plaatsen hebben ontwikkeld, zowel taalkundig, technisch, geloof e.d.)
De invasiehypothesen worden onvoldoende ondersteund door archeologische gegevens. Recentere studies dateren de aanwezigheid van de Kelten in West-Europa, inclusief het Iberisch schiereiland, terug tot de bronstijd. De meest archaïsche Kelten van het schiereiland zouden al in het noorden en westen hebben gewoond. Ze zouden ook in het 2e millennium v.Chr. op de Meseta hebben gewoond. Ze leefden in kleine dorpen met hutten en hadden een landbouw- en veeteelteconomie. Vanaf het 1e millennium v.Chr. begonnen deze Kelten in versterkte nederzettingen (castros) te wonen. Elk verdedigde een klein gebied. Dit Atlantische “proto-Keltische” substraat zou aanleiding geven tot de Lusitanos, Galaicos, Astures, Vacceos, Vetones, Carpetanos en Pelendonen.
Door deze onderlaag te verplaatsen, zouden de Celtiberos zich vanaf de 7e–6e eeuw v.Chr. uitbreiden. Er zijn geen documenten die de komst van grote groepen mensen met de reeds gevormde Keltiberische cultuur bevestigen. Deze cultuur is waarschijnlijk lokaal ontstaan. Ze werd beïnvloed door de cultuur van de urnvelden, afkomstig uit Centraal-Europa. Deze cultuur zou in de late bronstijd (1200 v.Chr.) doordringen tot het noordoosten van het schiereiland. De relatie van deze cultuur met de Kelten is complex, omdat zij ook aan de basis lagen van de volkeren van de Iberiërs. Hun vestiging tijdens het 1e millennium v.Chr. in het toekomstige Celtiberia vond plaats op een protoceltisch substraat. Dit feit zou de oorsprong van de Keltiberische taal kunnen verklaren. De vorming van de cultuur van de Celtiberos was een langdurig proces dat zich in situ (ter plaatse) afspeelde vanaf het 1e millennium v.Chr. tot het 6e eeuw v.Chr. De Europese invasies kunnen hierbij een rol hebben gespeeld, zoals uit bronnen blijkt.
Bronnen
De eerste schriftelijke verwijzingen naar de Celtiberos zijn afkomstig van Grieks-Latijnse geografen en historici (Strabo, Titus Livius, Plinius de Oudere en anderen). Hoewel hun studie in de 15e eeuw begon, kreeg deze pas aan het begin van de 20e eeuw een wetenschappelijke status. De markies van Cerralbo, Schulten, Taracena, Caro Baroja, enz. hebben een bijgedragen aan deze vooruitgang geleverd. De studie heeft de laatste jaren een nieuwe impuls gekregen. Ondanks deze uitzonderlijke literaire erfenis worden nog steeds belangrijke aspecten van hun definitie besproken. Er wordt gediscussieerd over de grenzen van hun grondgebied en hun ware identiteit. Ook hun eigen genealogie wordt onderzocht.
De klassieke bronnen zijn erg onnauwkeurig wat betreft hun grondgebied. We kunnen aannemen dat de historische Celtiberos zich zeker uitstrekten over de provincies Soria en Guadalajara, een groot deel van La Rioja, het oosten van Burgos, het westen van Zaragoza en Teruel. Misschien ook over het noorden van Cuenca en Asturias. Verschillende interpretaties breiden dit kader uit naar het oosten en westen. De literaire informatie en archeologische bewijzen van de Keltiberische cultuur zijn heterogeen. Het is moeilijk om ze op basis van één enkel kenmerk te definiëren. We weten echter dat ze dezelfde taal spraken, het Keltiberisch. Hun geschreven getuigenissen, hoewel laat, strekken zich uit over een gebied dat in principe overeenkomt met het beschreven gebied, waarbij gebruik wordt gemaakt van het Iberische alfabet.
Archeologische gegevens
Afgaande op de archeologische vondsten kwamen de Kelten in de 13e eeuw v.Chr. naar het Iberisch schiereiland. Deze komst valt samen met de grote expansie van de volkeren van de cultuur van de urnenvelden. Ze bezetten toen het noordoosten van het schiereiland. In de 7e eeuw v.Chr., tijdens de cultuur van Hallstatt, breidden de Kelten zich uit over grote delen van het plateau en Portugal. Sommige groepen bereikten Galicië. Na de stichting van het Griekse Masalia (het huidige Marseille) heroverden de Iberiërs echter de middelste vallei van de Ebro en het noordoosten van het schiereiland. Zij verdrongen de Kelten en maakten plaats voor nieuwe Griekse nederzettingen (Ampurias). De Celtiberos (Keltiberiërs) en de andere Kelten van het schiereiland raakten zo losgekoppeld van hun verwanten op het vasteland. Noch de Keltische cultuur van La Tène, noch het religieuze fenomeen van het druïdisme zouden hen ooit bereiken.
Keltiberische volkeren
In het begin zijn de bronnen twijfelachtig over de afbakening van wat onder Celtiberia werd verstaan. Ze zijn ook niet eenduidig over de volkeren die als Celtiberos worden beschouwd. Aanvankelijk gebruikten de klassieke auteurs deze term om te verwijzen naar alle Keltische volkeren van Iberia. Later, naarmate de verovering zich territoriaal uitbreidde, werd de term Celtiberos gebruikt om bepaalde Keltische volkeren te groeperen. Andere volkeren, zoals bijvoorbeeld de Berones, werden hier niet onder geschaard. De klassieke auteurs uit deze periode beperkten de term Celtiberos tot twee grote hoofdgebieden. Het eerste bestond uit de Arévacos. Misschien omvatte het ook de Pelendones. Zij controleerden Celtiberia Ulterior. Deze regio omvatte de provincie Soria, het grootste deel van Guadalajara tot aan de bron van de rivier de Tajo, het oostelijke deel van Segovia en het zuidoosten van Burgos. Tot de belangrijkste steden behoorden Secontia (Sigüenza), Numantia (Numancia), Uxama, Termes en Clunia. Het tweede gebied is het land van de Titos, Bellos en Lusones. Het staat bekend als Celtiberia Citerior. Dit zijn de bewoners van de gebieden rond de rivieren Jalón, alto Tajuña, Jiloca en Huerva. Hun steden zijn onder andere Segeda, Bílbilis (Calatayud), Tierga, Botorrita en Complega.
