Oude geschiedenis v/h Iberisch schiereiland

Het Iberisch schiereiland in de Geografía van Claudius Ptolemaeus.

Oude Geschiedenis van het Iberisch schiereiland

Gran Dama Oferente van de Cerro de los Santos (Vrouwe van Cerro de los Santos), Iberisch beeld uit de 3e of 2e eeuw v. Chr.

De oude geschiedenis van het Iberisch schiereiland is een onderdeel van de historische wetenschap. Het is ook de indeling van de historische tijd die overeenkomt met de algemene Oudheid. Die weer overeen komt met de protohistorie van het Iberisch schiereiland. Deze Oudheid wordt hier ruimtelijk beperkt tot het Iberisch schiereiland. Chronologisch gezien begint het aan het einde van het 2e milennium v. Chr. en het begin van het 1ste milennium v. Chr. dat eindigt het in de Late Oudheid, met het  verval van het Romeinse rijk. Op dat moment verschijnen de eerste verwijzingen naar deze regio in geschreven bronnen. Deze periode omvat de neergang van het Romeinse Rijk – vanaf de crisis van de 3e eeuw. Ook omvat deze periode de invasie van de Germaanse volkeren die begint in het jaar 411. Daarnaast omvat deze periode de definitieve vestiging van het Visigotisch Hispania. Deze fase duurde tot het jaar 711. Noch het begin, noch het einde van de oudheid op het Iberisch schiereiland betekende een abrupte breuk. Het waren seculiere overgangsperiodes.

Tijdens het 1ste millennium v.Chr. vond er intens contact plaats. Dit contact vond vooral plaats in het oosten en zuiden van het schiereiland. Het vond plaats tussen de zogenaamde inheemse volkeren en de zogenaamde historische kolonisten uit het oostelijke Middellandse Zeegebied: Feniciërs, Grieken en Carthagers. Aan het einde van de 3e eeuw v.Chr. vond er een Romeinse interventie plaats. Dit gebeurde in de context van de Punische oorlogen. Dit alles bracht een diepgaand proces van romanisering op gang.

Benamingen


Het gouden borststuk dat behoort tot de zogenaamde “Tesoro de El Carambolo” (de schat van El Carambolo)geïdentificeerd als Tartessiaans, 7e of 6e eeuw v. Chr. De vorm doet denken aan de metalen ‘lingotes’ (ik weet niet hoe ik dit goed moet vertalen) genaamd “Galapagos” of “lingotes en rama Chipriota”, die op hun beurt de vorm van de stierenhuiden (gerelatieerd aan dierenofferrituelen) nabootsen.

Mogelijk werd de term Tarshish gebruikt in Semitische teksten. Deze term verwijst naar de meest westelijke gebieden van de Middellandse Zee. Het is echter ook mogelijk dat deze term gelijkwaardig is aan de Griekse term Tartessos. De identificatie met het Iberisch schiereiland is niet duidelijk. Hetzelfde geldt voor de term Hesperia. Deze term werd in de meest archaïsche Griekse bronnen genoemd als de plaats waar de zon ondergaat. Het wordt ook in verband gebracht met de Elysese velden of de Gelukkige Eilanden. Naarmate de Grieken hun geografische kennis uitbreidden, werd deze term veel gebruikt om naar het schiereiland te verwijzen. Het werd echter geïnterpreteerd als het meest westelijke punt van de Middellandse Zee, zonder verdere specificatie. De meeste Griekse bronnen verwijzen naar dit gebied als Iberia. De term is ontleend aan de inheemse naam van de rivier Iber (Ebro). Hij kan ook zijn ontleend aan de naam van een andere rivier in het zuidwesten. Het kan ook de algemene naam voor elke rivier zijn geweest. Latijnse bronnen gebruikten daarentegen de term Hispania, mogelijk van Fenicisch-Carthagische oorsprong (y-spny – ‘noordkust’).

  Κατά μέρος δ’ εατϊ πρώτη πασων άπό της I- σπέρας η Ίβηρία, βύρστ βοεία παραπληαία · των ώς αν τραχηλιαίων μερων υπερπιπτόντων εις την συνεχη Κελτιχή.
Het eerste land in het westen is Iberië. Het lijkt op een ossenhuid, waarvan het deel dat overeenkomt met de hals aan de Kelten toehoort.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                     Posidonius en Strabo

Demografie


Protohistorie, kolonisaties en Romeins Hispania
Reconstructie van een tumulo-cistische graftombe in de Celtiberische necropolis van Herrería.

De koloniserende volkeren (Fenicische, Griekse en Carthaagse) vestigden zich vanaf het begin van het eerste millennium voor Christus in enclaves aan de Middellandse Zeekust. De Kelten trokken daarentegen naar het midden, westen en noorden van het schiereiland. Emigratie en endogene ontwikkeling moeten de bevolkingsdichtheid in de gebieden met de meest ontwikkelde landbouw en veeteelt hebben doen toenemen. Ook de bevolking in de knooppunten van de handelsroutes groeide.

De protohistorische, protogeografische of chorografische beschrijvingen van Herodotus, Diodoros van Sicilië, Artemidorus van Efeze, Strabo, Pomponio Mela, Plinius de Oude, Appianus, Claudius Ptolemaeus of Avienus, periplus en reisbeschrijvingen zoals die van Antoninus, en epigrafische bronnen kunnen slechts een min of meer rudimentaire lijst en locatie van kustkolonies geven. Ze identificeren ook pre-Romeinse dorpen en hun woonwijken. Ze leveren kwalitatieve gegevens die min of meer waardevol zijn. Ze bevatten details over de intensiteit van de landbouw in sommige gebieden. Ze bevatten ook details over de extensiteit in andere gebieden. Bovendien bieden ze informatie over de uitgestrektheid van de bossen. Over dit laatste bestaat een beroemde anekdote. Deze is mogelijk apocrief. Volgens deze anekdote kon een eekhoorn het vasteland van Spanje doorkruisen zonder de grond te raken (deze vergelijking met het cartografische profiel van het schiereiland is wel van Strabo). Andere bronnen lijken het tegendeel aan te geven.

Plinius de Oudere
Cetero montes Hispaniarum, aridi sterilesque et in quibus nihil aliud gignatur, huic bono fertiles esse coguntur.
Voor de rest hebben de bergen van Hispania, dor en kaal en waar niets anders groeit, geen andere keuze dan vruchtbaar te zijn in deze middelen [verwijzend naar goud].                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    Plinius de Oudere, Naturalis Historia XXXIII, 67.

De paleobotanische en paleontologische gegevens uit verschillende gebieden maken het mogelijk om een aantal reconstructies te maken van ecosystemen die zeer gevarieerd en verschillend moeten zijn geweest van de huidige (paradoxaal genoeg was Galicia minder bebost dan tegenwoordig – de cultuur van de castros zou grote open gebieden hebben betekend – en was de vallei van de Guadalquivir bedekt met grote bosgebieden die tegenwoordig exotisch zijn); terwijl op de hoogvlakte, in de Ebro-vallei en in het Middellandse Zeegebied geen aaneengesloten bosgebieden konden voorkomen, gezien de aanwezigheid van xerofiele soorten die zich aan open ruimtes hadden aangepast. Op basis van deze gegevens is het onmogelijk om een bevolkingsaantal te bepalen. Het is echter wel mogelijk om een schatting te maken door middel van vergelijking. Als de bevolkingsdichtheid tien keer lager was dan die van vandaag (begin 21e eeuw), zou deze ongeveer 8 inwoners per vierkante kilometer bedragen. Dit zou neerkomen op ongeveer vier miljoen inwoners.

De Galicische castro van Baroña.

Nog duidelijker is de hoge mate van verstedelijking die in de Romeinse tijd werd bereikt. Dit werd bereikt door de Romeinse levenswijze in de bestaande nederzettingen, in te voeren. Dit gebeurde ook bij de oprichting van nieuwe nederzettingen. Sommige daarvan ontstonden uit Romeinse kampementen. Rondom deze kampen vestigde zich de inheemse bevolking, vooral in het noordwestelijke kwadrant, waar de verstedelijking minder ver was gevorderd. Andere waren kolonies van veteranen, meer naar het zuiden en oosten, of hadden andere doeleinden. Ook werden enkele pre-Romeinse steden verwoest of verlaten (Numancia, Ullastret, Castro de Ulaca).

  Relicto utpote pacata regione valido praesidio, Scipio milites omnes vulneribus debiles in unam urbem compulit: quam ab Italia Ilalicam nominavit, patria fuit Traiani et Hadriani.                                                                                                                                                                                                       Appiano, De Bellis Hispaniae (in het Grieks, Iberiké)

Nadat Scipio hen een klein leger had gegeven dat geschikt was voor een vreedzame nederzetting, vestigde hij de gewonde soldaten in een stad die hij Italica noemde, dat de naam van Italië aannam. Het is het thuisland van Trajanus en Hadrianus.

De urbanisatiegraad kon echter niet hoger uitkomen dan de 9% die voor het hele Romeinse Rijk wordt geschat.

Archeologische reconstructie van een Celtiberisch huis in Numancia.

Een belangrijke vraag zou zijn of het proces van de Romeinse verovering van Hispania en de daaropvolgende romanisering een afname of een toename van de bevolking betekende. Dat hangt af van de vraag of de bevolkingsafname als gevolg van de oorlog groter was. Ook speelde de vernietiging van de vroegere levenswijzen een rol, die gedeeltelijk of volledig werden vervangen door de sociaaleconomische structuren van de slavenproductie. Een andere factor was de toename door immigratie. Daarnaast droeg de vestiging van veteranen uit het leger of handelaren uit het hele Romeinse Rijk (Italianen, Noord-Afrikanen, Joden, enz.) bij. Als die er al was, kon de natuurlijke groei slechts zeer zwak zijn. De vruchtbaarheid, kindersterfte of levensverwachting hoefden niet gunstiger te zijn dan in voorgaande periodes. Deze groei kon slechts tot de 2e eeuw worden volgehouden. In de 3e eeuw brak er een langdurige crisis uit. Alle cijfers zijn speculatief. Er moet echter rekening worden gehouden met de tijdsdimensies. Een gemiddelde jaarlijkse groei van één promille zou in tweehonderd jaar een bevolkingsgroei van 22% betekenen.

Acueducto romano en Segovia que, según las últimas investigaciones, podría ser anterior a los romanos.

Het Iberisch schiereiland was het toneel van de eerste gedocumenteerde epidemieën in het westelijke Middellandse Zeegebied, aan het einde van de 2e eeuw. In de daaropvolgende eeuw begonnen de invasies van Germaanse volkeren. Ook begonnen de boerenopstanden, de zogenaamde bagaudae. Na een periode van relatieve welvaart in de 4e eeuw (waarin de talrijke villae ontstonden die door archeologen worden bestudeerd), werden beide processen in de 5e eeuw hervat. De samenleving en de economie raakten steeds meer verpauperd. Het klimaat van geweld en onveiligheid had gevolgen voor de demografie, met een daling van de bevolking. Hoewel het onmogelijk is om gegevens te verkrijgen, moet de sterfte zijn toegenomen. Het geboortecijfer moet zijn gedaald als gevolg van een daling van het aantal huwelijken en de vruchtbaarheid.

Inheemse volkeren


De zogenaamde “Bronzen Carriazo”, geïdentificeerd als een Tartesisch stukje met Fenicische en Egyptische invloeden en gerelateerd aan het milieu van de moerassen en estuaria. Eind 7e eeuw of begin 7e eeuw v. Chr.

De romanisering heeft de historische configuratie van het Iberisch schiereiland ingrijpend veranderd. Dat geldt ook voor de arabisering, de Reconquista en andere grote sociaal-culturele processen in de opeenvolgende historische tijdperken. De onderliggende laag, bepaald door de eeuwen waarin de “inheemse volkeren” het grondgebied bewoonden, is nog steeds in opmerkelijke overblijfselen terug te vinden. Zo is bijvoorbeeld vastgesteld dat de toponymie van het schiereiland grofweg in drie zones kan worden onderverdeeld. Een daarvan is Keltisch, met een overwicht van het achtervoegsel -briga. Een andere is Iberisch, met een overwicht van de stam iltr-iltur. De derde is Tartessisch, met een overwicht van de achtervoegsels -ipo-ippo en -oba-uba.