De Keltiberische volkeren volgens Strabo:
| … Van de vier volkeren waarin de Celtiberos (Keltiberiërs) zijn verdeeld, zijn de Arévacos het machtigst. Zij bewonen het oostelijke en zuidelijke deel van het gebied en grenzen aan de Carpetani en de bronnen van de Taag. De beroemdste stad is Numancia, waarvan de waarde werd bewezen in de twintigjarige oorlog die de Celtiberos (Keltiberiërs) tegen de Romeinen voerden; nadat ze verschillende legers met hun leiders hadden vernietigd, lieten de Numantijnen, opgesloten achter hun muren, zich uiteindelijk verhongeren, met uitzondering van de weinigen die zich overgaven. De Lusones, die het oostelijke deel bevolken, grenzen ook aan de bron van de Taag. De steden Segeda en Pallantía behoren tot de Arévacos. Numancia ligt op ongeveer achthonderd stadia van Cesaraugusta, dat, zoals we al zeiden, aan de oever van de Ebro ligt. Zowel Segóbrida als Bílbilis zijn steden van de Celtiberos (Keltiberiërs)… Posidonius zegt dat Marcus Marcellus uit Celtiberia een tribuut van zeshonderd talenten kon innen, waaruit kan worden afgeleid dat de Celtiberos talrijk waren en over veel bezittingen beschikten, hoewel ze in een zo onvruchtbare regio woonden… Strabo, III, 4, 13. |
De verwarring in de klassieke bronnen werd gedeeld door moderne onderzoekers. Zij gebruikten de term Celtiberos met verschillende betekenissen. Tegenwoordig worden de Arévacos, Titos, Bellos, Lusones en Pelendones gewoonlijk als Celtiberos (Keltiberiërs) beschouwd. Meer incidenteel worden de Vacceos, Carpetanos, Olcades en Lobetanos als Celtiberos beschouwd.
Het ontstaan van de Keltiberische samenleving
Tijdens de 7e-6e eeuw v.Chr. doen zich een aantal veranderingen voor in het kerngebied, de bovenloop van de Tajuña en de bovenloop van Henares, van Celtiberia. Deze veranderingen hebben betrekking op de nederzettingspatronen, de begrafenisrituelen en de technologie. Ze duiden op een ontwikkeling naar een samenleving met een sterk krijgshaftig karakter. In de begraafplaatsen is vanaf het begin een sterke sociale hiërarchie zichtbaar. De wapenuitrusting wordt gezien als een teken van prestige. Er is veel documentatie over de grafheuvels of grafrijen, die in de volgende eeuwen algemeen zullen worden. Deze elites komen tot uiting in de wapenuitrusting van de graven. Dit kan het gevolg zijn van de eigen ontwikkeling in situ van de cultuur van Las Cogotas. Er zijn echter ook belangrijke culturele bijdragen van de urnvelden-cultuur. Deze bijdragen hebben de cultuur van de Cogotas “gekeltiseerd”. Anders zou het onverklaarbaar zijn dat deze volkeren een taal met Keltische wortels spraken. De mediterrane invloed was ook zeer significant vanwege de nabijheid. Via de Iberiërs werden belangrijke vernieuwingen zoals het geld overgebracht. Ook werd het schrift geïntroduceerd.

Deze nieuwe organisatie stimuleerde de bevolkingsgroei en leidde tot een groeiende concentratie van rijkdom en macht door de controle van natuurlijke hulpbronnen (weilanden, zoutpannen, enz.) en de productie van ijzer in de ontsluitingen van het Iberisch systeem, wat de snelle opkomst van een krijgerachtige hiërarchische samenleving mogelijk maakte, gebruik makend van de bevoorrechte ligging van de natuurlijke doorgang tussen de Ebro-vallei en de Meseta.
De krijgsheren

Sinds het einde van de 5e eeuw of het begin van de 4e eeuw v.Chr. bevatten de necropolen van het oostelijke plateau rijke militaire grafgiften. Daarin bevinden zich zwaarden en een grote hoeveelheid luxueuze voorwerpen van brons. Er zijn ook helmen, schildschilden en umbo’s gevonden, soms met reliëf. De necropolen hebben een karakteristieke indeling in parallelle straten. De grafgiften weerspiegelen een sterk hiërarchische samenleving. Een samenleving die verband zou houden met aristocratische groepen.
In deze fase ontpopt het oostelijke plateau zich als een belangrijk centrum voor de ontwikkeling van grafgiften. In zijn invloedssfeer zien we de opkomst van gebieden in het zuiden van de provincie Soria. Onder de gevonden voorwerpen bevinden zich fibula’s, broches, borstplaten, wapens en paardentuig. Deze vondst suggereert dat een beperkt aantal individuen paarden bezat, wat wijst op een mogelijk verband tussen het bezit van paarden en sociale of economische mobiliteit. Er kan worden geconcludeerd dat deze paarden werden gebruikt voor kleine expedities tegen aangrenzende gemeenschappen. Hoewel het waar is dat de symbolische waarde van wapens in principe zwaarder zou moeten wegen dan hun pragmatische waarde als prestigieuze objecten, is dit in de praktijk niet het geval geweest.
De krijgshaftige samenleving
Aan het einde van de 5e eeuw v.Chr. concentreerde de ontwikkeling zich op de bovenloop van de rivieren Tajuña, Henares en Jalón. In de daaropvolgende eeuwen verschoof deze ontwikkeling zich naar de bovenloop van de Duero. Een van de Celtiberische volkeren, de Arévacos, speelde vanaf dat moment een belangrijke rol. Tijdens de strijd tegen Rome nam hun invloed aanzienlijk toe. De dominantie van deze variant zou in deze fase plaatsvinden. Volgens Alberto J. Lorrio wordt de band met deze etnische groep toegeschreven aan de graven aan de rechteroever van de bovenloop van de Duero. In deze regio is een opmerkelijke toename waargenomen in het aantal graven met militaire uitrusting. Empirisch bewijs suggereert dat deze toename wijst op een samenleving met een overwegend militaire klasse.
In het kerngebied van Celtiberia neemt het aantal graven met militaire uitrusting aanzienlijk af, totdat ze bijna volledig verdwijnen. Dit fenomeen duidt niet op de uitroeiing van de krijgersmaatschappij. Dit fenomeen deed zich voor tijdens de Celtiberische oorlogen. Daarentegen is er een ontwikkeling waarneembaar naar een stedelijke sociale structuur, gekenmerkt door het verdwijnen van sociale banden op basis van familieverhoudingen.
Vanaf de 2e-1e eeuw v.Chr. was het belangrijkste politieke en juridische criterium onder de Celtiberos de stad waar men vandaan kwam. Deze stad werd gezien als het centrum van een gebied of territorium. De plattelandsbevolking was hieromheen gestructureerd. In de context van de Romeinse expansie naar het binnenland van Hispania werd een geavanceerde samenleving aangetroffen, wat leidde tot een nieuw denkbeeld van sociale en culturele organisatie.
Sociaal-politieke organisatie
De belangrijkste sociale organisaties die tot in de keizertijd bleven bestaan, waren de zogenaamde gens of gentes en gentilates. Interpersoonlijke relaties waren gebaseerd op verwantschap. Deze groepen bestonden uit bloedverwanten die afstamden van een gemeenschappelijke voorouder. De grootste groep werd gens (‘gentes, familie’) genoemd, terwijl de kleinere onderverdelingen met de term gentilates werden aangeduid.
De basisstructuren van de samenleving, die tot in de periode van het gentilistische leven bleven bestaan, kwamen tot uiting in de gezamenlijke maaltijden. De hypothese die in deze studie wordt voorgesteld, is dat alle familieleden in dezelfde kamer sliepen. Deze hypothese wordt bevestigd door archeologische vondsten in de huizen van Numancia en Tiermes. In deze context werd er collectief gegeten, op stoelen die in rijen parallel aan de muren waren opgesteld. De groep organiseerde zich rond een centrale kern, die ook dienst deed als rustruimte. Uit epigrafische studies over de Celtiberos en andere volkeren van de Meseta en het noorden van het Iberisch schiereiland kan worden afgeleid dat het lidmaatschap van de gens of gentilates meer uitgesproken was. Dit lidmaatschap vormde een sterkere en overheersende band in vergelijking met het concept van de beperkte familie. Bijgevolg was het lidmaatschap van een uitgebreide verwantschapsgroep van groter belang wanneer naar hun naam werd verwezen. Deze groep omvatte andere subgroepen, waarvan de familie het meest basale niveau vormde. In het midden van de 1e eeuw v.Chr. begonnen andere factoren aan belang te winnen. Er zijn verwijzingen gevonden naar de woonplaats van het individu. In het kader van het onderzoek is de aanwezigheid van de vaderlijke afstamming geconstateerd, beïnvloed door de Romeinse erfenis. Tijdens de keizertijd werden de gens, de gentilates en de gentiles geïdentificeerd als de belangrijkste sociale eenheden. Interpersoonlijke relaties waren gebaseerd op verwantschap. Deze groepen bestonden uit bloedverwanten die afstammen van een gemeenschappelijke voorouder. De grootste groep werd gens (‘gentes, familie’) genoemd, terwijl de kleinere onderverdelingen werden aangeduid met de term gentilates.
Naarmate de samenleving zichzelf beter voedde, namen de levensverwachting toe; en daardoor groeide het aantal inwoners. De groepen die de weidegebieden, de zoutvoorraden en de ijzermijnen beheersten, wonnen toen aan belang. Deze groepen gaan de anderen controleren. Om hun macht te verstevigen, werden de krijgers een essentieel onderdeel van deze samenlevingen. Tegen het midden van de 1ste eeuw v. Chr. zijn dat de factoren die een rol te spelen, men spreekt over de stad waartoe het individu behoort en de vaderlijke afstamming verschijnt als gevolg van de Romeinse invloed.
Volgens de archeologische vondsten lagen de Keltische steden langs de rivieren Jalón en Ebro, en ze werden gebouwd vanaf de 4e eeuw v. Chr. Het ‘stedenbouwkundig’ plan had een centrale plaats, die vele eeuwen later bekend zal staan als een plein. Rechthoekige torens waren de verdediging die elke stad had. Hun woning bestond uit een rechthoekig vertrek, met een dak. De stad functioneerde als een militaire garde. De rijksten waren degenen die de macht hadden (ook daar is niet veel aan veranderd). Uit hen werd de Raad van Ouderen gekozen, die in ieder geval bestond uit mensen van alle leeftijden. Ze stelden ideeën voor aan de vergadering van vrije mannen, die op hun beurt het militaire hoofd verkoos.
Het stedelijk leven
De Keltiberiërs leefden in verschillende soorten nederzettingen, die door de oude bronnen, polis of urbes, civitates, vici of castella genoemd worden.
-
-
-
- De urbes waren van het type van de oude stadstaat; met een min of meer ontwikkelde stedelijke kern en een landbouwomgeving die ervan afhankelijk was.
- De civitates waren autonome inheemse politieke organisaties die al dan niet een stedelijke configuratie hebben.
- De vici en castella waren de kleine nederzettingen en komen overeen met de karakteristieke bevolkingen en castro’s van deze steden die door de archeologie zijn gedocumenteerd.
-
-

Archeologische vondsten bevestigen de hypothese dat stedelijke nederzettingen bij voorkeur in Carpetania werden gesticht. Carpetania wordt echter meestal niet beschouwd als een integraal onderdeel van Celtiberia. Bovendien waren ze gevestigd in de valleien van de rivieren Jalón en Ebro. Bijgevolg in de meest welvarende en beschaafde regio’s. Later vond de uitbreiding van het Romeinse stadsleven plaats in deze regio. Het grootste deel van de bevolking was gekenmerkt door een aanzienlijke geografische verspreiding. Ze woonden in dorpen of gehuchten. In de context van de verdedigingswerken wordt verwezen naar bouwwerken die ‘verdedigingstorens’ worden genoemd, zoals ‘vici’ of ‘castella’, die architectonische elementen van historisch en architectonisch belang zijn. Het proces van stadsbouw was al rond de 4e eeuw v.Chr. begonnen en toen de Romeinen in de eerste helft van de 2e eeuw v.Chr. arriveerden, zetten zij dit proces voort (Fernández, 2019). Deze steden ontstonden door de samenvoeging van verschillende tribale gemeenschappen rond hetzelfde stedelijke centrum.
De politieke organisatie van deze steden werd gekenmerkt door de aanwezigheid van een volksvergadering, die een fundamentele rol speelde in het besluitvormingsproces en de formulering van het overheidsbeleid. Bovendien is gebleken dat het politieke systeem van die tijd een raad van ouderen kende. Daarnaast is er sprake van magistraten, vermoedelijk gekozen, wat duidt op een actieve bestuursstructuur. De organisatie van de Celtiberos ‘steden’ was gebaseerd op hun sociale structuur. In de context van de sociale structuur van die tijd vormde de adellijke en militaire aristocratie de dominante groep. Deze aristocratie bestond uit personen die eigenaar waren van grote veestapels. Daarnaast was er een aanzienlijk netwerk van cliënten. Deze praktijken vormden de basis van hun sociale prestige. De raad van ouderen vormde het politieke orgaan van deze klasse. In de context van die tijd voldeed deze aanbeveling niet meer aan de richtlijnen van een ouderenorgaan. Deze raad, die een uitgesproken politiek karakter had, had de taak voorstellen in te dienen die vervolgens door de volksvergadering werden goedgekeurd. De keuze van het militaire hoofd was aan de volksvergadering. De duur van zijn mandaat was bij de Arévacos beperkt tot één jaar.