Tartesiërs

Tartesische en door Tartesiërs beïnvloede gebieden; en Fenicische en Griekse kolonies.

In het zuidwesten, een regio die Tartéside of Turdetania wordt genoemd. Het lag rond de monding van de Guadalquivir. In de oudheid was het een uitgestrekt moerasgebied, het Lacus Ligustinus. Daar ontwikkelde zich in de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. de Tartessische cultuur. Semitische bronnen verwijzen naar deze cultuur met de naam Tarshish (Tarsis). Het wordt beschreven als een gebied aan het uiterste westen van de Middellandse Zee. Dit gebied wordt gekenmerkt door zijn rijkdom aan metalen en wordt in verband gebracht met de Fenicische scheepvaart.

Tartesisch beeldje van een geit, uit de ‘Tesoro de la Aliseda’ (Schatkist van Elzen), een votiefoffer uit  de 7e eeuw v.Chr.
Het woord van de Heer kwam tot Jona, de zoon van Amitai, in deze bewoordingen: “Ga nu naar Ninive, de grote stad, en schreeuw tegen haar, want haar goddeloosheid is over mij gekomen. Maar Jona vertrok om te vluchten naar Tarshish, ver van de aanwezigheid van de Heer. Hij ging naar beneden naar Joppa en vond een schip dat naar Tarshish voer; hij betaalde zijn overtocht en ging met hen mee.

                                                                                                                                                               Het boek van Jona

Reconstructie van de Oecumene, de bewoonde wereld van Herodotus (450 v. Chr.).

De Fenicische controle over de handelsfactories rond de Straat (van Gibraltar), en vooral over de kolonie Gadir (Cádiz), zorgde ervoor dat zij het monopolie op de handel behielden. Er waren weinig uitzonderingen, zoals de komst van Griekse expedities aan het hof van Arganthonios. Klassieke bronnen maken hier melding van, zoals Anacreon, die hun lange levensduur en rijkdom vermeldt. Herodotus beschrijft twee expedities. De oudste zou rond 630 v.Chr. hebben plaatsgevonden. Pausanias twijfelt aan de Tartessische oorsprong die wordt toegeschreven aan de vijfhonderd bronzen talenten van de schat. Deze schat bevindt zich in het heiligdom van Olympia, geschonken door de tiran Mirón van Sición (ca. 600 v.Chr.).

Herodotus Romeinse kopie van een Grieks origineel uit de 4e eeuw v.Chr.
….. een Samisch schip, waarvan de kapitein Coleo, gecharterd door Egypte, door de stormen naar hetzelfde Plateae werd gevoerd. … Ze wilden zichzelf verankeren, maar werden van het eiland weggevoerd, ook al waaide de subsolano (zuidelijke wind), die hen, omdat deze niet wilde afnemen, dwong om voorbij de Zuilen van Herakles te geraken, en gelukkig, Tartesos wisten te bereiken. Tartesos was toen voor de Grieken een maagdelijk en recent rijk dat ze net ontdekt hadden. Daar hebben ze dankzij hun genres goed handel gedreven, zo goed dat niemand ze ooit geëvenaard heeft in de winst van de reis… De Samiërs zetten een tiende van hun winst opzij, die steeg tot zes talenten, en maakten er een bronzen ketel mee in de vorm van een argolisch schaal (argolis – grieks schiereiland); eromheen stonden griffioenen naar elkaar te kijken, en het werd opgehouden door drie kolossale geknikte poten, elk zeven knieën hoog; het was gewijd aan de                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              Hereión.
….. De inwoners van Phocaea waren de eerste Grieken die verre reizen maakten; zij waren het die de Adriatische Golf, de Tyrreense Zee, Iberia en Tartesos ontdekten; zij voerden niet in ronde boten, maar in pentecóntera (schepen met 50 roeiers, (penta =vijf)). Eenmaal aangekomen in Tartesos raakten ze bevriend met de koning van de Tartessiërs, genaamd Argantonio, die tachtig jaar lang in Tartesos regeerde en in totaal honderdtwintig jaar leefde. De Focalsiërs werden zo bevriend met deze prins dat hij hen onmiddellijk uitnodigde om Jonia te verlaten en in zijn land te komen wonen in de regio die zij zelf wilden en, en meteen, instrueerde hij hen over de opmars van de Perzen en gaf hij hen geld om hun stad te versterken met een muur.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           Herodotus
De Straat van Gibraltar gezien vanaf de Oceaan. Duidelijk zichtbaar zijn de rots van Gibraltar links op de achtergrond en de Monte Hacho rechts, de Zuilen van Hercules.

Deze geweldige ontvangst is begrijpelijk, omdat het een diversificatie betekende van de handelsbetrekkingen, die tot dan toe door de Feniciërs werden gemonopoliseerd. De Griekse aanwezigheid in het gebied was van korte duur. De regio bleef onbekend en ontoegankelijk, behalve voor de Feniciërs en hun opvolgers, de Carthagers. De Griekse bronnen bleven gehuld in mythische mysteries. Ze waren verwarrend en tegenstrijdig. Hun eerste koningen zouden de mythische Geryon – verslagen door Hercules -, Norax, Hispalo, Hispan, Gárgoris en Habis zijn. Habis wordt beschreven als een cultuurheld. De enige zekere gegevens zijn de herhaalde verwijzingen naar een beschaving die zich voorbij de Zuilen van Hercules bevond. Deze beschaving lag in de huidige Straat van Gibraltar. Ze onderscheidde zich door haar rijkdom aan landbouw en veeteelt. Ook op het gebied van metaalbewerking blonk ze uit. De naam Argantonio wordt geïnterpreteerd als verwijzend naar zilver. De beschaving onderscheidde zich ook door haar handelsactiviteiten. Opvallend zijn ook de verwijzingen naar de vorming van een hiërarchische samenleving. In deze samenleving was arbeid onverenigbaar met de adel.

   Hij kreeg de naam Habis en toen hij de koninklijke macht kreeg, was die zo groot dat hij niet tegen zoveel gevaren bleek te zijn beschermd. De goden hadden het nagelaten hem daar in te helpen.  En inderdaad, hij verenigd door de wetten een volk van barbaren, en was de eerste om hen te leren om de ossen te onderwerpen aan de ploeg en om tarwe te verlangen van de voren, en drong er bij de mannen op aan om hun agressieve voedsel, dat hij haatte, te veranderen en te ruilen voor meer aangenamer voedsel. Zijn geval zou als een fabel worden opgevat als het niet was zoals dat van de stichters van Rome, die werden gevoed door een wolf, of zoals dat van Cyrus, koning van de Perzen, die werd gevoed door een hond. Hij verbood ook de dienstbare plichten van het volk [“volk”, begrepen als de burgers] en verdeelde de plebs [plebs (het gepeupel), die zonder adellijke status] in zeven steden [mogelijk sociale, niet-ruimtelijke verdelingen].                                                                                                                                                                                                                                                                                                         Justinus     (past begrippen toe die typisch zijn voor Rome, zoals de tegenstelling tussen patriciërs en plebs).

Archeologisch onderzoek is erg problematisch. Dit komt door de ingrijpende geografische veranderingen in de omgeving (het Lacus Ligustinus is dichtgeslibd). Bovendien zijn alle stedelijke centra intensief bewoond geweest door opeenvolgende beschavingen. Of er nu wel of geen stad Tartessos heeft bestaan (die vandaag de dag verloren is gegaan of verward wordt met de fundamenten van een van de bestaande steden), was het is onwaarschijnlijk dat deze de hoofdstad zou zijn geweest van een staat met een groot grondgebied. Als dat wel het geval was, is het onmogelijk om te bepalen wat het werkelijke grondgebied was. Het zou beperkt kunnen zijn tot de steden aan de oevers van het Lacus Liguistinus. Tot deze steden behoren Luciferi Fanum en Ipora, beide op het grondgebied van het huidige Sanlúcar de Barrameda. Ook Asta -Écija-, Nebrisa -Lebrija- en Caura -Coria del Río- behoren hiertoe. Daarnaast omvat het de stedelijke, landelijke en metallurgische centra in de omgeving van de benedenloop van de Guadalquivir. Dit zijn Niebla, San Bartolomé de Almonte, Tejada la Vieja, Carmo -Carmona-, Ispal​ -Sevilla-. Of het zou zijn invloed verder naar het binnenland kunnen uitbreiden. Het zou tot Corduba (Córdoba) kunnen reiken. Het zou zelfs verder afgelegen centra kunnen bereiken, zoals Conisturgis (Medellín) of Mastia Tarseion (Cartagena). De recente geschiedschrijving spreekt eerder van een Tartessisch gebied. Dit verwijst naar een invloedssfeer van Tartessos dat zich uitstrekte van de Sierra Morena tot de Golf van Cádiz. Het strekte zich uit van de monding van de Taag tot die van de Segura, of vormde zelfs een soort “Tartessische confederatie”.

Na de Slag bij Alalia (een Grieks-Carthagische strijd om de hegemonie in het westelijke Middellandse Zeegebied, die plaatsvond in de wateren van Corsica in 537 v.Chr.) verdwijnt Tartessos uit de geschreven bronnen. De materiële cultuur van het gebied dat onder invloed stond van Tartessos raakt in verval. Er zijn externe oorzaken aangevoerd die zich op gewelddadige wijze manifesteerden. De opgelegde Carthaagse kolonisatie zou Tartessos hebben vernietigd, hetzij fysiek als stad, hetzij als politieke entiteit. Er worden ook geleidelijk tot uiting gekomen endogene oorzaken aangevoerd. De uitputting van de gemakkelijkst exploiteerbare ertsaders en het verval van de Fenicische koloniale handel zijn voorbeelden hiervan. Het verbreken van de landroute voor tin, die nu door de Grieken van Massalia werd gecontroleerd, zou de inheemse culturen opnieuw hebben teruggevoerd naar een bijna uitsluitend agrarische en veeteeltgerichte economie. Ook de technologische overgang van brons naar ijzer speelde een rol. Niettemin woonden de Turdetanen nog in het gebied toen de Romeinen arriveerden. Dit gebeurde aan het einde van de 3e eeuw v.Chr. De Turdetanos werden nog steeds beschouwd als het rijkste en cultureel meest ontwikkelde volk van het hele schiereiland.

Iberiërs en Kelten

De traditionele geschiedschrijving identificeerde de pre-Romeinse volkeren van het Iberisch schiereiland met de categorieën ‘Iberos en Celtas’ (Iberiërs en Kelten). Sommige extreme standpunten zijn echter onjuist gebleken. De ‘bevolking’ van het schiereiland, ingedeeld in groepen van vermoedelijk Noord-Afrikaanse of Semitische oorsprong – de ‘Iberos’ – en Midden-Europese oorsprong – de ‘Celtas’ – behoort hiertoe. De classificatie blijft in algemene zin geldig.

Verdeling van het schiereiland over de belangrijkste volkeren en groepen van volkeren die in de klassieke bronnen worden genoemd.

Het gebied van de volkeren die Iberiërs werden genoemd, lag in het oosten en zuiden van het schiereiland. Het lag naast de valleien van de Ebro en de Guadalquivir. Dit gebied werd gekenmerkt door de grotere invloed van de koloniserende volkeren. Dit fenomeen wordt het ‘iberiseringsproces’ genoemd. Ze hielden zich bezig met landbouw en veeteelt, voornamelijk op basis van graan. In sommige gebieden werd dit aangevuld met de olijventeelt. Er werd zelfs gebruik gemaakt van irrigatie. De mijnbouw vormde de basis voor de verwerking van brons, ijzer en edele metalen. Deze waren zeer gewild bij de koloniserende volkeren. De commerciële ontwikkeling van de overschotten, waaronder het gebruik van geld, stimuleerde de sociale hiërarchie. Het bevorderde ook de vorming van een aristocratische krijgerselite. Deze elite vroeg om geïmporteerde luxeproducten om haar prestige te versterken. Lokaal ontwikkelden zich artistieke programma’s met een zekere verfijning. Voor het schrijven van sommige teksten werden alfabetten van Fenicische of Griekse oorsprong gebruikt. De belangrijkste nederzettingen werden echte steden. Ze waren gelegen op natuurlijke heuvels en ommuurd. De Romeinen noemden ze oppida. Enkele voorbeelden zijn Asido (Medina Sidonia), Astigi (Écija), Sisapo (naast de mijnen van Almadén), Castulo (Linares), Basti (Baza), Illici (Elche), Saiti (Játiva), Arse (Sagunto), Edeta (Liria), Castellet de Banyoles, Ullastret, Ilerda (Lérida), Castellar de Santisteban, Castellar de Meca of de Cerro de los Santos.