Ook andere magistraten met een burgerlijk karakter werden ook gekozen. In het Latijn werden deze magistratus, praetor genoemd, in de inheemse taal heette deze personen viros of veramos. Deze magistraten oefenden het bestuur van de steden uit of traden als vertegenwoordigers daarvan op.
Keltiberische coalities
Het lijdt geen twijfel dat de Keltiberen als een etnische groep kunnen worden beschouwd. Het is een feit dat zij kleinere groepen omvatten, zoals de Arévacos, Titos, Bellos, Lusones en Pelendones. Het is een feit dat de opname van de Vacceos, Carpetanos, Olcades en Lobetanos omstreden is. Dit betekent niet dat er een gecentraliseerde macht bestond. Het impliceert evenmin het bestaan van een politieke eenheid. Er zijn echter talrijke aanwijzingen die deze bewering ondersteunen. Ze bevestigen categorisch het bestaan van politieke structuren die verder reikten dan de volkeren en steden. In de loop van de 3e en 2e eeuw v.Chr. werden Carthago en later Rome gedwongen het op te nemen tegen een reeks Keltiberische legers. Het stond buiten kijf dat ze te talrijk waren om uit één enkele stad of stam te komen. Het is echter duidelijk dat ze op een georganiseerde manier en onder een gecentraliseerd bevel opereerden. Tijdens de Tweede Keltiberische Oorlog maakt Appianus (Grieks historicus) ondubbelzinnig melding van een confederatie van Arévacos, Titas en Bellos steden.
De bronnen geven geen uitleg over de werking van deze coalities of confederaties, maar geven wel bepaalde aanwijzingen. Het is bijvoorbeeld zeer waarschijnlijk dat de legers een collegiaal commando hadden. Dat wil zeggen dat dubbele commandostructuren met leiders van verschillende stammen het bevel deelden. Het is duidelijk dat de coalitie weinig invloed had op de stammen of steden waaruit zij bestond. Het is duidelijk dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, verschillende houdingen aannamen in de strijd tegen de Romeinen. De beslissing om al dan niet oorlog te voeren was ongetwijfeld een keuze die door elke stad afzonderlijk werd genomen. Vrede sluiten is de enige manier om rust te garanderen. De Keltiberische ambassade in Rome, die een einde maakte aan de Tweede Keltiberische Oorlog, onderhandelde namens de hele coalitie over een akkoord.
Het is een feit dat de federaties niet noodzakelijkerwijs gelijk waren aan elkaar. Het is een feit dat de Arévacos de dominante stam waren vanwege hun onmiskenbare militaire superioriteit. Het is een feit dat de Numantinos hun eigen garnizoenen hadden in Malia en Lagni. Dit versterkte ongetwijfeld de verdediging van de stad. Bovendien garandeerde het de onwankelbare loyaliteit van de Arévacos aan hun zaak. Het is een feit dat de Romeinen misbruik maakten van de ongelijkheden en verschillende belangen van de leden van de coalitie.
Hospitium, clientela, devotio
Onder de Keltiberische stammen en steden bestonden er, volgens de oude auteurs, specifieke manieren om met elkaar om te gaan, omgangsvormen zoals het:
Hospitium

Het hospitium (‘hospice’) of gastvrijheidsverdrag maakte het mogelijk om de rechten van een gentilische groep over te dragen aan andere groepen of individuen. Het ging hierbij niet om een adoptie. De betrokken partijen gingen wederzijdse rechten en plichten aan. Dit gebeurde zonder dat de eigen persoonlijkheid verloren ging. De contractanten van het hospitium werden wederzijdse gasten (hospites). Het gastvrijheidsverdrag werd meestal vastgelegd in een document dat ‘tésera de hospitalidad’ (gastvrijheidsplaatje) werd genoemd. Deze téseras zijn uitgesneden metalen plaatjes. Op veel ervan staan twee ineengestrengelde handen of de silhouetten van dieren afgebeeld. Deze symbolen hadden wellicht een religieuze betekenis. Aangenomen wordt dat het hospitium aanvankelijk op basis van gelijkheid werd overeengekomen. Wanneer er echter economische verschillen ontstonden, ging men over tot een staat van afhankelijkheid. Van de ontdekte gastvrijheidsovereenkomsten is de Bronze van Luzaga de bekendste. Deze vermeldt een hospitium tussen de steden Arecoratas en Lutia. Waarschijnlijk sloten ook de gentilitates Belaiocum en Caricon zich hierbij aan. (gentilitates zou je kunnen vertalen als “etnische groepen”, “bevolkingsgroepen” of “inwoners”).
Clientela

De clientela bestaan uit gevolggroepen rond de belangrijkste personen van een tribale gemeenschap. De relatie tussen deze personen, meestal aristocraten, en hun volgelingen was contractueel. Ze was gebaseerd op de ongelijkheid in rijkdom en sociale positie tussen beide partijen. De leider moest hen van voedsel en kleding voorzien. In ruil daarvoor moesten zij hem onvoorwaardelijke steun verlenen. Deze clientela hadden meestal een militair karakter.
Devotio

De devotio (de toegewijde) was een speciale vorm van clientela. Naast het contractuele element van het clientela was er ook een religieuze band, waardoor de cliënten van een leider verplicht waren hen te volgen in de strijd en niet te overleven als deze sneuvelde in de strijd. Deze cliëntela werden devotio genoemd en hun tegenhangers in de Keltische en Germaanse samenleving, soldurios en comitatus.
Met de clientela en de devotio spelen bloedbanden geen rol meer. Sociale ongelijkheden dwingen de armere individuen om zich aan te sluiten bij de clientèle van een aristocraat. De band met het hoofd, soms via religieuze banden, sterker dan de bloedband. Deze instellingen hebben bijgedragen tot het uiteenvallen van de banden van de tribale gentilistische organisatie.
De grootste ontwikkeling van de militaire clientelas in Celtiberia lijkt zich te hebben voorgedaan tijdens de burgeroorlogen van de late Romeinse Republiek. In die tijd vormden politici als Quintus Sertorius, Gnaeus Pompeius Magnus en Julius Caesar belangrijke inheemse clientelas. De verspreiding van deze institutionele praktijken, samen met de ontwikkeling van de aristocratische klasse en de stedelijke structuren, droeg bij aan de evolutie van het gentilische systeem. Dit leidde tot de transformatie ervan en, onder Romeins bewind, tot de geleidelijke verdwijning ervan.
Volkspolitieke organisatie
Een van de meest controversiële aspecten is dat van de etnische groepen of populi. Dit onderwerp is essentieel om Celtiberia af te bakenen. Volgens de klassieke auteurs zouden zij deel uitmaken van de Keltiberische gemeenschap. Er worden verschillende volkeren genoemd. Strabo noemt de Arévacos en de Lusones als twee van de vier volkeren van Celtiberia. Hoewel hij de andere twee niet bij hun etnische naam noemt, is bekend dat het de Bellos en de Titos waren. Deze laatste worden na 143 v.Chr. niet meer genoemd.
Het is moeilijker om een vijfde deel in te vullen waar Strabo zonder verdere details naar verwijst. Plinius de Oudere wijst duidelijk op de Pelendones als een Keltiberisch volk. Hij noemt ook de Vacceos, de Berones en de Keltiberos. Deze laatste worden door Ptolemaeus apart van de Arévacos en Pelendones genoemd.
Geloof
De Kelten hadden verschillende geloofsovertuigingen. Er waren astrale, dat wil zeggen, onder de ontwerpen van de Zon en de Maan. De Europese Keltische goden geloofden ook in hen in Iberia; bijvoorbeeld in de godinnen van de vruchtbaarheid, de aarde en het water, die “Matres” werden genoemd. En er waren lokale sektes, soms gebaseerd op voorouderlijke geesten.

Er is weinig bekend over de religie van deze mensen. De enige directe vermelding in de klassieke teksten is die van Strabo, die schreef dat de Keltiberiërs een god aanbaden waaraan ze geen naam hebben toegekend.
We kunnen het inheemse pantheon (in dit geval, de godenwereld) onderverdelen in drie categorieën van diviniteiten (goddelijkheden), die niet exclusief zijn:
-
-
-
- Diviniteiten van astrale aard (bijv. de Zon en de Maan). Zij vormden de basis van de Indo-Europese religies.
- Belangrijke Keltische goden. Hetzelfde als in andere gebieden van het schiereiland en daarbuiten, zoals Gallië en Brittannia.
-
Minder belangrijke, kleinere goden. Waarschijnlijk lokaal aanbeden, waarvan het karakter lijkt te wijzen op een animistische of totemistische oorsprong, en die verband houden met natuurlijke elementen (bergen, bossen, enz.) of territoriale elementen (castros, dorpen, steden, enz.).
-
-
Het Keltiberische pantheon zou mogelijk meerdere Keltische goden bevatten:
-
-
-
- De belangrijkste Keltische god was Lugh, een krijgersgod die na de Romanisatie werd geassimileerd met Mercurius. Hij wordt genoemd in inscripties die in Uxama (Osma, Soria), en in Peñalba de Villastar (Teruel) zijn gevonden.
- Cernunnos, god van de vruchtbaarheid en de regeneratie, populair in Gallië, zijn enkele voorstellingen van gevonden.
- De naamloze god die door Strabo wordt genoemd wordt van oudsher geassocieerd met ofwel de maan, ofwel de Ierse god Dagda.
- De Matres zijn vruchtbaarheidsgodinnen. Ze symboliseren ook de voedende aarde en het water. Hun cultus was wijdverspreid onder de Kelten en Germanen.
- De verering van Epona, godin van de paarden, paste heel goed in Celtiberia. Dit komt omdat het een gebied was waar paarden werden gefokt. Er zijn verschillende inscripties gevonden die aan Epona zijn gewijd in Celtiberia.
- Er zijn ook verschillende bronzen beelden gevonden van Sucellus, de helse godheid.
-
-
Er waren heel veel goden die alleen lokaal werden aanbeden. Al deze lokale cultussen konden verbonden zijn met een gentilistische gemeenschap. Ze kunnen ook verbonden zijn met een plaats. Deze zijn het meest vertegenwoordigd.
Op dit moment is er geen informatie over de aanwezigheid van tempels in Keltiberische steden of dorpen. Over het algemeen lagen de heiligdommen buiten de nederzettingen. Ze lijken op natuurlijke omheinde terreinen met in de rotsen uitgehouwen tribunes. Deze bevinden zich onder de acropolis van Tiermes. Daarnaast beschikken ze over een reeks offerstenen met putten en geulen.
Ondanks wat traditioneel wordt beweerd, is het zeer waarschijnlijk dat er een deel van de samenleving bestond dat gespecialiseerd was in religieuze aangelegenheden. Dit deel had misschien kenmerken gemeen met de druïden van andere Keltische volkeren. Het is mogelijk dat militaire leiders religieuze ceremonies uitvoerden in aanwezigheid van hun leger. De leiders of stamhoofden konden bepaalde rituelen uitvoeren in de stad of binnen de familie.
De feestelijke dansen werden beschreven door Strabo. Ze vormden een belangrijk onderdeel van de Keltiberische religie. Hij vermeldt dat ze werden uitgevoerd alsof het gesimuleerde gevechten waren. Blas Taracena en andere archeologen suggereren dat de stokdansen van Casarejos aanpassingen zijn. Ook de dansen van San Leonardo zijn aanpassingen van deze Keltiberische dansen.
Taal en schrift
De taal van de Keltiberen bestaat vandaag alleen nog in oude inscripties. De taal werd naar het schiereiland gebracht door Keltische immigranten uit Gallië. Ze werd gesproken in het midden en noorden van het schiereiland. Het is mogelijk dat het Keltiberisch niet de enige Keltische taal op het Iberisch schiereiland was. Er zijn aanwijzingen dat er in het noorden van Cataluña Gallisch werd gesproken, zoals blijkt uit plaatsnamen. Daarom is het moeilijk om het Keltiberische gebied precies af te bakenen. Mogelijk werden er nog andere oude Indo-Europese talen gesproken op het Iberisch schiereiland.

Ten westen van het Keltiberische gebied werd het Lusitaans gesproken in wat nu Portugal is. Het is mogelijk dat het Lusitaans een dialect van het Keltiberisch was, of een aparte Keltische taal. Anderen geloven dat de weinige overblijfselen van de taal suggereren dat het Lusitaans een aparte Indo-Europese taal was.
Het Keltiberisch werd vanaf de 4e eeuw v.Chr. gesproken. In die tijd vermeldde Herodotus (Grieks historicus) dat de keltoi aan de andere kant van de Zuilen van Hercules woonden. De Keltiberi werden vanaf de 3e eeuw v.Chr. vermeld in Romeinse en Griekse documenten. De Romeinen onderwierpen de Keltiberos uiteindelijk na 49 v.Chr. Hun taal maakte snel plaats voor het Latijn. Toch zou het tot het begin van de christelijke jaartelling blijven voortbestaan.