Iberisch grafmonument van Pozo Moro, ca. 500 v. Chr.
Bicha de Balazote, Iberisch beeld, tweede helft van de 6e eeuw v. Chr.
Kelt-Iberische zwaarden.

De beschrijving die Plinius de Oudere geeft van de Spaanse kust, of die van Strabo van Turdetania, zijn zeer lovend en luiden een nieuw literair genre in (de Laudes Beticae of Laudes Hispaniae):

Plinius de Oudere
Onmiddellijk na Italië, en met uitzondering van de fantastische regio’s van India, moet ik Hispania, in ieder geval de hele kustlijn, plaatsen; het is inderdaad Hispania, voor een deel arm, maar waar het vruchtbaar is produceert het in overvloed granen, olie, wijn, paarden en metalen van alle soorten, waarin Gallië hand in hand gaat; Maar Hispania overwint het door het espartogras van zijn woestijn en door de lapis specularis, door de schoonheid van zijn kleurstoffen, door zijn moed om te werken, door zijn sterke slaven, door het uithoudingsvermogen van zijn mannen, en door zijn hevige hart.
                                                                                                                                                                    Plinius de Oudere
Strabo
...turdetanos en turdulos… hebben de reputatie de meest gecultiveerde van de Iberiërs te zijn. Ze hebben een “grammatica” [alfabet] en geschriften van oude herinneringen, gedichten en wetten in verzen, waarvan ze zeggen dat ze zesduizend jaar oud zijn. De andere Iberiërs hebben ook hun “grammatica”, maar die is niet meer uniform, omdat ze niet allemaal dezelfde taal spreken…
                                                                                                                                                                             Strabo
Fragmenten van een Iberische kalathos gemaakt in Castelillo (Allorza, 2e eeuw v.Chr.) .
Loden plaat I van de Bastida de les Alcusses.
Reconstructie van de archeologische context van de Dama de Baza, Iberisch.
  De oevers van de Betis zijn het meest bevolkt… Het land wordt met grote zorg bewerkt … de regio heeft op bewonderenswaardige wijze bomen en plantages van allerlei aard verzorgd … Turdetania is prachtig vruchtbaar; het heeft allerlei soorten fruit en is zeer overvloedig; de export verdubbelt deze goederen, omdat het overtollige fruit gemakkelijk wordt verkocht aan de vele handelsschepen. Dit wordt begunstigd door de rivierstromingen en soortgelijke werken. naar rivieren en als zodanig op te stijgen van de zee naar de binnensteden, hetzij met grote schepen, hetzij met kleinere schepen. Al het land achter de kust tussen de Zuilen [die van Hercules, de Straat van Gibraltar] en de Heilige Kaap is vlak. Er zijn daar vaak openingen, zoals holtes van regelmatige grootte, of rivierdalen, waardoor de zee het binnenland ingaat in vele stadia van afstand; de wateren, die uit het hoogwater opstijgen, dringen hen zo binnen dat de schepen er dan op kunnen klimmen alsof ze een rivier opgaan, en nog gemakkelijker; in feite lijkt hun navigatie op die van een rivier, vrij van obstakels, aangezien de opwaartse beweging van het hoogwater haar begunstigt zoals de stroom van een rivier…. de schepen kunnen in sommige gevallen tot achthonderd etappes landinwaarts gaan [150 km, het kan alleen verwijzen naar de Betis -Guadalquivir- en de Anas -Guadiana-]. … Aan de rijkdom die deze regio heeft, moeten we de overvloed aan mineralen toevoegen. Dit is een reden tot bewondering, want hoewel het hele land van de Iberiërs er vol van is, zijn niet alle regio’s tegelijkertijd zo vruchtbaar en rijk … en het is ook zeldzaam voor een kleine regio om allerlei soorten metalen te vinden. … Tot nu toe is nergens op aarde goud, noch zilver, noch koper, noch ijzer zo overvloedig en uitstekend gevonden.
                                                                                                                                                                                                                                     Strabo
  Met de Infanterie wordt ook de cavalerie gemengd, zijnde de paarden die getraind zijn in het beklimmen van bergketens en het gemakkelijk knielen, wanneer dit nodig is en wordt bevolen. Iberia produceert veel reeën en wilde paarden. … de Celtiberische paarden die grijs zijn, veranderen van kleur als ze naar de buiten Hispania worden gebracht. Men zegt dat ze vergelijkbaar zijn met de Parthia-paarden, omdat ze sneller en beter racen dan de andere paarden.
                                                                                                                                                                     Strabo

Het belang van het paard op het hele Iberische schiereiland, maar vooral in het Iberische gebied, bleef niet alleen beperkt tot het gebruik ervan in de oorlog en als factor van sociaal prestige, maar kwam ook tot uiting in de “paardencultus” en in het frequente gebruik ervan in alle artistieke manifestaties, met name in de beeldhouwkunst en de numismatiek. De traditionele geschiedschrijving gaf het een waarde van duurzaamheid in het Spaanse historische karakter:

Keltiberische kruik uit Izana (Quintana Redonda), 2e of 1ste eeuw v. Chr.
  Castor, of de ruitergod van de Spanjaarden, moet de beschermer zijn geweest van de reeks oorlogsoefeningen, of een daarop vergelijkbaar spel, van jacht, en misschien ook van andere die ons onbekend zijn. Daarom moest zijn beeltenis worden uitgedragen op munten, fibula’s en speelgoed om de ijver van de moedige jeugd te stimuleren, opgeleid in dergelijke praktijken die misschien uit de oudheid, zo niet in vorm, dan wel de geest, wat later in de Spaans-Arabische maatschappij de kunst van de civet werd genoemd.

                                                                                  José Ramón Mélida                                                                                                              De Iberische Ruiter, 1900.

De Meseta, het westen en noorden van het schiereiland, was het gebied van een groep volkeren met een Midden-Europese cultuur die gewoonlijk ‘Kelten‘ worden genoemd. Er zijn zelfs archeologische bewijzen van verschillende invasies van volkeren van Midden-Europese afkomst in de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. Hoewel het demografische gewicht onmogelijk vast te stellen is, vestigden deze volkeren zich tussen de inheemse volkeren (een plaatsje genaamd Cortes en Las Cogotas) en zorgden voor een algemeen proces van kelterisering. De Vascones en andere volkeren uit het Aquitaanse taalgebied worden echter beschouwd als overblijfselen van het pre-Indo-Europese substraat. Hun taal evolueerde in de loop van de tijd tot het huidige Baskisch (euskera).

Beelden van Lusitaanse krijgers, 5e tot 3e eeuw v. Chr.
Krijger van Mogente, Iberisch brons uit de 5e of 4e eeuw v. Chr.

Het culturele ontwikkelingsniveau van deze diverse groep volkeren was relatief lager dan dat van de Iberische zone. Er waren grote verschillen tussen hen. De zogenaamde Keltiberiërs bevonden zich in een zowel cultureel als geografisch overgangsgebied (rond het Iberisch gebergte, dat door de Romeinen Idubeda werd genoemd). Hun economie was voornamelijk gebaseerd op veeteelt. De landbouw was echter relatief minder ontwikkeld dan in de Iberische zone. Er waren opmerkelijke uitzonderingen, zoals de Vacceo’s en Carpetanos in de graansteppen van de centrale hoogvlakte. Bovendien was de handelsactiviteit beperkt. Hun textielproducten werden door de Romeinen zeer gewaardeerd (soms eisten zij als tribuut duizenden kledingstukken, sago genaamd).Veel van de woonwijken voldeden ook aan het Romeinse concept van oppidum (Aeminium -Coímbra-, Conimbriga, Egitania, Brigantia -Bragança-, Helmantica -Salamanca-, Toletum -Toledo-, Kombouto -Alcalá de Henares-, Arriaca -Guadalajara-, Segovia, Cauca -Coca-, Numancia, Segeda, Bilbilis -Calatayud-, Calagurris -Calahorra-);​ die in het noordwestelijke kwadrant van het schiereiland kleinere castrum waren die de castreña-cultuur kenmerken (Santa Tecla, Baroña, Coaña, Monte Cueto, Mesa de Miranda, El Raso, Ulaca, Cabeço das Fráguas). Sommige stedelijke kernen waren volgens andere criteria gelegen, zoals Talabriga (Talavera, letterlijk “stad in de vallei”) of Pintia.

Tésera van de Celtiberische gastvrijheid, van Uxama Argaela. (Tesera,door de oude volkeren gebruikt als een wachtwoord, eervolle onderscheiding, belofte van een pact, zegel van vriendschap, landverdeling, contract, erkende rechten, rechten of voordelen en vergunningen voor passeren of begrazen, enzovoort.)
Ketting van de priesteres van de zon, Keltiberisch, 4e eeuw v.Chr.
Verraco de piedra van Ávila, een monument dat typisch is voor de dorpen van de Meseta en het westen van het schiereiland (van de gebieden van de Lusitaniërs en Vettones tot de aangrenzende gebieden van de Vacceos, Carpetanos, Galaicos of Astures).

Er bestonden sociale instellingen met een duidelijk Indo-Europese oorsprong. Voorbeelden hiervan zijn de devotio en het hospitium. Deze instellingen vertoonden bepaalde parallellen met het Germaanse comitatus of de Romeinse clientela. Het voeren van oorlog werd beschouwd als een deugdzame bezigheid. Er waren veel huurlingen. Romeinse bronnen schrijven dit toe aan de wijdverbreide armoede.​ Romeinse bronnen rechtvaardigden de noodzaak om deze oorlogszuchtige volkeren te ‘pacificeren‘ door ze te veroveren. Ze zeiden dat hun levenswijze onverenigbaar was met de ‘beschaafde’ levenswijze van hun vreedzame, reeds geromaniseerde buren. Deze buren werden jaarlijks geplunderd. Elk voorjaar voerden bendes jongeren invallen uit als een soort overgangsritueel naar de volwassenheid (ver sacrum).

Offeraltaar van de Vetones, castro van Ulaca.
Iberische munt uit Barscunes.

Onder hun religieuze rituelen bevonden zich vormen van zonaanbidding. De matrilineaire organisatie van de geslachten in de noordelijke dorpen en gebruiken zoals de couvada (feminisering van de vader bij de bevalling) wekten verbazing bij de Romeinen. Zij interpreteerden deze als tekenen van een matriarchaat. Dit is onderwerp van discussie geweest in de moderne antropologie. Het lijkt echter niet te duiden op een sociale of politieke dominantie van vrouwen, in tegenstelling tot het patriarchaat (de dominantie van mannen, wat gebruikelijk is in de meeste oude en moderne culturen). Het was eerder een scheiding tussen het huiselijke en het economische leven.

  …Het komt voor dat in Iberia koeien nog steeds als heilig en beschermd worden beschouwd. Een bijzondere praktijk die voor komt… vooral onder Lusitaniërs. De allerarmsten onder hen die de bloei van hun leven bereiken en zich onderscheiden door hun fysieke kracht en durf, uitgerust met hun moed en hun wapens, verzamelen zich in de moeilijke berggebieden en organiseren zich in aanzienlijke groepen, maken een uitstapje naar Iberia en accumuleren rijkdom door middel van plundering; en ze oefenen dit banditisme onophoudelijk, vol hoogmoed; en aangezien ze lichte wapens gebruiken en uiterst wendbaar en snel zijn, is het erg moeilijk voor andere mannen om ze te verslaan. Kortom, ze beschouwen de moeilijke en ruige gebieden van de bergen als hun thuisland en zoeken daar hun toevlucht, omdat grote legers met zware wapens het moeilijk vinden om ze te doorkruisen.