Het Baskisch is de enige pre-Keltische taal van Europa. Een interessant weetje is dat de huidige Autonome Gemeenschap Baskenland archeologisch gezien een zeer divers gebied was. Er waren enkele Keltische nederzettingen in het westelijke deel van Vizcaya, het oostelijke deel van Cantabria en het noorden van Burgos. Navarra, het noorden van La Rioja en het noorden van Aragón tot aan Andorra waren daarentegen volledig Baskisch. Dit gebied strekte zich uit over heel Gascogne tot aan de rivier de Garonne. Er zijn enkele Keltische woorden in het Baskisch, ontleend aan het Keltiberisch. Sommige Keltiberische woorden werden ook ontleend aan het Latijn. Ze zijn nog steeds in het moderne Spaans te vinden. Zo werd het Keltiberische camanom (Iers céimm, Welsh cam, ‘pas’) ontleend als camminum, wat in het Spaans camino opleverde, wat in het Baskisch bide zou zijn, in het Spaans en chemin in het Frans.
Het Baskisch is de enige pre-Keltische taal in Europa. De huidige Baskische Autonome Gemeenschap was archeologisch gezien een gebied met bepaalde Keltische nederzettingen in het westen van Vizcaya, het oosten van Cantabria en het noorden van Burgos, terwijl in Navarra, het noorden van La Rioja en het noorden van Aragón tot Andorra een volledig Baskisch gebied zou zijn, dat zich op zijn beurt door de hele Gascogne tot aan de Garonne zou uitstrekken. Er zijn enkele Keltische woorden in de Baskische taal, geleend van de Keltische taal. Sommige Keltische woorden werden ook overgenomen in het Latijn, en overleven nog steeds in het moderne Spaans. Zo werd het Keltische kamanoom (Ierse céimm, Welsh cam, ‘pas’) geleend als ‘camminum‘, en dat ‘camino‘ (weg, route of pad) werd in het Spaans, en ‘chemin’ in het Frans.
Het Keltiberisch behoorde tot een parallelle tak van de Keltische familie. Het vertoont zeer oude kenmerken en had, net als het Gaelische talen, de oorspronkelijke kw behouden. Dit, in combinatie met de Keltische legendes, wijst op oude contacten tussen Ierland en de Keltiberen. Deze verhalen hebben geleid tot de stelling dat het Gaelisch vanuit Iberia naar Ierland is gebracht. Er waren inderdaad contacten tussen de Kelten van Iberia en die van Ierland. Het bestaande bewijs ondersteunt echter beter de interpretatie dat het Keltiberisch en het Gaelisch twee vergelijkbare maar verschillende takken van het Keltisch zijn. Ze waren al heel vroeg als twee Keltische talen van elkaar gescheiden. Ze hadden geen zeer nauwe band met elkaar. Het Keltiberisch had een aantal kenmerken van het Gaelisch niet. Deze kenmerken zijn zeer onderscheidend. Het Gaelisch heeft bijvoorbeeld de beginpositie van het werkwoord en de vervoegde voorzetsels. Taalkundigen zijn van mening dat twee talen een nauwe verwantschap hebben als ze gemeenschappelijke innovaties vertonen. Dit was niet het geval bij het Keltiberisch en het Gaelisch.

Het Keltiberisch werd geschreven in een alfabet dat ook werd gebruikt om de andere pre-Romeinse talen van het schiereiland te schrijven (zie: Ogham). Het alfabet werd in de eerste plaats gebruikt om de taal van de Iberiërs te schrijven, die we niet goed kennen. Het alfabet past niet goed bij de fonologie van een Indo-Europese taal. Dit maakt de interpretatie van de Keltiberische inscripties nog moeilijker. Er bestaan een groot aantal Keltiberische inscripties, waarvan de meeste eenvoudige woorden of namen zijn die op aardewerk zijn geschreven. Er zijn ook twee korte inscripties, waarschijnlijk opdrachten, uit Peñalba de Villastar en Luzaga. De belangrijkste inscriptie is ongetwijfeld de lange inscriptie van Botorrita, in de buurt van Zaragoza.
Het uitsterven van het Keltiberisch betekende niet het einde van de geschiedenis van de Keltische talen op het schiereiland. In de 5e en 6e eeuw, na de val van het Romeinse Rijk, vluchtten sommige sprekers van het Brits-Keltisch uit het zuiden van Groot-Brittannië. Ze wilden ontsnappen aan de Angelsaksische indringers. De meesten van hen vestigden zich in Armorica in Gallië (het huidige Bretagne). Een klein aantal kwam mogelijk in Galicia terecht. Daar bleef hun taal bestaan. Deze onderging gedurende verschillende generaties diverse veranderingen.
De begraafplaatsen
De necropolen (begraafplaatsen) die in de loop van de 20e eeuw in de hooglanden van de Meseta Oriental werden gevonden, vormden een zeer aantrekkelijk onderwerp. Dit onderwerp fascineerde onderzoekers die zich gingen verdiepen in de Keltiberische wereld.
Ondanks het grote aantal necropolen dat aan het begin van de eeuw werd geïdentificeerd, is de exacte locatie in veel gevallen onbekend. Meestal bevinden ze zich in vlakke gebieden. Ze liggen in vruchtbare velden of vlakten met een lichte helling, die momenteel worden gebruikt voor landbouw. Ze liggen ook in de buurt van waterlopen zoals rivieren en permanente beken. Ze bevinden zich op oude woonplaatsen, buiten en in de omgeving van de woongebieden. Ze zijn vanaf daar zichtbaar.
De grafruimte
Een van de aspecten die het meest de aandacht heeft getrokken, is de bijzondere interne organisatie van de begraafplaats. Sommige necropolen in de bovenloop van de Taag, de bovenloop van de Jalón en bovenloop van de Tajuña komen vaker voor. In het gebied van de de bovenloop van de Duero zijn ze zeldzamer. Deze necropolen worden gekenmerkt door de uitgelijnde plaatsing van de graven in parallelle rijen. Soms zijn ze geplaveid. Ze hebben verschillende lengtes. Grote stenen in de vorm van steles geven de locatie van een graf aan. Wat Juan Cabré (Spaans archeoloog) echter “het Keltische ritueel van crematie met op een rij geplaatste stèles” noemde, kan niet worden beschouwd als een algemene praktijk in alle Keltiberische necropolen. Integendeel, de meeste necropolen met graven met stèles hebben geen enkele interne orde. Het is gebruikelijk dat de graven in deze begraafplaatsen gegroepeerd zijn. Er zijn zones met een lagere dichtheid aan graven en zelfs zones zonder graven.

Het aantal graven varieert aanzienlijk. Sommige necropolen, zoals die van Aguilar de Anguita, tellen wel vijfduizend graven. Andere hebben er slechts honderd.