De Keltiberiërs zorgen tijdens de oorlogsvoering, niet alleen voor bekwame ruiters, maar ook voor infanteristen, uitstekend door hun kracht en moed. Ze dragen deze ruwe zwarte mantels, waarvan de wol lijkt op geitenhuid. Sommige van de Keltiberiërs zijn gewapend met lichte schilden, zoals die van de Galliërs. Anderen dragen rieten schilden, zo groot als een Grieks schild, en dragen scheenplaten van haar. Op hun hoofd dragen ze bronzen helmen versierd met paarse pluimen. Hun zwaarden zijn tweesnijdend, van uitstekend gietwerk; ze dragen ook eenhandige dolken voor hand-to-handgevechten … Ze begraven ijzeren platen en laten ze onder de grond liggen tot de roest na verloop van tijd het zwakste deel van het ijzer verslindt en alleen het meest solide overblijfsel overblijft. Hieruit halen ze uitstekende zwaarden en andere wapens. Het wapentuig dat op deze manier wordt gemaakt, gaat door alles wat er voor staat. . . Ze zijn schoon en voorzichtig in hun dagelijks leven, maar ze observeren een praktijk die vulgair en erg vies is: ze baden hun lichaam in de urine en reinigen hun tanden met hetzelfde product, denkend dat het heel gezond is voor het lichaam. De Keltiberiërs zijn wreed tegen hun vijanden en tegenstanders, maar met buitenlanders gedragen ze zich heel lief en vriendelijk. Ze smeken de buitenlanders allemaal vriendelijk om in hun huis te blijven en ze wedijveren met elkaar te wedijveren in de gastvrijheid. Degenen die de buitenlanders dienen genieten een grote hachelijke situatie en worden de geliefde van de goden genoemd. Wat het eten betreft, eten ze allerlei soorten vlees in grote overvloed. Als drank gebruiken ze wijn gemengd met honing, aangezien de regio een grote hoeveelheid van dit product produceert, hoewel ze het, net als de wijn, kopen van de handelaren die het importeren. De meest gecultiveerde van de nabijgelegen dorpen van de Keltiberiërs is de Vacceos. Elk jaar verdelen ze de velden om ze te cultiveren en geven ze elk een deel van de verkregen vruchten gemeenschappelijk. Boeren die de regel overtreden, zijn onderworpen aan de doodstraf.                                                                                                                                                                                                                         Diodoros van Sicilië,                                                                                                                                                                                                                                         Bibliotheca Historica.

Een Kelt-Iberische fibula uit de Romeinse stad Lancia (Asturias), daterend uit de 3de of 2de eeuw v. Chr., vertegenwoordigt een ruiter wiens paard het hoofd van een verslagen vijand draagt. 
Lúnula lusitana de Chão de Lamas, 2e eeuw v. Chr. (Lúnula (archeologie) , is een soort ketting kenmerkend voor de bronzen en ijzertijd.
Grafgift geassocieerd met de Vrouwe van Baza. Onder andere ijzeren stukken en een falcata.   
  De vrouwen zorgden voor het land en het huis terwijl de mannen zich bezighielden met de oorlog en de razzias.                                                                                                                                                                                                                                                       Marcus Iunianus Iustinus                                                                                                                                                                                                                              Historiarum Philippicarum.
Mozaïek van Villa Fortunatus, met de Romeinse symboliek van het chrismon.
  Bij de Cantabriërs is het de man die voor de vrouw zorgt en het zijn de vrouwen die die zich zorgen maken over het huwelijk van hun broers. Dit is een soort “gynaecocratie”, een regime dat zeker niet beschaafd is. En als ze bevallen dienen ze hun mannen door ze in bed te leggen in plaats van zelf in hun bed te liggen.

Zo leven deze bergbewoners… zij zijn degenen die aan de noordkant van Iberia wonen, dat wil zeggen de Galiciërs, de Asturiërs en de Cantabriërs tot aan de Basken en de Pyreneeën, die allemaal dezelfde manier van leven hebben… ze zijn nuchter: ze drinken niets anders dan water, slapen op de grond en dragen lang haar op de vrouwelijke manier, hoewel ze om te vechten hun voorhoofd omgorderen met een band. Ze eten vooral geitenvlees… Driekwart van het jaar voeden de bergbewoners zich met eikels die, gedroogd en gemalen, gebruikt worden om brood te maken, dat lang bewaard kan worden… In plaats van olie gebruiken ze boter. De mannen zijn gekleed in het zwart, de meeste van hen dragen de sagums (een soort cape gemaakt van ongewassen wol), waarmee ze op hun bed van stro slapen. Ze maken gebruik van houtsnijwerk zoals de Kelten. De vrouwen dragen jurken met bloemdecoraties… In plaats van geld oefenen ze het ruilen van soorten of kleine uitgesneden plakjes zilver… Voor de expeditie van Decimus Junius Brutus Callaicus hadden ze niets anders dan leren boten om door de mondingen en lagunes van het land te varen; maar vandaag de dag maken ze al gebruik van bootjes gemaakt van een boomstam, hoewel het gebruik ervan nog steeds zeldzaam is.

De bewoners van de Casitérides-eilanden [Galicische kust] leven over het algemeen van de producten van hun vee, op dezelfde manier als de nomadenvolken; ze bezitten tin- en loodmijnen en ruilen deze, evenals de huiden van hun dieren, voor aardewerk, zout en bronzen gebruiksvoorwerpen die door handelaars naar hen worden gebracht. Aanvankelijk werd deze handel alleen geëxploiteerd door de Feniciërs uit Gadir, die de routes naar deze eilanden voor anderen verborgen hielden. Een zekere navigator, toen hij werd gevolgd door de Romeinen, die net deed alsof hij de route van deze emporiums kende, liep vrijwillig vast, omdat hij hekel had aan Romeinen, op een lage ondergrond, waar hij wist dat de Romeinen hem zouden vervolgen. Nadat hij zich van deze schipbreuk had weten te redden, werd hij door de staat gecompenseerd voor de goederen die hij had verloren. De Romeinen ontdekten echter na talrijke pogingen de route naar deze eilanden, waarbij Publius Licinius Crassus de eerste was die erdoorheen ging en leerde over de nauwe doorgangen van de riffen en het vreedzame karakter van hun inwoners.

Strabo, Geographica.

Historische Nederzettingen


Keramisch fragment gevonden in Castillo de Doña Blanca.

Sinds het begin van het eerste millennium v.Chr. zijn er Griekse en Romeinse historische teksten over de bewoners van het Iberisch schiereiland. Dankzij deze teksten weten we dat Indo-Europese immigranten en mediterrane handelaren het Iberisch schiereiland binnenkwamen. In de zuidelijke regio’s ontstond het koninkrijk Tartessos.

Dame van Ibiza, voorstelling van Tanit, een Carthaagse godheid, gevonden in de heilige grot van Es Culleram, Ibiza, daterend uit de 3e eeuw v. Chr., Carthaagse periode.

De uitdrukking “historische kolonisatie” is afkomstig van het conceptuele contrast met prehistorische kolonisatie. Dit waren de contacten die noodzakelijkerwijs plaatsvonden vanaf het Neolithicum. Ze werden intensiever met de ontwikkeling van de scheepvaart in de IJzertijd, wat de verspreiding van cardiale keramiek, megalithisme of lokale culturen zoals die van Millares of Argar verklaart. De oude beschavingen van het oostelijke Middellandse Zeegebied, die toen al historisch waren, hebben in hun laatste expansiefase de contacten met het uiterste westen aanzienlijk geïntensiveerd. Vanaf het einde van het tweede millennium v.Chr. bereikten de Grieken en de Feniciërs een veel hoger niveau van culturele ontwikkeling. Tegelijkertijd ontwikkelden de Feniciërs een techniek die ook superieur was in vergelijking met de volkeren van het westelijke Middellandse Zeegebied. Tegelijkertijd vonden zij daar de bevrediging van hun groeiende vraag naar grondstoffen. Deze werden steeds schaarser en duurder op de reeds gevestigde routes. Metalen zoals zilver, goud, koper en tin, zowel van het schiereiland als van de Britse eilanden, stimuleerden hen om steeds verder naar het westen te trekken.

In het westelijke Middellandse Zeegebied, was het zuiden van het Iberisch schiereiland, van cruciaal belang voor de winning van metalen. Dit was zowel te danken aan de mijnen (in de regio’s Murcia, Almería, Sierra Morena en Huelva) als aan de strategische ligging. Het was een kruispunt van Atlantische routes. Het diende ook als uitvalsbasis, vooral naar het noorden, Galicia en de Britse eilanden. Deze routes liepen via de Straat van Gibraltar. De Feniciërs monopoliseerden deze route door middel van strategische tussenstops. De Grieken vestigden zich vooral aan de noordkust van de Middellandse Zee. Dit gebied is via Gallië over land verbonden met Noord-Europa. Ze waren ook aanwezig in Sicilië en op het Italiaanse schiereiland. Ze stonden in contact met de Etrusken. Men kan stellen dat de Tartessos en de Etrusken een vergelijkbare functie vervulden, elk in hun eigen context, met respectievelijk de Grieken en de Feniciërs.

Het is mogelijk dat de contacten van de Feniciërs met het meest westelijke deel van het Middellandse Zeegebied aan het einde van het tweede millennium v.Chr. niet erg actief waren. Waarschijnlijk ging het eerder om eenvoudige verkenningen. Handel en koloniale activiteiten in de vorm van een solide organisatie moeten worden gesitueerd vanaf het begin van het eerste millennium. Dit mag niet eerder worden geplaatst. De eerste contacten zouden in Sicilië zijn gelegd. Vervolgens zouden ze zich naar Noord-Afrika richten en van daaruit de zuidkust van het Iberisch schiereiland bereiken.

Er zijn 3 fasen binnen de kolonisatie van zowel de Feniciërs als de Grieken:

      1. Einde van het 2de millennium v.Chr.: Meer dan koloniale activiteit, worden er volgens de bronnen alleen onderzoeken uitgevoerd.
      2. 8e6e eeuw v.Chr.: Deze periode wordt gekenmerkt door de dominantie van de Griekse handel in het Middellandse Zeegebied. Er was echter ook sprake van Fenicische handel.
      3. Sinds het einde van de 6e eeuw v.Chr.: De Puniciërs controleerden de routes in het zuiden van het schiereiland. Deze controle belemmerde de ontwikkeling van de Griekse handel in dit gebied.
Fenicische bronzen beelden gevonden in het gebied rond het Islote de Sancti Petriin de Melkart tempel in Gadir. Het voorste beeldje stelt Melkart voor, 8e-7e eeuw v.Chr.

Vanaf het einde van de 11e eeuw v.Chr. tot het einde van de 6e eeuw v.Chr. kwamen Indo-Europese volkeren via de Pyreneeën naar het Iberisch schiereiland. Ze waren op zoek naar land om zich te vestigen. Ze kwamen uit Midden-Europa en spraken een Indo-Europese taal. Ze vestigden zich voornamelijk in Cataluña en op de Meseta Central. Van daaruit verspreidden ze zich naar het noorden en het westen. De Indo-Europese volkeren kenden ijzer. Hun economie was gebaseerd op landbouw en veeteelt. Sommigen voerden begrafenisrituelen uit. Deze bestonden uit het verbranden van het lijk, het bewaren van de as in urnen en het begraven ervan in zogenaamde urnvelden.

Het zuiden van het schiereiland was rijk aan koper, goud en zilver. Het was strategisch gelegen aan de tinroute. Het zuiden werd gekozen en bewoond door Carthagers, Feniciërs en Grieken om handelsnederzettingen te stichten. Aan het einde van het tweede millennium v.Chr. stichtten de Feniciërs hun eerste kolonies in het zuiden van het schiereiland, waaronder Gadir.

Tijdens deze laatste fase zou de Punische controle vanuit Noord-Afrika worden uitgeoefend. Deze controle zou eerder vanuit Carthago worden uitgeoefend dan vanuit de meer oostelijke Fenicische metropolen. Anderzijds werd de handels- en koloniale activiteit beïnvloed door de politieke situatie in het Middellandse Zeegebied. Tussen de 8e en de 6e eeuw was de Griekse activiteit dan ook overheersend. Vanaf het einde van de 6e eeuw veranderde de politieke situatie echter radicaal. Op dat moment werd de relatie tussen de Grieken en de Etrusken verbroken. Als gevolg daarvan stichtten de Grieken Massalia aan de monding van de Rhône.

Foto van de Schat van Aliseda in het MAN (Museo Arqueológico Nacional) in Madrid.