Het begrafenisritueel

Het archeologisch gedocumenteerde ritueel in de Keltiberische begraafplaatsen is dat van de crematie. Aangezien alleen het eindresultaat van dit proces bekend is, blijft al het bewijsmateriaal beperkt tot de grafgiften. Het beperkt zich ook tot de behandeling waaraan deze onderworpen was of tot de daarmee verband houdende grafstructuren. Hoewel het ritueel van de verbranding het meest verspreid was onder de Keltiberiërs, suggereren literaire bronnen en geschilderde afbeeldingen uit Numantia dat dit niet het enige ritueel was dat werd gebruikt. Het ontbreken van grafbewijsmateriaal in bepaalde periodes en gebieden van Celtiberia versterkt dit idee. Aangenomen kan worden dat rituelen zoals het ontvellen werden toegepast. Ook werd het tentoonstellen van lijken gebruikt. Klassieke bronnen getuigen van deze praktijken onder de Keltiberische stammen. Deze gewoonte wordt iconografisch bevestigd in twee afbeeldingen op Numantijnse vaten. Op een daarvan stort een gier zich op een liggende krijger. Op de andere zit de gier op het lijk. Deze iconografie komt terug op een stèle uit Lara de los Infantes en op de reusachtige stèle van Zurita. Ten slotte moet nog worden verwezen naar de kinderbegrafenissen die in de dorpen zijn gedocumenteerd. Dit is een ritueel dat kenmerkend is voor het Iberische gebied. Dit ritueel reikt verder dan het genoemde gebied en er zijn enkele voorbeelden bekend in de Keltiberische en Vacceo-wereld. In de stad Numancia zijn enkele menselijke resten gevonden. Deze dateren niet noodzakelijkerwijs uit de Keltiberische periode. Opvallend zijn onder meer een groep van vier schedels die in een woning zijn gevonden. Deze worden in verband gebracht met het Keltische ritueel van de trofeehoofden. Daarnaast zijn er begrafenissen gedocumenteerd in een van de torens van de stadsmuur van Bilbilis Itálica, die worden geïnterpreteerd als stichtingsoffers.
De grafstructuren
Binnen de uitgestrektheid van de necropolen zijn twee structuren te onderscheiden. Er zijn de plaatsen waar de crematies plaatsvonden, de ustrina. Dit zijn ongetwijfeld collectieve ruimtes waarover over het algemeen weinig bekend is. Daarnaast zijn er de plaatsen waar de definitieve begrafenis van de overledene plaatsvond. Deze bieden een grote structurele variabiliteit.
De ustrina
Ze worden gelokaliseerd en geïdentificeerd binnen de begraafplaats, zoals Cerralbo al deed. Aan hem is het grootste deel van de informatie over dit soort structuren te danken. Dit wordt bevestigd door de aanwezigheid van overvloedige as, resten van keramiek en metaal. Deze elementen kunnen al dan niet in marginale zones van de necropolis worden aangetroffen. In de necropolis van Aguilar de Anguita bevonden ze zich in de meest afgelegen straten. De meest recente opgravingen hebben enig bewijs opgeleverd over plaatsen die in sommige necropolissen waren gereserveerd voor crematie.
De Verschillende types van de teraardebestelling
Er bestaat een grote verscheidenheid aan begrafeniswijzen. De resten van de crematie kunnen in een graf worden bijgezet. Dit kan met of zonder urn gebeuren. Soms worden ze vergezeld door grafstenen van verschillende grootte of grafheuvels. Deze variabiliteit komt tot uiting tussen de graven van dezelfde begraafplaats. Dit zou kunnen duiden op een sociaal onderscheid, afhankelijk van de grotere bouwkundige complexiteit. Dit onderscheid is ook duidelijk zichtbaar tussen de verschillende necropolen.

De stèles kunnen aanzienlijk variëren in grootte en zijn meestal gemaakt van materialen uit de regio. Het gaat meestal om onbewerkte of ruw gehouwen stenen.
De aanwezigheid van grafheuvels, hoewel een minderheid in de Keltiberische necropolen, biedt ook diversiteit. Ze zijn meestal behoorlijk veranderd. Soms blijven er alleen maar een hoop stenen zonder duidelijke vorm over.
De grafgiften

De voorwerpen die samen met het lichaam in het graf worden bijgezet, de zogenaamde grafgiften, kunnen van verschillende aard zijn. De voorwerpen van metaal, meestal brons, ijzer of ook zilver, omvatten wapens, sieraden en gebruiksvoorwerpen. De keramische materialen variëren van de urn zelf tot de bekers die er soms bij worden begraven, spintollen of ballen. Er zijn ook voorwerpen van been, glas, steen, enz., en voorwerpen van bederfelijke materialen. Deze worden nooit bewaard, maar zijn bekend uit oude bronnen, zoals houten vaten of de kleding van de overledene.
Hoewel de meeste voorwerpen die in de graven werden achtergelaten waarschijnlijk een praktische functie hadden in de wereld van de levenden, hebben sommige ervan naast hun puur functionele waarde ook een sociale en symbolische waarde. Deze geven de status van de eigenaar aan. Opvallend is de rol die wapens en met name het zwaard speelden. Het prestige van het zwaard is opmerkelijk. De handvatten en scheden zijn vaak rijkelijk versierd. Als strijdwapen werd het een indicatie van de krijgersstatus en de bevoorrechte positie van de eigenaar in de Keltiberische samenleving. Dit benadrukt het militaire karakter van de samenleving.
Een eerste analyse laat zien dat sommige graven veel voorwerpen bevatten, terwijl andere helemaal niets bevatten. Dit verschil duidt op zijn minst op een opzettelijk verschillend gebruik. De bijgraven blijven constant. Kleine voorwerpen werden in de urn geplaatst. Grote voorwerpen werden buiten de urn geplaatst. Bij begrafenissen zonder urn werden de stoffelijke resten in een stuk huid, stof of ander vergankelijk materiaal gewikkeld dat niet bewaard is gebleven. De grafgiften werden rondom de urn geplaatst.
Bewapening
De militaire uitrusting die in de Keltiberische necropolen is gedocumenteerd, bestaat voornamelijk uit zwaarden. Ook dolken komen voor, die soms het zwaard vervangen. Daarnaast zijn er stootwapens, zoals speren, werpsperen, pila en soliferra, die uit één stuk ijzer zijn vervaardigd. Vaak worden messen met een gebogen rug gevonden. Er zijn ook schilden gevonden waarvan alleen de metalen onderdelen bewaard zijn gebleven: de umbos, de handvatten en de bevestigingselementen. Ook bevatte de uitrusting van sommige graven verdedigingsmiddelen zoals helmen en schilden, voornamelijk van brons. Gezien het geringe aantal vondsten lijkt het gebruik ervan echter beperkt te zijn gebleven tot de meest bevoorrechte klasse van de samenleving.