De Grieken kwamen rond de 7e eeuw v.Chr. aan op het Iberisch schiereiland. Hun activiteiten zijn vanaf de 6e eeuw v.Chr. goed gedocumenteerd. De Grieken stichtten koloniale enclaves, waaronder Emporion en Mainake. Vanuit deze plaatsen legden ze handels- en culturele contacten met naburige inheemse volkeren.

Later kwamen de Carthagers, tussen de 6e en 5e eeuw v.Chr. Zij zetten de kolonisatie voort. Ze stichtten kolonies zoals Ebusus en Villaricos. Cartago Nova was het duidelijkste voorbeeld van de Carthaagse macht.

Griekse historici hebben het bestaan van het volk van Tartessos vastgelegd. Hun rijkdom was gebaseerd op landbouw, veeteelt en visserij. Ze maakten ook gebruik van de kopermijnen van Huelva en controleerden het tin dat via de Atlantische route werd aangevoerd. Er zijn geen overblijfselen van steden van de Tartessos gevonden. Er zijn echter wel goud- en zilverschatten gevonden. Deze omvatten de schat van Aliseda in Cáceres en de schat van El Carambolo in Sevilla. Rond de 6e eeuw v.Chr. begonnen de Tartessos in verval te raken. Uiteindelijk verdwenen ze als gevolg van de Carthaagse overheersing. Deze probeerde de handel in handen te krijgen en belemmerde de handel via de Straat van Gibraltar.

Origineel van de Schat van El Carambolo, tentoongesteld in het Archeologisch Museum van Sevilla op de 50ste verjaardag van zijn ontdekking.

Via Massalia (het huidige Marseille) wordt aan Griekse zijde de handel in metalen uit de Britse eilanden gecontroleerd. Het is niet nodig om Etruskisch grondgebied te doorkruisen. Dit valt samen met een intensivering van de Fenicische handel in het zuiden van het schiereiland. Er ontstaat ook een breuk in de betrekkingen tussen Grieken, Etrusken en Feniciërs, als gevolg van de val van de metropolen Tyrus en Phocaea (572 en 546 v.Chr.). Dat bereikte zijn hoogtepunt rond 535 v.Chr. in de slag bij Alalia. Vanaf die slag vindt er een verdeling plaats van de commerciële invloedssferen in het westelijkste deel van de Middellandse Zee. Het zuidelijkste deel van het Iberisch schiereiland kwam onder Punische controle. De oostkust bleef een invloedssfeer van de Griekse handel.

De Fenicische kolonisatie
Reconstructie van de overblijfselen van een Fenicisch schip van het hippos type (“hippos – paard”, vanwege de manier waarop ze werden gedecoreerd), van de 7e eeuw tot het begin van de jaartelling, gevonden in Mazarrón (Nationaal Museum voor Onderwater-Archeologie -ARQUA-). Het was meer dan acht meter lang en droeg bijna drieduizend kg erts.
Een deel van de lading van het Fenicische schip Mazarron.
Fenicische gouden ring uit Gadir, 7e eeuw v. Chr.
Fenicische glazen kannen, vazen uit Ampurias. (Girona : Museu d’Arqueologia de Cataluña)

Volgens Marcus Velleius Paterculus was Gadir (Cádiz) de eerste Fenicische kolonie die op het Iberisch schiereiland werd gesticht. Dit gebeurde tachtig jaar na de val van Troje. Volgens de gangbare berekening in die tijd zou dat in het jaar 1104 v.Chr. zijn. Dit was zelfs nog vóór de stichting van Rome zelf (-753 v.Chr.). Hoewel deze datering op mythische criteria berust, hebben recente opgravingen het bestaan van stedelijke structuren uit de 9e eeuw v.Chr. aangetoond. Archeologische vondsten dateren de stichting van Malaka (Málaga) tussen de 9e en 8e eeuw v.Chr. Naast Gadir en Malaka, en de zekere aanwezigheid van de Feniciërs in de Tartessische steden rond het Lacus Ligustinus, waren er langs de zuidkust van het schiereiland Fenicische nederzettingen. Veel van deze nederzettingen waren aanvankelijk van tijdelijke aard. Andere daarentegen zouden steeds belangrijker worden. Deze laatste groeiden uit tot belangrijke wooncentra, zoals Abdera (Adra) en Sexi (Almuñécar). Naast deze kolonies vestigden de Feniciërs kleinere havenplaatsen. Deze breidden zich uit voor hun scheepvaartroutes. Ze werden ook gebruikt om de contacten met het binnenland te diversifiëren. Ze lagen zowel aan de Middellandse Zeekust (Salambina -Salobreña-, Toscanos, Trayamar, Cerro del Villar, Calpe -Gibraltar-, Carteia -San Roque-) als aan de Atlantische kust (Barbate, Rota, Onuba -Huelva-, Aljaraque, Ayamonte, Baesuris – Castro Marim – Ossonoba – Faro -, Callipo – monding van de Sado -, Olissipo – Lissabon, monding van de Taag -, Collipo -São Sebastião do Freixo-, Quinta do Amaraz, Leiria, Santa Olaia -monding van de Mondego-, Cale -Vila Nova de Gaia, monding van de Duero-)​ en aan de Noord-Afrikaanse kust (Rusadir -Melilla-, Abila -Ceuta-, Lixus -Larache-).

Antropomorfe Fenicische sarcofaag gevonden in Cádiz.
Dama de Galera (Dame van Galera), Fenicisch beeldje uit de 7e eeuw voor Christus, uit de Iberische necropolis van Tútugi, die Astarté voorstelt.
Restanten van visconservenfabrieken in Almuñecar.
Reconstructie van een Iberisch weefgetouw in de archeologische vindplaats Kelin82 (Caudete de las Fuentes).

Archeologische opgravingen hebben voorwerpen opgeleverd die dateren uit de 8e tot 7e eeuw v.Chr. Deze voorwerpen zijn afkomstig uit het oostelijke Middellandse Zeegebied en de Helleense wereld. Dit heeft het mogelijk gemaakt om het bestaan van het handelsverkeer in Helleense voorwerpen door de Feniciërs of Grieken aan te tonen. Het rood geglazuurde aardewerk is zeer karakteristiek. Deze komt alleen voor in Fenicische en nooit in Griekse nederzettingen. Ze vindt zijn oorsprong in het oostelijke Middellandse Zeegebied (Syrië en Cyprus). Van daaruit werd ze via de Fenicische handel naar het Iberisch schiereiland geïmporteerd. Van bijzonder belang is de necropolis van Sexi. Daar werden albasten urnen gevonden die getuigen van crematierituelen. Bovendien werden allerlei voorwerpen gevonden (ivoor, bronzen bekers) die getuigen van de nauwe contacten met het oostelijke Middellandse Zeegebied. Deze voorwerpen werden aanvankelijk geïmporteerd. Later werden ze lokaal vervaardigd door inheemse ambachtslieden. Deze ambachtslieden imiteerden hun modellen (goud- en zilversmeedwerk uit de schatten van Aliseda en Carambolo, in het Tartessische gebied). Deze schatten getuigen van de buitengewone rijkdom aan metalen op het schiereiland. In deze periode en in dit gebied vond de handel echter plaats via ruilhandel. Er was geen tussenkomst van geld. Het waren de Grieken die de geldhandel op het schiereiland introduceerden. Later werden er Iberische en Carthaagse munten geslagen.

De Fenicische handel breidde zich vanaf het begin van de 8e eeuw v.Chr. sterk uit. In de 7e eeuw v.Chr. was deze nog aanzienlijker. Dit viel samen met de Assyrische expansie in het Nabije Oosten. Deze expansie had gevolgen voor de Fenicische steden, omdat hun oostelijke markten voor hen werden afgesloten. Daardoor werden zij gedwongen zich op westerse markten te richten. De Fenicische kolonisatie zocht nieuwe bronnen van rijkdom in de visserij. Dit omvatte onder meer de tonijnvisserij en het zouten van vis. Ze introduceerden eigen technieken die zich sterk ontwikkelden en zeer winstgevend waren. Deze producten gaven de regio prestige en bleven ook in de Carthaagse en Romeinse tijd belangrijk. Ze vormden de basis van de export: olie en garum. Ook de grootschalige introductie van zoutpannen, die nauw verbonden waren met deze activiteit, moet aan de Feniciërs worden toegeschreven. Er werd begonnen met de productie van keramieksoorten die voorheen slechts op zeer lokale schaal voorkwamen. Het is niet duidelijk of er landbouwkundige veranderingen hebben plaatsgevonden die aan de invloed van de Feniciërs kunnen worden toegeschreven. Traditioneel wordt echter wel de introductie van de olijfboom aan hen toegeschreven. Deze mogelijkheid wordt ook ondersteund door paleo-ecologische gegevens. Dit zou de mediterrane trilogie hebben voltooid die kenmerkend is voor een groot deel van het agrarische landschap van het schiereiland.

  De paleo-ecologische evolutie van de “dehesa” (grasland) in het zuidwesten van het schiereiland als cultureel element is grondig bestudeerd. Er zijn theoretisch vier fasen in de ontwikkeling ervan onderscheiden. Deze lopen van het ontstaan tot de romanisering. Dit proces zou beginnen in fase I, rond 4000 v.Chr. In deze fase wordt de associatie van Quercus [steeneik, kurkeik] en Vitis [wijnstok] gedocumenteerd. Deze waren waarschijnlijk in het wild groeiend, maar werden gebruikt in verband met de eerste chalcolithische nederzettingen in het zuidwesten van het schiereiland. Vanaf fase II (2500-1600 v.Chr.) neemt de Quercus toe en groeit ook de Pinus [den]. Dit leidt tot de definitieve vorming van de dehesa. Deze vorming is het resultaat van menselijke activiteit die een lang leerproces en selectie van soorten met zich meebrengt. Dit proces kan in verband worden gebracht met het hoogtepunt van de Calcolithicum. Het wordt ook in verband gebracht met het begin van de Bronstijd. In deze periode dateren de genoemde nederzettingen van de Vega del Guadiana. De evolutie zet zich voort in fase III (1600-500 v.Chr.). In sommige gebieden is er sprake van sterke ontbossing. Dit wordt verklaard door de intensivering van de mijnbouw in mijnbouwgebieden, zoals Huelva. In deze periode worden echter ook de eerste pollen van Olea [olijfboom] gedocumenteerd. Dit weerspiegelt waarschijnlijk de introductie van de olijfboom door de Fenicische kolonisatie vanaf de 8e eeuw v.Chr.

Hoewel de ontwikkeling van de protohistorische dehesa in Extremadura niet in detail bekend is, kan worden aangenomen dat deze regio een soortgelijk proces heeft doorgemaakt met een toename van ontbossing, deels als gevolg van mijnbouw. In landbouwgebieden zoals de Vegas del Guadiana is het logisch om uit te gaan van een proces van toenemende landbouwkolonisatie. Dit hangt ongetwijfeld samen met een belangrijke culturele ontwikkeling, namelijk de introductie van de mediterrane polycultuur. Volgens deze theorie werd deze geïntroduceerd onder invloed van de Feniciërs. Dit wordt indirect bevestigd door de lokale productie van amforen voor de opslag en controle van voedselvoorraden. Dit blijkt uit het paleis van Cancho Roano. Dit proces begon rond 500 v.Chr. en leidde tot fase IV. Deze fase komt overeen met de specifieke vorming van de huidige dehesa. Dit proces moet in nauw verband worden gezien met de introductie van de mediterrane polycultuur van olijfbomen, wijnstokken en graangewassen in de Vegas del Guadiana. Met verschillende varianten heeft deze cultuur de Romeinse en middeleeuwse wereld overleefd en bestaat hij nog steeds.

De Griekse kolonisatie
Griekse munt (drachme) geslagen in Ampurias.

Archaïsch Griekenland had, naast de belangstelling voor de zoektocht naar metalen, een probleem van overbevolking en grondgebrek, zodat het in de kolonisatie ook een uitweg zag voor een deel van de bevolking. Aanvankelijk hadden de Griekse kolonies (die het dichtst bij de metropool lagen) een uitgesproken agrarisch karakter en geleidelijk aan werden het (net als de meer afgelegen kolonies) voornamelijk commerciële kolonies.

Keramische krater (mengvat) met rode figuren uit de Iberische necropolis van Los Nietos (Cartagena).

De aankomst in Tartessos van sommige Samische zeelieden, en de daaropvolgende andere Phocaeanen (tegenwoordig Foça) die prachtig werden ontvangen door Argantonio (eerste helft van de 6e eeuw v. Chr.).) is vastgelegd in klassieke bronnen, evenals de namen van een aantal Griekse kolonies die aan de Zuid-Spaanse kust zouden zijn gesticht, zoals Mainake, maar waarvan de locatie niet is vastgesteld (de Portus Menestheus die aan Menesteo, de legendarische koning van Athene, wordt toegeschreven, zou kunnen worden geïdentificeerd met El Puerto de Santa María, maar zijn status als Griekse kolonie is betwistbaar); alleen die aan de oostelijke kust zijn archeologisch bewezen, zoals Hemeroskopeion (het huidige Denia) en Akra Leuke (Alicante).

Standbeeld van Asklepios (Aesculapius) in Ampurias.

Na de slag bij Alalia (537 v.Chr.) moesten de Phocaeas Corsica ontruimen. Ze zochten hun toevlucht in Massalia (het huidige Marseille) en Emporion (het huidige Ampurias). Emporion was al eerder gesticht, maar het is niet duidelijk of dit vanuit Massalia gebeurde of vanuit de Griekse koloniën in het zuiden van het schiereiland. De omstandigheden rond de stichting van het nabijgelegen Rhode (Rosas) zijn niet met zekerheid vast te stellen.

  Aan de andere kant van de Súcron, richting de monding van de Iber, ligt Sagunton. Het is een stichting van de Zakynthiërs. In de omgeving liggen de steden Cherrónesos, Oléastron en Kartalías. Verderop, bij de overgang van de Iber, ligt de kolonie Dertossa… Meer naar het noorden ligt Empóríon. Deze stad is een stichting van de Massalioten. Hier ligt ook Rhóde, een kleine fabriek van de Emporitanen. Volgens sommigen is het een stichting van de Rhodiërs. Aanvankelijk vestigden de Emporitanen zich op een nabijgelegen eilandje genaamd Palaiá Pólis. Nu wonen ze echter op het vasteland. De stad vormt een dipolis. Ze wordt door een muur in tweeën gedeeld. In het begin wilden enkele indigeten die in de buurt woonden een afzonderlijk gebied hebben, gescheiden van dat van de Hellenen. Ze wilden in alle veiligheid van hun eigen bestuur genieten. Het gebied was dubbel, met een muur in het midden. Maar na verloop van tijd vormden ze één stad, waarin Helleense en barbaarse wetten werden vermengd, zoals op veel andere plaatsen het geval is.
                                                                                                                                                                                                                                    Strabo
De Carthaagse kolonisatie

Sinds de val van Tyrus door Nebukadnezar II (572 v.Chr.) nam de Carthaagse staat de controle over de mediterrane handelsfactories over. Deze controle was voorheen in handen van de Fenicische metropolen. De rol van deze vestigingen ging verder dan alleen de uitwisseling van overzeese producten met producten uit het binnenland. Ze begonnen een echte leidinggevende functie uit te oefenen op de lokale productie. De lokale productie was voornamelijk verbonden met de metaalindustrie, die afhankelijk was van de mijnen van Castulo (het huidige Linares, in de provincie Jaén).

De invloed van Carthago op de Iberische culturen (“punificatie”) werd steeds groter. Dit kwam tot uiting in het aardewerk en de grafvoorwerpen. Het kwam ook tot uiting in de invoering van Punische goden, zoals de godin Tanit, gevonden in Baria -Villaricos, provincie Almería- of in Gadir. Zij wordt ook geïdentificeerd met de zogenaamde “Iberische dames”. De geleidelijke invoering van bepaalde verbeteringen in industriële en agrarische processen vond op continue wijze plaats. Het gebruik van het Punische alfabet (in de schaarse Tartessische en Iberische inscripties) was een voortzetting van de Fenicische periode.

Terracotta beeld van de godin Tanit, versierd met een halsketting Necropolis van Puig des Molins, Ibiza, tussen de 5e en 3e eeuw v. Chr.

De kolonie Ebusus (Ibiza, eerder gesticht in 653 v.Chr.) was een strategische enclave voor de zeemacht van Carthago in het westelijke Middellandse Zeegebied. Deze heerschappij werd pas tijdens de Eerste Punische Oorlog (264-241 v.Chr.) betwist. Op dat moment veroverden de Romeinen Sicilië. De nederlaag van Carthago had geen invloed op het invloedgebied op het Iberisch schiereiland. In plaats van het te beperken, was het een stimulans voor uitbreiding. Deze uitbreiding was duidelijk territoriaal van aard en richtte zich op het binnenland. De machtige familie Barca leidde deze politieke expansie. Volgens de klassieke Romeinse bronnen was Hasdrubal ‘de Schone’ een Carthaagse generaal. Hij stichtte in 227 v.Chr. de stad Qart Hadasht (het huidige Cartagena). Mogelijk stichtte hij de stad op een eerdere Tartessische nederzetting genaamd Mastia Tarseion. Cartagena werd ommuurd en herontwikkeld en werd de belangrijkste Carthaagse basis. Het jaar daarop sloten de Romeinen en Carthagers het Verdrag van de Ebro. Volgens dit verdrag zag elke macht af van interventie aan de andere kant van de rivier. In 219 v.Chr. gaf Rome echter garanties aan een Grieks-Iberische stad ver ten zuiden van de Ebro. Deze stad was Arse, het huidige Sagunto. Ze beloofden hen dat ze hen onder hun bescherming zouden nemen.

Het Romaanse Hispania


Iberische Kalathos gevonden in de archeologische vindplaats Cabezo de Alcalá.

Het proces van romanisering van Hispania verliep in elk gebied na de verovering ervan. Het veranderde de inheemse structuren. Het betekende ook de integratie van deze volkeren in het politiek-administratieve organisatiesysteem van Rome (provincie, kolonie, municipium). Het romaniseringsproces verliep veel langzamer dan de militaire verovering alleen. Het omvatte ook acculturatie. Op taalkundig gebied betekende dit de latinisering. Latijn werd niet alleen als administratieve taal ingevoerd, maar ook als gemeenschappelijke taal, wat de communicatie tussen de vele voor-Romeinse talen vergemakkelijkte.​

Heldhaftig beeld van een Hispano-Romeinse edelman uit de tempel op de plaats van Cabezo de Alcalá (Azaila), eerste derde van de eerste eeuw v.Chr.
Al in de eerste eeuw v.Chr. was het zuiden van Hispania een exporteur van wijn en olie … overvloedig en onovertroffen.De wijnstok werd waarschijnlijk rond de 6e of 5e eeuw v.Chr. door de Grieken of Puniciërs geïntroduceerd [in werkelijkheid zijn er veel oudere paleobotanische getuigenissen]. Een oude naam die in het zuidoosten van het schiereiland kan worden geplaatst, is Oinoússa, wat verwijst naar wijn (oínos). De wijn uit Turdetania is de huidige wijn uit Jerez, Montilla, Málaga, enz. Een Romeinse amfoor droeg het merkteken “vinum gaditanum”. Plinius noemt de wijn uit Lauro, in de Betica, als een van de beste ter wereld. Een inscriptie verwijst naar aanplantingen van Falernus-druiven (uit Campanië) in de Betica. Sommige munten uit deze regio hebben een druiventros als embleem. De druif kwam ook veel voor in de gebieden Levante, Cataluña (beroemd is wat we nu Maestrazgo noemen, Tarragona) en Aragón. In de Algarve kostte een liter in de tijd van Polýbios (midden van de 2e eeuw v.Chr.) een real van onze huidige munteenheid.

Wat de olijfboom betreft, was deze in Hispania al bekend in het wild, als acebuche. Cádiz, eigenlijk een van de Gadeiras-eilanden waarop de stad ligt, werd door de Grieken ooit Kotinoússa (kótinos, wilde olijfboom) genoemd. Mela kent aan deze kust een bos dat Oleastrum heet. Rond de 6e eeuw n. Chr. werd de Ebro Oleum Flumen genoemd. De Betica exporteerde zoveel olie naar Rome dat in een eeuw tijd de huidige heuvel Testaccio ontstond uit de scherven van de gebroken amforen. Deze heuvel is naar de scherven vernoemd.

Romeinse en Carthaagse campagnes tijdens de Tweede Punische Oorlog.
Fasen van de verovering en de Romeinse provinciale divisie in Hispania.
De verovering

Sinds de site van Sagunto, de landing van de Romeinen in Ampurias (218 v.Chr.) rechtvaardigde, was het Iberisch schiereiland een belangrijk toneel in de Tweede Punische Oorlog. Ondertussen stak Hannibal de Alpen over. Hij voerde zijn spectaculaire, maar vruchteloze veldtochten in Italië. De Slag bij Cartagena (209 v.Chr.) betekende niet alleen dat de Carthagers hun belangrijkste militaire basis kwijtraakten. Het stelde Scipio Africanus ook in staat de loyaliteit van veel inheemse machthebbers te winnen. Dit werd bereikt door de gijzelaars die daar werden vastgehouden vrij te laten. Deze gebeurtenis werd gemythologiseerd als een voorbeeld van deugdzame deugden. Het was een voorbeeld van clementie en zelfbeheersing van Scipio. Tegen het einde van de 3e eeuw v.Chr. was de territoriale controle over het Iberische gebied, dat het meest ontwikkeld was, veroverd. Dit gebied werd ingedeeld in twee provincies: Hispania Citerior en Hispania Ulterior. De romanisering van dit gebied verliep het snelst. Het was ook het eenvoudigst. Het gebied was het meest open. Het was van oudsher gewend aan contact met koloniserende volkeren. Dit maakte het voor deze volkeren gemakkelijker om een nieuwe cultuur te assimileren. Ook de oosterse invloed bleef in dit gebied aanwezig. Dit bleef een langdurig historisch fenomeen. Daarnaast was er een bevolking van Syrische, Joodse en Punische afkomst. De geringere vijandigheid jegens de Romeinen betekende niet dat er geen verzet en opstanden waren (Indíbil en Mandonio, 206 v.Chr.).

De dood van Viriato, historisch schilderij van José de Madrazo, 1806-1807. De gemythologiseerde figuur van Viriato is gebruikt voor de constructie van de nationale geschiedenis in Spanje. Ook in Portugal is hij gebruikt.

In de 2e eeuw v.Chr. breidden de Romeinen hun heerschappij uit over de Meseta. Ze voerden verschillende en zelfs tegengestelde beleidsmaatregelen. Deze varieerden van allianties met gunstige voorwaarden tot uitroeiing. Ook slavernij maakte hier deel van uit, aangezien de slavenhandel een drijfveer was voor het Romeinse expansionisme. Er was een duidelijke onverenigbaarheid met de meer opstandige volkeren, vooral naarmate hun ontwikkelingsgraad lager was. Dit resulteerde in een heviger cultureel conflict. Ondanks de Romeinse superioriteit vergden de oorlogen tegen Viriato (147-139 v.Chr.) en de inname van Numancia (139-133 v.Chr.) een aanzienlijke militaire inspanning. Deze inspanning werd jarenlang volgehouden. De strijd werd beslecht door de prestigieuze Scipio Aemilianus (vernietiger van Carthago in de derde Punische oorlog). Tegelijkertijd besloten ze een veroveringsexpeditie naar het grondgebied van de Galaicos (138-136 v.Chr.) te sturen. Deze campagne werd geleid door Decimus Junius Brutus Galaicus; de volgende honderd jaar brachten echter instabiliteit in het hele gebied ten noorden van de Duero. Ze slaagden er niet in daar permanente en effectieve Romeinse controle uit te oefenen.