Mogelijke oorsprong van de Kelten op het Iberisch schiereiland

Volgens een studie van Bryan Sykes, hoogleraar genetica en moleculaire geneeskunde aan de Universiteit van Oxford, stammen de Kelten die vóór de komst van de Saksen, Vikingen en Noormannen in het Verenigd Koninkrijk woonden, af van volkeren afkomstig van het Iberisch schiereiland. Deze volkeren staken meer dan 4000 jaar geleden de Golf van Biskaje over. Om tot deze conclusie te komen, nam het team onder leiding van Sykes DNA-monsters van meer dan 10.000 mensen. Deze mensen kwamen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Het doel was om een complete genetische kaart op te stellen. Het resultaat toonde aan dat de volkeren die traditioneel Kelten worden genoemd, zoals Schotten, Welshmen en Ieren, nauw verwant zouden zijn aan de noordelijke bevolkingsgroepen van Iberië. Dit werd ontdekt aan de hand van een haplogroep die zijn oorsprong vindt in de Golf van Biskaje. Analyses van de samenstelling van het Y-chromosoom van het DNA brachten iets verbazingwekkends aan het licht. De genetische afdrukken van de Kelten waren vrijwel identiek aan die van de inwoners van Noord-Spanje.
Daniel G. Bradley, professor genetica aan het Trinity College in Dublin, kwam tot dezelfde genetische resultaten als Sykes. Er moet worden opgemerkt dat wanneer Bradley het heeft over de “Atlantische façade”, hij dit niet doet zoals dat in Spanje gebruikelijk is. Hij verwijst niet naar Galicia en Portugal. In plaats daarvan beperkt hij zich tot de Atlantische kust van de Pyreneeën. Hij vermeldt dat “de gelijkenis tussen de kustgebieden van de Atlantische Oceaan duidelijker is”. Dit toont aan dat het westen van Ierland en Groot-Brittannië in feite een grotere affiniteit hebben met het Baskenland. De genetische affiniteiten zijn dus het grootst tussen Ieren en Cantabriërs-Pyreneeërs. Daarna nemen ze af naar de westelijke bevolkingsgroepen in het noorden van Spanje.
Dit onderzoek is in tegenspraak met de traditionele theorieën die stellen dat de Britse Kelten uit Midden-Europa afkomstig zijn. Het is echter zeer waarschijnlijk dat het Iberische genetische erfgoed op de Britse eilanden verband houdt met de megalithische expansie. Deze expansie vond plaats vóór het bestaan van de Kelten. Er is bekend dat er in de oudheid handelscontacten waren. Er was een prehistorische scheepvaartroute die de Golf van Cádiz verbond met wat nu Ierland en Groot-Brittannië is. Daar komt nog bij dat er bewijs is dat Europa in 10.000 v.Chr. een mini-ijstijd doormaakte. Het Iberisch schiereiland was een van de weinige plaatsen in Europa waar mensen konden leven. Een groot deel van het Europese continent, inclusief de Britse eilanden, was bedekt met ijs. Toen het ijs zich terugtrok, vond er een migratie naar het noorden plaats. Dit alles vond plaats lang voor het ontstaan van enige Keltische cultuur.
Verwant aan dit onderwerp:
Notations
This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com.
-
-
-
- Last updated 2025-09-25
-
-
Sources and references
The mainly foreign texts from Wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike license. I have translated these texts, mixed them and often supplemented them with my own knowledge. The experience I gained while living in Spain and working on these articles has also been incorporated into these texts.
Other source references may also have been included. These may be things I read during my research for the articles and incorporated into the stories.
-
- Spanish language Wikipedia|titel=Celtíberos|pagecode=130861489| date=20210208
- Dutch language Wikipedia|titel=Numantia|pagecode=55647137| date=20210210
- Dutch language Wikipedia|titel=Ligurisch (oud)|pagecode=53963646| date=20210210
- English language Wikipedia|titel=Sorothaptic language|pagecode=966108041| date=20210210
These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0
Other references are:
-
- Website Celtiberia.net|https://www.celtiberia.net/es/biblioteca/?id=3070| datum=202100210
- Website Escolares.net|https://www.escolares.net/historia-de-espana/las-raices/los-celtas-de-iberia/| datum=20210212
- Website Rutas con Historia|https://www.rutasconhistoria.es/loc/yacimiento-de-ulaca| datum=20210215
Full information of these photos/images.
-
-
- Keltiberische groepen. Author – Mapa base de provincias Emilio Gómez Fernández (mapa original)Darz Mol (nueva versión). Añadido de zonas de celtíberos: Chabacano , license CC BY-SA 3.0.
- De verschillende taalfamilies,,,,,. Author – Davius, license Publiek Domein.
- Reconstructie van een Keltiberische woning in Numancia. Author – dr_zoidberg, license CC BY-SA 2.0.
- Keltiberisch schild, 5e of 4e eeuw v. Chr. Author – Dorieo, lincense CC BY-SA 4.0.
- Het noordoosten van Iberia. upload by – Carlosblh, license Publiek Domein.
- Een reproductie van een Keltiberische tésera van onbekende oorsprong. Author – No machine-readable author provided. Papix assumed (based on copyright claims), license CC BY-SA 3.0.
- De tésera de hospitium. Author – Foto propia, modificada con Photosop 6.0. Carlosblh, license CC BY-SA 3.0.
- Keltiberische torque. Author – No machine-readable author provided. Papix assumed (based on copyright claims), lincense Publiek Domein.
- De zogenaamde Halsketting van de Priesteres van de Zon. Author – Luis García (Zaqarbal), license CC BY-SA 3.0.
- Het Brons van Botorrita, 1ste eeuw v. Chr.. Author – Unknown, license Publiek Domein.
- Het Ogham-alfabet. Author – Runologe, license CC BY-SA 4.0.
- Ideale reconstructie van een graf met een stele. Author – Carlos Bartolomé La Huerta, license CC BY 3.0.
- Informatief panel van de necropolis van Herrería. Author – Gabriel Bartolomé Bellón, license CC BY 3.0.
- Keltiberische grafstructuren. Author – Carlos Bartolomé La Huerta, license CC BY 3.0.
- Uitzicht over de necropolis van Portillo Aguilar de Anguita), necropolis met steles. Author – Juan Cabré Agulló (1911), license Publiek Domein.
- Keltiberische bronzen borstplaat. Author – Luis García (Zaqarbal), license CC BY-SA 3.0.
- Fronton zwaard, een keltiberisch zwaard. Author – Luis García (Zaqarbal), license CC BY-SA 3.0.
-
I would like to take this opportunity to thank everyone who has made their photographs freely available and thereby contributed to these stories.