Numancia, historieschilderkunst van Alejo Vera Estaca, 1880. De episode heeft een heroïsche behandeling gehad, in navolging van de traditie die voortkwam uit de Romeinse bewondering zelf (die zo de glorie van de overwinning verhoogde) en was verbonden met het gelijkaardige lot dat de stad Sagunto ten opzichte van de Carthagers had ondergaan, waardoor het onderwerp van de “ongetemde Hispaniërs” werd vastgesteld. Reeds in de moderne tijd werd het een Spaanse nationale mythe, zoals in de tragedie El cerco de Numancia, door Cervantes, 1585.
“Brons van Alcántara”, waarin de deditio (onvoorwaardelijke overgave) van de Senochs, een volk van de hoogvlakte, op schrift wordt gesteld. Gedateerd op 104 v.Chr.
De overgave van Numancia, volgens Apiano

“Scipio, het is rechtvaardig dat u, die zo vol deugdzaamheid bent, een moedig en dapper volk met mildheid behandelt en hem de mildste voorwaarden voorstelt die wij kunnen verdragen, aangezien wij in zeer korte tijd een ingrijpende verandering hebben ondergaan. Het is dus aan jou, en niet aan ons, om de stad te ontvangen als je ons redelijke voorwaarden stelt, of om onverschillig toe te kijken hoe zij in de oorlog wordt vernietigd.” Dit was de toespraak van Avaro, maar Scipio antwoordde hem dat zij zich in zijn handen moesten geven en de stad en hun wapens moesten overgeven. De Numantijnen … van nature gewelddadig, door hun totale vrijheid en het gebrek aan gewoonte om bevelen te aanvaarden, werden nog woedender over hun tegenslagen toen zij het antwoord van Scipio vernamen, en … vermoordden Avaro en de vijf ambassadeurs die met hem waren meegegaan, omdat zij boodschappers van slecht nieuws waren en misschien hun eigen veiligheid in gevaar hadden gebracht tijdens het onderhoud met Scipio. Niet lang daarna begonnen ze, zoals sommigen doen in kritieke momenten van de oorlog, aan gekookte huiden te likken bij het volledig ontbreken van voedsel … Maar toen ook dat ontbrak, aten ze gekookt mensenvlees, te beginnen met dat van de doden, dat ze in stukken sneden in de keukens; daarna hadden ze geen respect meer voor het leven van de zieken en uiteindelijk gebruikten de sterksten hun kracht tegen de zwaksten. Geen enkele verdorvenheid ontbrak bij deze mannen, wier zielen vervuld waren van woede door het voedsel dat ze hadden gegeten en wier lichamen door de honger, hun haren en de tijd in niets verschilden van die van beesten.

Zo bevonden zij zich toen zij zich overgaven aan Scipio, die hun beval hun wapens op de door hem aangegeven dag mee te brengen en zich de volgende dag naar een andere plaats te begeven. De Numantijnen overschreden de termijn van één dag, omdat zij overeenkwamen dat velen nog steeds hun vrijheid hadden en zelfmoord wilden plegen… De liefde voor de vrijheid en de moed van de kleine barbaarse stad waren zo groot, hoewel ze in vredestijd slechts achtduizend man telde, hoeveel nederlagen en van welk belang hebben de Romeinen door hen geleden! Welke verdragen hebben zij met hen gesloten op voet van gelijkheid! Zij [de Romeinen], die vóór hen [de Numantijnen] nog nooit een volk hadden aangeboden om onder dergelijke voorwaarden een verdrag te sluiten. Hoe groot was de laatste generaal, die hen met zestigduizend soldaten belegerde, ondanks het feit dat de Numantijnen hem herhaaldelijk uitdaagden tot een gevecht! Maar Scipio was meer bedreven in het aanvoeren van het leger dan zij en kwam niet in conflict met die woeste mannen, maar onderwierp hen door uithongering, een kwaad dat niet bestreden kan worden … het enige middel waarmee de Numantijnen verslagen konden worden, en het enige waarmee ze verslagen werden. … degenen die dat wilden, pleegden zelfmoord, ieder op de manier die hem het beste leek, terwijl de overigen op de derde dag naar de aangewezen plaats vertrokken, een schouwspel dat moeilijk te aanschouwen en buitengewoon was: hun lichamen waren vuil, hun nagels lang, bedekt met veel haar en vol vuiligheid, en ze verspreidden een zeer sterke stank; er hingen smerige kleren aan hen…
Burgeroorlogen

Na de verovering van Numancia ontstond er een lange pauze in de Romeinse annexatie van nieuwe gebieden op het schiereiland. Wel vond de Romeinse verovering van de Balearen plaats, onder leiding van Quintus Caecilius Metellus Balearicus, 123-121 v.Chr. De politiek-militaire activiteit was echter zeer intensief. Het Iberisch schiereiland werd een van de belangrijkste theaters van de Romeinse burgeroorlogen. De enorme rijkdommen die de mijnbouw en de landbouw opleverden, maakten buitensporige belastingheffingen mogelijk. Ook Romeinse handelaren en ambtenaren werden er rijk van. De inheemse elite, die in een proces van romanisering verkeerde, profiteerde eveneens.

Het brons van Ascoli (89 v. Chr.).

Een van de belangrijkste momenten was het verlenen van het Romeinse burgerschap aan de Turma Salluitana. Dit waren dertig ruiters uit Salduie die samen met Pompey Strabo (-91-89 v.Chr.) vochten. Dit feit is vastgelegd in het bronzen beeld van Ascoli. Zij legden de basis voor de aanhang van Pompeius in het gebied rond de Ebro. Hun zoon was Pompeius Magno. Hij stichtte de stad die zijn naam draagt (Pompaelo – Pamplona). Hij zette het beleid van het verlenen van burgerschap voort. Dit beleid werd gelegitimeerd door de Lex Gellia Cornelia de Civitate (72 v.Chr.). Tot de begunstigden behoorden de Fabii uit Sagunt en de Balbo’s uit Cadiz.​ Na de burgeroorlog tussen de aanhangers van Mario en die van Sila (88-81 v.Chr.) brak in Hispania de Sertoriaanse Oorlog uit (83-72 v.Chr.). Quintus Sertorius vestigde in Osca (Huesca) een echte hoofdstad. Hij stichtte een school waar de kinderen van de aristocratische elite van dit gebied een Grieks-Romeinse opleiding kregen.

Etruskisch beeldje (detail) van een jongen met bulla. Uit Montecchio. Brons. Ca. 100 v.Chr. Leiden, RMO.
… in werkelijkheid nam hij hen in gijzeling. Ogenschijnlijk onderwees hij hen zodat zij, wanneer zij volwassen zouden zijn, zouden deelnemen aan de regering en de magistratuur. De ouders waren erg blij dat hun kinderen naar school gingen. Ze waren mooi versierd en gekleed in purper. Sertorius betaalde hun schoolgeld. Hij ondervroeg hen vaak zelf en schonk hen kettingen die de Romeinen bulas noemden. In Hispania was het gebruikelijk dat degenen die zich van de generaal afkeerden, indien nodig samen met hem stierven. De barbaren noemden dit toewijding [devotio ibérica]. Naast de andere generaals waren er slechts enkele assistenten en vrienden aanwezig. Maar Sertorius werd gevolgd door vele duizenden mannen die vastbesloten waren deze toewijding voor hem te doen. Zo wordt vermeld dat, toen ze zich terugtrokken naar een stad, de ‘Spanjaarden’ de vijanden al dichtbij hadden. Zichzelf vergetend, redden zij Sertorius. Zij tilden hem op hun schouders en gaven hem van de ene aan de andere door. Zo brachten zij hem boven de muren. Toen hun generaal in veiligheid was, vluchtten zij allemaal. Niet alleen de ‘Spanjaarden’ wilden hem als hun leider. Ook de soldaten uit Italië hadden hetzelfde verlangen.
                                                                                                                                           L. Mesitrius Plutarchus

Julius Caesar lanceerde een zeexpeditie vanuit Gades. Hij kreeg de kans om de Brigantijnen en Ártabros (volkeren uit de Galicische ría’s – Magnus Portus Artabrorum) in de jaren 61-60 v.Chr. te onderwerpen.

  varend langs de kust, naar Brigantium, een stad in Callaecia, het maakte hen bang en men onderwierp zich aan het gebrul van de scheepvaarders, omdat ze nog nooit eerder een eskader hadden gezien.                                                                                                                                                                                                                                                                                            Lucius Cassius Dio

Na de pacificatie van de Lusitanen (48 v.Chr.) hernoemde hij een van hun steden tot Pax Iulia (het huidige Beja). Toen de burgeroorlogen weer oplaaiden, versloeg hij de aanhangers van Pompeius in de Slag bij Munda (45 v.Chr.), waardoor hij zijn prestige en macht vestigde en zonder tegenstand een grondige reorganisatie van de Spaanse provincies kon doorvoeren:

  hij ontnam alle steden, die zich tegen hem verzet hadden, hun rijkdom ontdaan, zonder zelfs de beelden van de tempel van Hercules in Cádiz te vergeten; Hij ontnam hen een deel van hun land, bij anderen verhoogde hij de belasting. Deze maatregelen nam hij met degenen die tegen hem hadden gevochten; aan degenen die iets in hun voordeel hadden gemanifesteerd, gaf hij land en belastingvrijstelling, verleende enkele het burgerschap en anderen de status van Romeinse kolonisten, zodat zij dankzij deze gunste geen grote strop ontvingen.

                                                               Lucius Cassius Dio

De Baleares slingeraars behoorden tot de eerste volkeren die de Baleares bewoonde en koloniseerde.

Kaart van de Balearen eilanden.
De Balearen en hun verovering, volgens Strabo

De meest in de buurt liggende eilanden van Iberia zijn de twee van Pityoussai en de twee van Gymnésiai, ook wel Baliarídes genoemd, voor de kust tussen Tarrákon en de Soúkron (de Júcar), daar waar men Sagoúnton vindt; de Pityoussai liggen verder verwijderd in zee, terwijl de Gymnésiai verder naar het westen liggen (Strabo bekijkt het natuurlijk vanuit Griekenland); één daarvan heet Ebousos (Ibiza) en heeft een stad met dezelfde naam; het heeft een omtrek van vierhonderd stadios, en zijn breedte en lengte zijn gelijk. Ophioússa (Formentera), dat in de buurt ligt, is verlaten en veel kleiner. Van de Gymnésiai heeft de grotere twee steden, Pálma en Polentía, waarvan Polentía in het oostelijke deel ligt, terwijl de andere in het westelijke deel ligt; het eiland is iets minder dan zeshonderd stadios lang en tweehonderd breed, hoewel Artemidoros deze afmetingen verdubbelt, zowel in de breedte als in de lengte; Het kleinere eiland is ongeveer [tweehonderd] zeventig stadios van Polentia, en hoewel het veel kleiner is dan het grotere, geeft het niet toe in termen van rijkdom; beide zijn vruchtbaar en hebben goede havens, beide zijn vruchtbaar en hebben goede havens [?], waarvan de ingangen riffen bevatten die, wanneer men vanuit zee komt, met grote voorzichtigheid moet benaderen. Haar bewoners zijn, dankzij de rijkdom van de velden, vreedzaam, net als degenen die in Ebusos wonen; maar de aanwezigheid van enkele boosdoeners die van piraterij een gemeenschappelijke zaak hadden gemaakt, brachten iedereen in gevaar en was de reden voor de expeditie van Métellos, waaraan hij de bijnaam Baliarikós overhield en de twee reeds genoemde steden stichtte. Ondanks hun vreedzame sentiment heeft de verdediging van hun zo begeerde rijkdom hen tot de beroemdste slingeraars gemaakt, men zegt dat deze vaardigheid vooral dateert uit de tijd dat de Phoinikes de eilanden bezetten. Ze zeggen ook dat ze de eerste mannen waren die de chitón platýsemos (soort gewaad dat later door senatoren gedragen werd)droegen.

In de strijd worden ze gepresenteerd zonder gordel, met het geitenvacht schild in de ene hand en een vuurgeharde speer in de andere; soms een speer met een kleine ijzeren punt. Rond hun hoofd droegen ze drie slingers gemaakt van zwart riet, van haren of pezen: een lange, voor lange schoten; een korte, voor korte schoten; en een medium, voor tussenliggende schoten. Als kinderen zijn ze getraind in het gebruik van de slinger, en ze krijgen geen brood voordat ze hun eerste doel geraakt hebben. Daarom had Métellos, toen hij in de buurt van de eilanden kwam, opdracht gegeven om huiden op het dek van de schepen te leggen waaronder zijn mannen zich konden verschuilen om zich tegen de slingeraars te verdedigen. Hij introduceerde drieduizend Romeinse kolonisten afkomstig uit Iberia. Naast de vruchtbaarheid van het land zijn er nauwelijks schadelijke dieren; dezelfde “kleine hazen” [eigenlijk konijnen, onbekend bij de Romeinen] zouden niet inheems zijn, maar de nakomelingen van een paar dat van het naburige vasteland werd geïntroduceerd; De soort verspreidde zich in zo’n overvloed dat de inwoners, toen ze zagen dat hun woningen werden gesloopt door de door hen ondergronds geopende galerijen en hun bomen werden vernietigd, zoals we al hebben gezegd, de Rhomaioi om hulp moesten vragen; maar door hun vaardigheid in de jacht geeft het hen nu geen gelegenheid zich voort te planten, en de eigenaren gingen over tot het verbouwen van fruit op hun velden. Deze eilanden liggen in het gedeelte van de zogenaamde Herakleian Columns.

Cantabrische oorlogen

Van 29 tot 19 v.Chr. zou keizer Augustus zelf leiding geven aan een reeks veldtochten. Hij verbleef meer dan twee jaar in Tarraco (Tarragona) tussen 29 en 26 v.Chr. Tarraco werd zo het politieke centrum van het rijk. Marcus Vipsanius Agrippa was de aanvoerder bij deze veldtochten. Ze omvatten het noordelijke gebied tot aan de Cantabrische Zee.

De weerstand van de Cantabros en de Astures was zeer hevig en langdurig. Wat hun inheemse leider Corocotta betreft, lijkt de identificatie eerder een hedendaagse mythe te zijn. Deze mythe is gebaseerd op een oude bron van Dion Cassius. Hij wordt echter niet duidelijk in tijd en ruimte geplaatst. Ook de belegering van de berg Vindio is het onderwerp van mythologisering. Hetzelfde geldt voor de belegering van de berg Medulio. Helaas konden deze belegeringen niet worden gelokaliseerd.

Kaart van de Romeinse verovering van de noordelijke gebieden van Spanje.

Denarius van Augustus geslagen in Tarraco in 18 v.Chr.

De bronzen plaquette van Zoelas of het Tablet van Astorga, dat een oud hispitium beschrijft (gastvrijheidspact, vernieuwd in de 27ste en 152ste jaar) tussen Zoelas, Deconcos en Tridiavos (volkeren uit het gebied van de zogenaamde “astures augustanos” of “cismontanos”, waartoe ook de brigicinios en cabruagénigos behoorden).
De Cantabrische oorlogen, volgens Tito Livio y Floro

…bijna heel Hispania werd beteugeld, behalve het meer westelijke deel van de Pyreneeën (Cordillera Cantábrica) en de gebieden die aan de Citerior Oceaan liggen. In deze regio leefden zeer moedige mensen, de Cantabriërs en de Asturiërs, die niet onderworpen waren aan het Imperium. De Cantabriërs waren de eersten die een meer vastberaden, zware en volhardende geest van rebellie lieten zien. Ze waren niet tevreden met het verdedigen van hun vrijheid, maar probeerden hun buren, de Vacceos, Turmogos en Autrigones, die ze moe waren van de veelvuldige invallen, te onderwerpen. Toen hij hoorde dat hun opstand erger werd, stuurde Caesar [Augustus] geen expeditie, maar nam hij zelf de leiding. Hij verscheen persoonlijk in Segisama en zette daar zijn kamp op. Vervolgens verdeelde hij het leger in drie delen en omsingelde hij heel Cantabria, waarbij hij dit woeste volk omsingelde met een soort net, zoals men dat doet met wilde beesten. Zelfs de oceaan was niet stil, waar de ruggen van de vijanden werden geslagen door het ongunstige eskader. De Cantabriërs werden voor het eerst onder de muren van Bergida [of Vellica] bestreden. Van hieruit vluchtten ze onmiddellijk naar de hoge berg Vindium montem, waarvan ze geloofden dat de golven van de Oceaan eerder zouden opstijgen dan de Romeinse wapens. Ten derde werd de stad Aracillum met grote kracht aangevallen. Toen deze stad eenmaal was ingenomen, en daarna Medulli montis te hebben omsingeld met een doorlopende greppel van vijftien mijl, rukten de Romeinen overal op. Toen de barbaren tot de uiterste noodzaak werden gedwongen, in de strijd, tijdens een feestmaal, doodden ze zichzelf met het vuur, het zwaard en het gif dat ze gewend zijn te halen uit de Taxi’s (taxeis). Op deze manier verloste de meerderheid zich van de gevangenschap, die voor een tot dan toe ontembaar volk ondraaglijker leek dan de dood. Caesar ontving dit nieuws van Agrippa en zijn gezanten Antistio en Caius Furnio, terwijl hij aan de kust van Tarraco aan het overwinteren was. Toen stelde hij zich voor, om voor sommigen de teugels te vieren, en anderen tot het gijzeling te dwingen, en de rest verkocht hij op een veiling volgens de wet van de oorlog. Deze dingen leken de Senaat waardig om hem te eren met de lauwerkrans en de triomfwagen, maar Caesar was al zo groot dat hij het verachtte om nog hogerop te komen via een triomftocht.

In die tijd kwamen de Asturiërs met een groot leger uit hun besneeuwde bergen naar beneden. En het was niet blindelings dat deze barbaren deze aanval ondernamen, maar door hun kamp naast de Asturamflumen [de rivier Esla] op te zetten en het leger in drie kolommen te verdelen, bereidden ze zich voor om de drie Romeinse kampen tegelijkertijd aan te vallen. De strijd tegen zo’n sterke vijand, die zo plotseling en met zulke goed voorbereide plannen kwam, zou dubieus, bloedig en zeker een grote slachting zijn geweest, als de Brigicijnen geen verraad hadden gepleegd, zij waarschuwde Carissius en hij kwam met zijn leger. ….. de machtige stad Lancia verwelkomde de overblijfselen van het verslagen leger en vocht er zo fel, dat toen de stad werd ingenomen de soldaten eisten dat het in brand gestoken zou worden. De generaal kon hen er nauwelijks te brengen het hen te vergeven, zodat het, als het overeind bleef, een beter monument van de Romeinse overwinning zou zijn dan de stad in brand gestoken zou worden. Deze gevechten waren het einde van de campagnes van Augustus en het einde van de opstand in Hispania. Vanaf dat moment waren de inwoners trouw aan het Rijk en was er eeuwige vrede, ofwel door de geest van de inwoners die meer aangezet waren tot vrede, ofwel door de maatregelen van Caesar die, uit angst voor de veilige schuilplaats die de bergen boden, die hen dwong om het land van hun kamp [ Asturica Augusta], dat zich op de vlakte bevond, te bewonen en te cultiveren. Daar zouden ze de volksvertegenwoordiging van hun natie plaatsnemen en dat zou hun hoofdstad zijn. De aard van de regio was gunstig voor deze plannen, omdat het een land van goud was en rijk aan borax, minium en andere kleurstoffen. Daar gaf hij ze opdracht om de grond te bewerken. Zo begonnen de Asturiërs het land te bewerken, hun eigen middelen en rijkdom te kennen terwijl ze die voor anderen zochten.

De onderwerping van deze volkeren betekende niet een diepgaande romanisering zoals in andere delen van het schiereiland. De Romeinen zagen zich genoodzaakt een permanente militaire aanwezigheid te handhaven in het netwerk van steden die ten zuiden van het Cantabrisch Gebergte waren gesticht (Lucus AugustiLugo-, Asturica Augusta -Astorga-, Legio VII Gemina -León-).

Het Hoog-Romeinse Rijk


Arco de Bara, één van de bogen van de Via Augusta.

Het succes van de romanisering zorgde ervoor dat de Hispano-Romeinse families in de provincies tijdens het hoogtepunt van het Romeinse Rijk volledig geïntegreerd waren in de politieke en sociale structuren van Rome. Verschillende leden bereikten in de tweede eeuw zelfs een keizerlijke waardigheid (Trajanus en Hadrianus, uit de Antonijnse dynastie). Ook zijn er Hispano-Romeinse schrijvers te vinden onder de klassieken (de geograaf Pomponius Mela, de landbouwkundige Columella, de filosoof Seneca, die adviseur was van Nero, of de dichters Lucanus, Quintilianus en Martialis).

  …..duosque Senecas unicumque Lucanum
facunda loquitur Corduba
gaudent iocosae Canio suo Gades
Emerita Deciano meo:
te, Liciniane, gloriabitur nostra
nec me tacebit Bilbilis.
…..van zijn twee Senecas en zijn onvergelijkbare Lucano, spreekt de welbespraakte van Cordoba, verheugt Canio zich vrolijke in zijn Gades, Merida Decianovan mijn lief: met jou, Liciniano, zal onze  Bílbilis glorieus zijn en zal mij niet het zwijgen opleggen.
Martial’s epigram.
Amfoor voor olie uit de onderzeese afzetting van Escombreras.
Fragment van een vrouwenbeeld uit de Cerro del Minguillar77 (Baena).
Schijf van Theodosius, uit het jaar 383 of 392, gevonden in een in Almendralejo begraven schat.
Martelaarschap van Santa Eulàlia de Barcelona, door Bernat Martorell, ca. 1430. Veel Spaanse steden hebben de martelaren uit de vervolgingen van de Romeinse tijd als hun beschermheilige genomen.

De cultus van de talrijke pre-Romeinse goden werd voortgezet zoals die van Epona, Ataecina, Cernunnos, Zephyros-Favonius, Lug, Neton), waaraan als homogeniserend element de keizerlijke cultus werd toegevoegd, getuige de tempels in Hispalis, Asturica Augusta, Baelo Claudia en Tarraco.

Terra sigillata kom gesigneerd door Miccionis uit Castulo, eind 1ste eeuw.
Romaanse tempel van Évora (Potugal).
Het Latere-Romeinse Rijk

Het verval van het stadsleven in het Late Romeinse Rijk begon na de crisis van de derde eeuw. Dit leidde tot een proces van verlandelijking. Archeologisch gezien kwam dit tot uiting in de vele Romeinse villa’s die verspreid lagen over het hele gebied. Vanaf Caracalla werd het Romeinse burgerschap uitgebreid tot alle vrije inwoners van het rijk. Deze uitbreiding maakte een einde aan het beschouwen van deze status als een voorrecht. Openbare ambten werden meer als een last dan als een eer beschouwd. Met de hervormingen van Diocletianus werden ze verplicht en erfelijk. Delen van de Tarraconensis werden bijzonder onveilig. Bagaudae, bendes plunderaars, trokken er rond. Deze bendes bestonden uit slaven en gevluchte kolonisten, wat een weerspiegeling was van de sociaaleconomische crisis. Zo begon de overgang van slavernij naar feodalisme.

De kerstening van Hispania begon al heel vroeg, maar de definitieve impuls kwam pas toen het door de keizerlijke instellingen werd opgelegd. Theodosius I de Grote was een van de keizers die in dit proces de belangrijkste rol speelde. Zijn geboortestad was waarschijnlijk Coca of Italica. Kerkelijke leiders uit Hispania waren paus Damasus I, bisschop Osio en historicus Paulus Orosius. Ook in Hispania ontstond een van de belangrijkste ketterijen: die van Priscillianus.

  In de hemel zijn de namen van twee martelaren geschreven, die Christus daar in gouden letters heeft opgeschreven, dezelfde die hij met bloedsporen aan de aarde heeft gegeven.
Machtige en gelukkige in de wereld is het land van Iberia voor deze kroon; voor God leek deze plek waardig om hun botten te huisvesten, waardoor het een bescheiden gastheer is voor hun gezegende lichamen.
Aurelio Prudencio,
Hymne ter ere van de heilige martelaren van Calagurria (Calahorra), Emeterio en Celedonio.
De zogenaamde “Toren van de Scipionen”, een grafmonument aan de rand van Tarraco.

Naar boven

This was one of the stories in the non-commercial website spaanseverhalen.com. The stories in this website are not static, the stories will be changed regularly, please look at this notice:

        • Last updated 20253-08-03

Coralma*

Sources and references:
The mostly foreign texts from wikipedia are available under the Creative Commons Attribution-Share Alike licence. I have translated, mixed, and often supplemented these texts with my own knowledge, and experience, gained during the time I live in Spain, and work on these articles.
Other source references may also be included, which may be things that I, while researching the articles, have read and incorporated into these texts

These texts are available under the licence Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen 3.0. CC BY-SA 3.0

Other references are:

If you click on one of the links below, you will find the full information of these photos/images, the author, or the licence.

Coralma*, is own work that mostly can be found as a CC BY-SA 4.0 file in Wikipedia Commons.


Als u wilt reageren op deze pagina...

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.